ECLI:NL:RBSGR:2010:BL0839

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/8702 AW en AWB 09/8717
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • M.D.J. van Reenen-Stroebel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Reorganisatieontslag Universiteit Leiden en de beoordeling van functieopheffing

In deze zaak gaat het om een geschil tussen dr. [A], werkzaam als universitair docent aan de Universiteit Leiden, en het College van Bestuur van de Universiteit Leiden. De eiseres is sinds 1986 verbonden aan de universiteit en is in de functie van universitair docent 1 werkzaam bij de opleiding Dutch Studies, met als expertisegebied kunstgeschiedenis Nederland. De Universiteit Leiden heeft een reorganisatie doorgevoerd, waarbij de Faculteit der Letteren is gefuseerd met andere faculteiten tot de Faculteit der Geesteswetenschappen. In het kader van deze reorganisatie heeft de universiteit besloten om de functie van eiseres op te heffen, wat heeft geleid tot haar status als boventallig personeel.

Eiseres heeft bezwaar aangetekend tegen de besluiten van de universiteit, waarin haar functie als opgeheven werd gekwalificeerd. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de opheffing van de functie van eiseres niet op voldoende gronden berust. De rechter oordeelt dat de specialisatie van een docent geen onderscheidend criterium is en dat er sprake is van uitwisselbare functies binnen het Institute for Cultural Disciplines (ICD). De voorzieningenrechter heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de primaire besluiten herroepen. Tevens is er een voorlopige voorziening getroffen, waarbij eiseres in het tweede semester van 2010 onderwijs dient te verzorgen in vakken waarvoor zij eerder verantwoordelijk was.

De voorzieningenrechter heeft de universiteit veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres. De uitspraak is openbaar gedaan op 21 januari 2010, en tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

VOORZIENINGENRECHTER VAN DE VOORZIENINGENRECHTER 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 3
Reg.nr.: AWB 09/8702 AW en AWB 09/8717 AW
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Op het verzoek om een voorlopige voorziening en op het beroep van
dr. [A], wonende te [plaats], eiseres,
gemachtigde mr. K. de Bie,
en
het College van Bestuur van de Universiteit Leiden, verweerder.
IPROCESVERLOOP
Bij besluit van 11 december 2008 heeft verweerder het personeelsplan voormalige Faculteit der Letteren vastgesteld (hierna: besluit I).
Bij besluit van 12 december 2008 heeft verweerder de functie van eiseres opgeheven en eiseres als voorlopig boventallig beschouwd (hierna besluit II).
Tegen besluit I en II heeft eiseres bij brief van 20 januari 2009 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.
Bij besluit van 26 februari 2009 heeft verweerder besloten eiseres niet in de nieuwe organisatie van de Faculteit der Geesteswetenschappen te plaatsen, maar haar met ingang van 1 maart 2009 als herplaatsingskandidaat aan te wijzen (hierna: besluit III).
Tegen besluit III heeft eiseres bij brief van 27 april 2009 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.
Eiseres is gehoord omtrent de bezwaren tegen besluit I en II door de commissie voor de beroep- en bezwaarschriften, kamer voor personele zaken, van de Universiteit Leiden (hierna: de commissie) op 22 april 2009.
Eiseres is gehoord omtrent het bezwaar tegen besluit III door de commissie op 1 juli 2009.
Bij besluit van 23 november 2009 heeft verweerder, in afwijking van het advies van de commissie, de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Bij brief van 15 december 2009 heeft eiseres beroep ingesteld. Tevens heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek om voorlopige voorziening is op 14 januari 2010 ter zitting behandeld. Eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J. de Wit, [B] (HRM medewerker van het bestuursbureau) en prof. dr. [C] (wetenschappelijk directeur van het Institute for Cultural Disciplines).
IIOVERWEGINGEN
1.1Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de voorzieningenrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de voorzieningenrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de voorzieningenrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2Op grond van het bepaalde in artikel 8:86 van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de voorzieningenrechter is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
Er bestaat aanleiding om in dit geval van laatstgenoemde bevoegdheid gebruik te maken.
2.1Eiseres is sinds 1986 werkzaam bij de Universiteit Leiden. Laatstelijk is zij aangesteld in de functie van universitair docent 1, bij de opleiding Dutch Studies, met als expertisegebied kunstgeschiedenis Nederland.
2.2Bij besluit van 25 juni 2008 heeft het faculteitsbestuur van de Faculteit der Letteren (hierna: faculteitsbestuur) het reorganisatieplan van de Faculteit der Letteren (hierna: reorganisatieplan) vastgesteld. Het faculteitsbestuur heeft aan het reorganisatieplan een herstructurering en een noodzakelijke besparing van de uitgaven van de faculteit ten grondslag gelegd. Parallel aan deze herstructurering en reorganisatie is de Faculteit der Letteren met ingang van 1 september 2008 gefuseerd met twee andere faculteiten tot een nieuwe Faculteit der Geesteswetenschappen. De Faculteit der Geesteswetenschappen bestaat uit zes instituten, waaronder het Institute for Cultural Disciplines (hierna: ICD). Het ICD is onderverdeeld in twee scholen, waaronder de School of Art History. In de School of Art History is de expertise op het gebied van materiële cultuur bijeen gebracht uit de opleidingen Kunstgeschiedenis en Dutch Studies.
Besluit I en II
3.1In besluit I staat in § 3.4, op pagina 62, met betrekking tot het ICD:
"e. Voor het domein van de kunstgeschiedenis is de keuze gestuurd door de constatering dat de balans in de capaciteit voor de verschillende deelgebieden niet voldoende evenwichtig is. Mede in samenhang met de onderwijsvraag van studenten - waarbij de bestudering van de beeldende kunst van de moderne periode en van de kunstnijverheid en industriële vormgeving belangrijke trekkers zijn - is gekozen voor de maatregelen die hierna zichtbaar worden.
f. In de gemaakte keuzes is een belangrijke overweging geweest of het ook na de reorganisatie mogelijk is de opleidingen Boekwetenschap (MA) en Dutch Studies (BA en MA) te verzorgen. In de voorstellen is een inkrimping van de staf die tot deze voormalige eenheden in de facultaire organisatie zichtbaar, maar met relevante expertise die elders in het instituut aanwezig is - voor Boekwetenschap bij wat nu nog de eenheid Kunstgeschiedenis is en voor Dutch Studies bij het totaal van de voorzieningen op het gebied van de oude en moderne Nederlandse letterkunde - is er een staf die in staat is het noodzakelijke onderwijs te verzorgen. Ook bij de School for Art History is er na de reorganisatie voldoende expertise aanwezig om het kunsthistorische onderwijs in de opleiding Dutch Studies te verzorgen."
3.2Op pagina 65 van besluit I staat met betrekking tot de functie van eiseres:
[afbeelding #tabel 1#]
3.3Naar aanleiding van het bezwaar van eiseres heeft de commissie verweerder geadviseerd besluit I te handhaven. Verweerder heeft overeenkomstig het advies van de commissie besluit I gehandhaafd.
3.4Aan het besluit II heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de in de oude organisatie door eiseres bezette functie niet terugkeert in de nieuwe organisatie. Met betrekking tot de gemaakte keuzes verwijst verweerder naar de brief van 12 december 2008 van de decaan van de Faculteit der Geesteswetenschappen naar aanleiding van de bedenkingen van eiseres ten opzichte van het concept personeelsplan. De decaan heeft eiseres medegedeeld dat de keuze is gemaakt om binnen het domein van de oude beeldende kunst de voor de opleiding Kunstgeschiedenis (gemiddelde instroom BA-opleiding 2003-2007: 93,6 studenten) de essentiële posities van de universitair docent 1 oude beeldende kunst beeldhouwkunst en universitair docent 1 oude beeldende kunst Italiaanse Renaissancekunst voorrang te geven boven de positie universitair docent kunstgeschiedenis Nederland van de opleiding Dutch Studies (gemiddelde instroom BA-opleiding 2003-2007: 38,4 studenten). Binnen de opleiding Dutch Studies zal nog wel kunstgeschiedenis worden gedoceerd maar in een gewijzigde vorm, waarbij een beperkt deel van de taken van eiseres door een medewerker van de School for Art History zal worden overgenomen.
3.5Eiseres stelt zich, samengevat, op het standpunt dat verweerder ten onrechte haar expertisegebied heeft gekwalificeerd als onderscheidend criterium. Naar eiseres meent is er evident sprake van uitwisselbare functies met betrekking tot andere universitaire docenten 1 kunstgeschiedenis. Bovendien blijven de onderzoeks- en onderwijstaken van eiseres grotendeels bestaan. Derhalve is geen sprake van opheffing van haar functie, maar van overtolligheid. Verweerder had de ontslagvolgorde zoals bepaald in artikel 9.9 van de CAO Nederlandse Universiteiten 1 september 2007 tot 1 maart 2010 (hierna: CAO NU) moeten aanhouden. Indien verweerder deze ontslagvolgorde zou hebben aangehouden, zou eiseres op basis van het anciënniteitsbeginsel niet voor ontslag in aanmerking komen.
3.6De commissie heeft verweerder geadviseerd besluit II te herroepen. De commissie heeft aan dit advies ten grondslag gelegd dat bij de vraag of de functie van eiseres al dan niet is opgeheven gekeken moet worden naar het ICD als geheel en niet naar de opleiding Dutch Studies. Na de reorganisatie zijn binnen het ICD tien van de dertien posities universitair docent 1 over, terwijl het onderwijsaanbod als zodanig behouden is. Verweerder heeft niet de keuze gemaakt het onderwijs en onderzoek op het gebied van Nederlandse kunstgeschiedenis op te heffen, maar dat goeddeels dezelfde werkzaamheden door minder medewerkers moeten worden verricht. Nu verweerder heeft toegelicht dat andere medewerkers zich desnoods zullen moeten kwalificeren om zich het onderzoeksgebied van eiseres eigen te maken, ligt hierin naar het oordeel van de commissie besloten dat sprake is van uitwisselbare functies. Naar het oordeel van de commissie is geen sprake van opheffing van de functie van eiseres, maar is er sprake van overtolligheid van personeel voor de functie van universitair docent 1 binnen het ICD en dient de ontslagvolgorde zoals voorgeschreven in artikel 9.9 van de CAO NU in acht te worden genomen.
3.7Verweerder heeft, in afwijking van het advies van de commissie, het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard omdat sprake is van opheffing van de functie van eiseres. Verweerder stelt zich hierbij op het standpunt dat de functie van eiseres een geheel aan de opleiding Dutch Studies gerelateerd takenpakket kende, waardoor het samenspel van taken van eiseres uniek was. Er is geen sprake van uitwisselbaarheid voor wat betreft onderzoek en/of onderwijs met functies van andere universitair docenten 1 kunstgeschiedenis omdat sprake is van gescheiden specialistische gebieden. Hoewel binnen de opleiding Dutch Studies kunstgeschiedenis zal blijven worden onderwezen, zal het onderwijs aangepast worden aan de kennis en expertise van de docenten die dit onderwijs zullen gaan verzorgen.
3.8 Ingevolge het personeelsplan (pagina 7) wordt onder functie verstaan: het samenstel van werkzaamheden dat de werknemer verricht op grond van en overeenkomstig hetgeen door de werkgever is opgedragen.
3.9Ingevolge het personeelsplan (pagina 8 en 9) kan op twee manieren boventalligheid van een medewerker ontstaan:
1. Overtolligheid
Uit de oud/nieuw-vergelijking blijkt dat de functie (nagenoeg) ongewijzigd terugkeert in de nieuwe organisatie, maar het totale aantal fte dat is vastgesteld voor deze functie, is in de nieuwe organisatie lager. In dat geval geldt de plaatsingsvolgorde zoals weergegeven in artikel 9.9 sub a en c van de CAO NU (...).
2.Opheffen functie
Als de oude functie niet meer voorkomt in de nieuwe organisatie, dan is sprake van 'opheffen functie'. Ook door het opheffen van de functie ontstaat boventalligheid.
3.10Ingevolge artikel 9.9, sub a en c, van de CAO NU wordt voor zover het bij het vervallen van arbeidsplaats(en) als gevolg van een reorganisatie om uitwisselbare functies gaat, zoals bedoeld in het Ontslagbesluit, de ontslagvolgorde per categorie onderling uitwisselbare functies, als volgt vastgesteld:
a. binnen de organisatie-eenheid waarop de inkrimping betrekking heeft, worden werknemers met het kortste dienstverband binnen de instelling het eerst voor ontslag in aanmerking gebracht;
c. indien de werkgever aannemelijk maakt dat een werknemer over zodanige bijzondere kennis of bekwaamheden beschikt dat zijn ontslag voor het functioneren van de organisatie-eenheid te bezwaarlijk zou zijn, kan de werkgever afwijken van voornoemde volgorde.
3.11De voorzieningenrechter overweegt dat een besluit tot opheffing van een functie volgens vaste jurisprudentie (Centrale Raad van Beroep, 31 maart 1997, LJN: ZB6732) door de voorzieningenrechter terughoudend dient te worden getoetst, in die zin dat zij zich, naast de overigens in aanmerking komende toetsing van het bestreden besluit aan regels van geschreven en ongeschreven recht, moet beperken tot de vraag of de in geding zijnde opheffing op onvoldoende gronden berust.
3.12De voorzieningenrechter stelt vast dat eiseres sinds 1 september 1988 een vaste aanstelling heeft als docent bij de Faculteit der Letteren, bij de opleiding Dutch Studies. Bij besluit van 5 juli 2004 is haar functie met ingang van 1 april 2003 volgens de Systematiek Universitair Functieordenen (hierna: Ufo) ingedeeld als universiteit docent 1 bij de Faculteit der Letteren. De Ufo functiebeschrijving universitair docent is een algemene functiebeschrijving voor alle universitair docenten binnen een universiteit.
3.13Zoals uit de stukken blijkt en zoals ter zitting is besproken zijn na de reorganisatie niet langer de opleidingen, maar de instituten de personele eenheden. Voor eiseres is de personele eenheid het ICD. Binnen het ICD waren er dertien universitair docenten 1 kunstgeschiedenis, met allen verschillende expertisegebieden, van wie er na de reorganisatie nog tien over kunnen blijven. Vast staat dat de opleiding Dutch Studies ook na de reorganisatie aangeboden blijft en dat het onderdeel kunstgeschiedenis binnen deze opleiding gehandhaafd blijft. Eveneens staat vast dat een medewerker van het ICD deze taken op zich zal nemen.
3.14De voorzieningenrechter is van oordeel dat geen sprake is van een zorgvuldige procedure ten aanzien van eiseres en kan verweerder niet volgen in zijn standpunt dat haar functie is opgeheven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de specialisatie van een docent geen onderscheidend criterium is. De functie van eiseres en die van de andere twaalf universitair docenten 1 kunstgeschiedenis dienen als gelijk of vergelijkbaar te worden beschouwd. Van een universitair docent 1 mag worden verwacht dat hij flexibel is en in staat is om ander onderwijs op zijn vakgebied te verzorgen, of onderzoek te doen, eventueel na enige bijscholing. Dat dit ook reeds in praktijk gebeurt heeft eiseres met diverse voorbeelden onderbouwd. Derhalve is de voorzieningenrechter van oordeel dat geen sprake is van opheffing van de functie van eiseres, maar dat sprake is van overtolligheid van personeel voor de functie van universitair docent 1 binnen het ICD. Dientengevolge dient de ontslagvolgorde zoals voorgeschreven in artikel 9.9 van de CAO NU in acht te worden genomen.
3.15Uit het vorenstaande volgt dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit moet in zoverre worden vernietigd. Nu herstel van de gebreken die aan besluit I, voor zover het betreft de in deze uitspraak geciteerde passage op pagina 65, en besluit II kleven niet mogelijk is, ziet de voorzieningenrechter aanleiding met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, zelf in de zaak te voorzien door de primaire besluiten te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Besluit III
4.1Aan besluit III heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres niet als meest geschikte kandidaat is aangemerkt voor de functies die als nieuw/vacant in het personeelsplan zijn opgenomen.
4.2Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het bezwaar tegen besluit III stelt eiseres zich op het standpunt dat besluit III niet aan haarzelf, maar aan haar gemachtigde bekend had moeten worden gemaakt nu verweerder wist, of had moeten weten, naar aanleiding van het bezwaar tegen de besluiten I en II dat zij zich door een gemachtigde liet vertegenwoordigen. Nu de gemachtigde van eiseres op 22 april 2009 bekend raakte met besluit III en op 27 april 2009 bezwaar heeft gemaakt, is het bezwaar derhalve tijdig ingediend.
Inhoudelijk stelt eiseres, onder verwijzing naar haar bezwaar tegen de besluiten I en II, dat nu geen sprake is van opheffing van haar functie, zij ten onrechte als herplaatsingskandidaat is aangemerkt.
4.3De commissie heeft geadviseerd het bezwaar van eiseres ontvankelijk te verklaren omdat sprake is van nauwe verwevenheid tussen de besluiten I, II en III en verweerder ingevolge vaste jurisprudentie weet, of had moeten weten dat als een belanghebbende zich door een gemachtigde laat vertegenwoordigen, het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt indien dit aan de gemachtigde is toegezonden. Toezending aan belanghebbende heeft dan niet tot gevolg dat de termijn waarin een bezwaarschrift kan worden ingediend is gaan lopen.
Inhoudelijk stelt de commissie dat besluit III een gevolg is van de besluit I en II. Nu de commissie van mening is dat besluit II dient te worden herroepen, is de grondslag waarop besluit III rust komen te vervallen.
Verweerder heeft, in afwijking van het advies van de commissie, het bezwaar van eiseres tegen besluit III, ongegrond verklaard.
4.4De voorzieningenrechter is van oordeel dat gelet op de jurisprudentie (zie o.m. CRvB, 23 mei 2001, LJN: AB3278 en CRvB, 18 november 2003, LJN: AN9715) het bezwaar van eiseres ontvankelijk is. De gemachtigde van eiseres is op 22 april 2009 bekend geraakt met besluit III, zodat de beroepstermijn geacht moet worden te zijn aangevangen op 23 april 2009. Ten aanzien van het op 27 april 2009 ingestelde beroep is derhalve geen sprake van termijn overschrijding.
4.5Gelet op het oordeel met betrekking tot besluit I en II is de voorzieningenrechter van oordeel dat de grondslag voor verweerders besluit eiseres niet in de nieuwe organisatie van de Faculteit der Geesteswetenschappen te plaatsen en haar met ingang van 1 maart 2009 als herplaatsingskandidaat aan te wijzen is komen te vervallen. Voor haar motivering verwijst de voorzieningenrechter naar overwegingen 3.12 tot en met 3.14.
4.6Uit het vorenstaande volgt dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit moet in zoverre worden vernietigd. Nu in dit geval geen herstel mogelijk is, ziet de voorzieningenrechter aanleiding met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
5.1Ter zake van het ter zitting door eiseres gedane verzoek haar bij wijze van voorlopige voorziening in het komende semester, dat aanvangt op 1 februari 2010, te belasten met het geven van het onderwijs in de vakken Literatuur en context, Cultuurgeschiedenis en Heuristiek overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
5.2Eiseres heeft gesteld dat zij deze vakken in het verleden altijd heeft verzorgd en dat er tot op heden geen medewerkers zijn gevonden om deze werkzaamheden over te nemen. Verweerder heeft deze stelling betwist, maar heeft aangegeven niet precies op de hoogte te zijn wie benaderd zijn om deze vakken te zullen verzorgen. Gelet op hetgeen is overwogen met betrekking tot de besluiten I, II en III ziet de voorzieningenrechter aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen en te bepalen dat, indien nog geen personele invulling is gegeven aan het onderwijs van de vakken Literatuur en context, Cultuurgeschiedenis en Heuristiek, dit onderwijs in het tweede semester van 2010 door eiseres wordt verzorgd. De voorzieningenrechter bepaalt dat deze voorziening aan het einde van het tweede semester van 2010 vervalt.
6Het beroep is gegrond.
7Verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten van eiseres. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaald op € 2162,--.
Hiertoe zijn 2 punten toegekend voor het indienen van de bezwaarschriften en 2 punten voor het verschijnen ter zitting in bezwaar op 22 april 2009 en op 1 juli 2009. Het gewicht van de zaak is bepaald op gemiddeld en de waarde per punt op € 322,-- ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht zoals inwerking getreden op 1 januari 2006. Voor het indienen van het beroepschrift is 1 punt toegekend en 1 punt is toegekend voor het bijwonen van de zitting op 14 januari 2010. Het gewicht van de zaak is bepaald op gemiddeld en de waarde per punt op € 437,-- ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht zoals inwerking getreden op 1 oktober 2010.
IIIBESLISSING
De voorzieningenrechter van de voorzieningenrechter 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit van 23 november 2009;
3. herroept het primaire besluit van 11 december 2008 voor zover het betreft de in deze uitspraak geciteerde passage op pagina 65;
4. herroept de primaire besluiten van 12 december 2008 en 26 februari 2009;
5. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
6. treft op grond van artikel 8:72, vijfde lid, Awb de voorlopige voorziening bij de hoofdzaak dat indien nog geen personele invulling is gegeven aan het onderwijs van de vakken Literatuur en context, Cultuurgeschiedenis en Heuristiek, dit onderwijs in het tweede semester van 2010 door eiseres wordt verzorgd. Bepaalt dat deze voorziening aan het einde van het tweede semester van 2010 vervalt;
7. bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht, te weten € 150,--, vergoedt;
8. veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 2162,--, welk bedrag aan eiseres moet worden vergoed;
9. wijst het verzoek om een voorlopige voorziening op grond van artikel 8:81 van de Awb af.
Aldus vastgesteld door mr. M.D.J. van Reenen-Stroebel, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van de griffier mr.drs. C.M.A. Demetriadis.
Uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2010.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Tegen het afwijzen van het verzoek om een voorlopige voorziening op grond van artikel 8:81 van de Awb kan geen hoger beroep worden ingesteld.