ECLI:NL:RBSGR:2010:BL0801

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/8650 en 8653
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van de Commandant Koninklijke Marechaussee inzake functietoewijzing en voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage op 15 januari 2010 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Commandant Koninklijke Marechaussee (CKMar) van 2 november 2009. Eiser, een wachtmeester bij de Koninklijke Marechaussee, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van 19 februari 2009, waarin hij werd geïnformeerd over zijn definitieve plaatsing bij de Brigade Grensbewaking Schiphol (BGS). De voorzieningenrechter oordeelde dat het beroep gedeeltelijk gegrond was, omdat het bestreden besluit niet berustte op een deugdelijke motivering. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was dat de Medezeggenschapscommissie (MC) had ingestemd met het beleid van de CKMar, wat in strijd was met het Besluit medezeggenschap Defensie (BMD).

De voorzieningenrechter heeft de werking van het primaire besluit van 19 februari 2009 geschorst tot de bekendmaking van een nieuwe beslissing op het bezwaar. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het bezwaar van eiser tegen de puntenlijst, die leidde tot de functietoewijzing, terecht niet-ontvankelijk was verklaard. Eiser had verzocht om een voorlopige voorziening, die werd toegewezen, en verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van eiser. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering en de noodzaak voor de overheid om transparant te zijn in haar besluitvorming, vooral als het gaat om personeelszaken binnen defensie.

Uitspraak

VOORZIENINGENRECHTER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 3
Reg.nrs.: AWB 09/8650 en 8653 MAW
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
op het verzoek om een voorlopige voorziening en op het beroep van
[A], wonende te [plaats], eiser,
gemachtigde [B],
ter zake van het besluit van 2 november 2009 van de Commandant Koninklijke Marechaussee (hierna: CKMar), verweerder, waarbij
1. het bezwaar van eiser tegen de brief van 26 november 2008, waarbij aan eiser voorlopig de functie van Medewerker Grensbewaking (MDW GB) bij de afdeling Brigade Grensbewaking Schiphol (BGS) te Schiphol wordt toegewezen met ingang van 1 maart 2009, niet-ontvankelijk is verklaard;
2. het bezwaar van eiser tegen het besluit van 19 februari 2009, waarbij eiser is geïnformeerd over de definitieve plaatsing per 4 mei 2009 bij BGS, ongegrond is verklaard;
3. het bezwaar van eiser tegen de brief van 2 maart 2009 niet-ontvankelijk is verklaard. Bij brief van 2 maart 2009 is eiser medegedeeld dat de vooraankondiging wordt omgezet in een definitieve functietoewijzing, onder gelijktijdige ontheffing uit zijn huidige functie. Aan eiser wordt per 4 mei 2009 de functie van MDW GB bij de afdeling SPL/BGB/AFD GR 7/DPLGN te Schiphol, Triport 2, toegewezen, met als einddatum 3 mei 2012, onder vermelding van rechtspositionele afspraken met betrekking tot het loopbaanpatroon en de looptijd in rang, de minimale duur functievervulling en een terugkeergarantie;
4. het bezwaar van eiser tegen de mededeling dat eiser wordt geplaatst in de opleiding per 6 april 2009, welke opleiding als voortraject is bestemd van de functietoewijzing met de standplaats Schiphol, ongegrond is verklaard;
5. het bezwaar van eiser tegen de omtrent hem opgemaakte puntenlijst die heeft geleid tot de functietoewijzing bij BGS niet-ontvankelijk is verklaard.
Eiser heeft bij brief van 10 december 2009 beroep ingesteld tegen het besluit van 2 november 2009 (AWB 09/8653 MAW). Voorts heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen (AWB 09/8650 MAW).
Het verzoek is op 7 januari 2010 ter zitting behandeld.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.A. Luikinga en mr. A.N. Koster.
IOVERWEGINGEN
1.Er bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:86 van de Awb eveneens te beslissen in de hoofdzaak.
2.Het verzoek om een voorlopige voorziening alsmede het beroep is gericht tegen de onderdelen 2 en 5 van het besluit van 2 november 2009.
3.Eiser is wachtmeester bij de Koninklijke Marechaussee (hierna: KMar) bij District Zuid, Brigade Brabant-Zuid. Eiser is op zijn verzoek van 4 januari 2010 tot en met 16 januari 2010 tijdelijk tewerk gesteld bij ECID te Eindhoven. Verweerder en eiser hebben afgesproken dat eiser zich op 18 januari 2010 dient te melden bij BGS. Eiser heeft daarbij het voorbehoud gemaakt dat de voorzieningenrechter anders zou kunnen bepalen.
4.1Bij uitspraak van 20 april 2009 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank (AWB 09/1223, 1520, 2380 en 2389 MAW, in het bijzonder AWB 09/1520 MAW) het ter zake van het thans gehandhaafde primaire besluit van 19 februari 2009 door eiser gevraagde verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen in die zin dat het besluit van 19 februari 2009 wordt geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de te nemen beslissing op bezwaar.
4.2 In voornoemde uitspraak is het beleid van verweerder, zoals neergelegd in de nota van 30 oktober 2008, kenmerk DP&O/2008/51180, met bijlage a, vermeld. Voorts is het beleid op districtsniveau, zoals uiteengezet in de e-mailberichten van dr. [C] Commandant van het District Zuid, van 30 oktober 2008 en 5 november 2008, vermeld.
De voorzieningenrechter heeft in voornoemde uitspraak overwogen dat geen aanleiding wordt gezien om niet uit te gaan van instemming van de Medezeggenschapscommissie (hierna: MC) in District Zuid met het beleid op districtsniveau.
De voorzieningenrechter heeft daarnaast met betrekking tot de totstandkoming van het beleid geen strijd kunnen ontdekken met artikel 25 van het Besluit medezeggenschap Defensie (hierna: BMD), nu in de overlegvergaderingen van de MC in District Noord-Oost aangelegenheden aan de orde zijn gesteld die de diensteenheid betreffen en niet individuele personeelsaangelegenheden. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien om er van uit te gaan dat dit bij District Zuid anders is geweest.
Met betrekking tot de omtrent eiser opgemaakte puntenlijsten van 10 november 2008 en 4 december 2008, waarbij omtrent eiser scores met betrekking tot de beoordeling selectie onvrijwillige plaatsing zijn gegeven, heeft de voorzieningenrechter overwogen dat de verschillende scores niet vergelijkbaar zijn te achten.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verweerder voornoemde drie aspecten in de te nemen beslissing op bezwaar nader dient te onderbouwen.
4.3Eiser heeft aangevoerd dat verweerder in het thans bestreden besluit niet heeft onderbouwd dat sprake is geweest van instemming van de MC en dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het BMD. Eiser heeft voorts aangevoerd dat de omtrent hem opgestelde puntenlijst is aan te merken als een beoordeling, nu deze is gericht op rechtsgevolg.
4.4De voorzieningenrechter sluit zich aan bij de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 20 april 2009, voor zover hier van belang.
4.5 Verweerder heeft thans ter zake van de totstandkoming van het districtsbeleid overwogen dat hieromtrent (informeel) overleg heeft plaatsgevonden met de MC van District Zuid, hetgeen blijkt uit de e-mail van de Districtscommandant van 5 november 2009. Niet is gebleken van strijd met het BMD. Met betrekking tot de puntenlijsten heeft verweerder overwogen dat deze zien op het functioneren van de kandidaten in relatie tot de voor de functie vereiste kennis en ervaring. Verweerder acht deze wijze van selecteren niet onredelijk. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de puntenlijsten geen direct rechtsgevolg hebben, dat de puntenlijsten niet worden opgenomen in het personeelsdossier van eiser, dat geen sprake is van een beoordeling zoals omschreven in de Beleidsregel functioneringsgesprekken en beoordelingen defensie en dat de puntenlijsten geen besluit zijn in de zin van de Awb.
4.6De voorzieningenrechter overweegt dat niet is gebleken dat het overleg met de MC over de inhoud van het districtsbeleid heeft plaatsgevonden en dat de MC heeft ingestemd met dit beleid. De inhoud van de e-mail van 5 november 2008 is daartoe ontoereikend, hetgeen ook volgt uit eerdergenoemde uitspraak van de voorzieningenrechter. Verweerder heeft desondanks geen gevolg gegeven aan eerdergenoemde uitspraak van de voorzieningenrechter. Dit klemt te meer nu verweerder thans ter zitting heeft verklaard dat, in tegenstelling tot hetgeen Districtscommandant Leijtens tijdens de zitting op 20 april 2009 van de voorzieningenrechter heeft verklaard, er geen verslagen bestaan van het betreffende overleg.
Het vorenstaande leidt er toe dat niet kan worden beoordeeld of het beleid deugdelijk tot stand is gekomen en geen sprake is geweest van strijd met artikel 25 van het BMD. Dit heeft tot gevolg dat evenmin kan worden beoordeeld of verweerder in redelijkheid tot toewijzing van de functie MDW GB bij BGS aan eiser heeft kunnen komen.
4.7De voorzieningenrechter overweegt voorts dat de puntenlijst deel uitmaakt van de selectieprocedure en derhalve is te beschouwen als een instrument om te komen tot functietoewijzing. De opgestelde puntenlijst kan op zichzelf niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
Verweerder heeft in het bestreden besluit geen nadere onderbouwing gegeven ter zake van de score in de onderhavige puntenlijst, die sterkt afwijkt van een andere (kort daarvoor opgemaakte) puntenlijst. Ter zitting heeft verweerder de scores niet kunnen toelichten en dit zelfs aan eiser overgelaten. Ook hier heeft verweerder geen gevolg gegeven aan de uitspraak van de voorzieningenrechter. Dit leidt er toe dat verweerder geen inzicht heeft gegeven in de wijze waarop de puntenlijst wordt gehanteerd in het kader van het functietoewijzingsproces.
5.Het bestreden besluit, voor zover het betreft onderdeel 2, komt voor vernietiging in aanmerking nu het niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is derhalve gegrond. Verweerder dient een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
6.De voorzieningenrechter ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen ter zake van het besluit van 19 februari 2009 en te bepalen dat de werking van dit besluit wordt geschorst tot de datum van de bekendmaking van de nieuwe beslissing op het bezwaar.
7.Het beroep tegen het bestreden besluit, voor zover het betreft onderdeel 5, is ongegrond. Verweerder heeft het bezwaar tegen de puntenlijst terecht niet-ontvankelijk verklaard.
8.Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding om het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb in te willigen.
9. Verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1311,--. Voorts dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht in beide procedures te vergoeden.
IIBESLISSING
De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep voor zover dit is gericht het bestreden besluit van 2 november 2009, onderdeel 2, gegrond;
2. vernietigt onderdeel 2 van het bestreden besluit van 2 november 2009;
3. bepaalt dat verweerder met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar neemt, voor zover het de functietoewijzing betreft;
4. treft op grond van artikel 8:72, vijfde lid, Awb de voorlopige voorziening bij de hoofdzaak dat de werking van het primaire besluit van 19 februari 2009 wordt geschorst tot de datum van de bekendmaking van de nieuwe beslissing op bezwaar;
5. verklaart het beroep voor zover dit is gericht tegen het bestreden besluit van 2 november 2009, onderdeel 5, ongegrond;
6. bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten 2x € 150,--, vergoedt;
7. veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1311,--, welk bedrag aan eiser moet worden vergoed;
8. wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. M.M.F. Holtrop, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van de griffier A.J. Faasse - van Rossum.
Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2010.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak, voor zover daarbij op het beroep is beslist, kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.