ECLI:NL:RBSGR:2010:BL0194

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/22223
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de deskundigheid van een contra-expert in asielprocedure

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 19 januari 2010 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de geloofwaardigheid van de eiser in twijfel werd getrokken door de Staatssecretaris van Justitie. Eiser, een Somalische nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd afgewezen op basis van een taalanalyse uitgevoerd door Bureau Land en Taal (BLT). De rechtbank heeft de contra-expertise van de Taalstudio, die door eiser was ingediend, beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de anonimiteit van de contra-expert niet voldoende reden was om aan diens deskundigheid te twijfelen. De contra-expert had een academische achtergrond en was gespecialiseerd in de Somalische taal en dialecten. De rechtbank vond dat de contra-expertise voldoende controleerbaar was en dat de deskundigheid van de contra-expert voldoende was aangetoond door de Taalstudio. De rechtbank concludeerde dat de taalanalyse van BLT niet voldeed aan de eisen van zorgvuldigheid en dat de contra-expertise concrete aanknopingspunten bood voor twijfel aan de taalanalyse. Hierdoor werd het bestreden besluit van de Staatssecretaris vernietigd en werd de aanvraag van eiser opnieuw in behandeling genomen. De rechtbank veroordeelde de Staatssecretaris tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 644.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer, enkelvoudig
Nevenzittingsplaats Rotterdam
Reg.nr.: AWB 09/22223
V-nummer: […]
Inzake: […], eiser,
gemachtigde mr. L.E.J. Vleesenbeek, advocaat te Rotterdam,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
I Procesverloop
1 Eiser is geboren op […] en heeft de Somalische nationaliteit. Op 10 mei 2007 heeft hij een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Op 17 december 2008 heeft verweerder het voornemen kenbaar gemaakt tot afwijzing van de aanvraag. Op 21 januari 2009 heeft eiser zijn zienswijze hierop naar voren gebracht. Bij besluit van 28 mei 2009 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
2 Op 19 juni 2009 heeft eiser tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) beroep ingesteld bij de rechtbank.
3 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op
27 november 2009. Ter zitting is verschenen eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is niet verschenen.
II Overwegingen
1.1 Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van verweerder op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst;
d. voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van verweerder van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar.
1.2 Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
1.3 Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
1.4 Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder k, van de Vw 2000 wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen omdat hij het asielrelaas ongeloofwaardig acht. Hij heeft daarbij het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f en k, van de Vw 2000 tegengeworpen. Voorts heeft verweerder zijn oordeel over de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas gebaseerd op het rapport van taalanalyse van Bureau Land en Taal (hierna: BLT) van 2 juli 2008 waaruit blijkt dat eiser eenduidig niet te herleiden is tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Zuid-Somalië.
3. Eiser betwist dat zijn asielrelaas ongeloofwaardig is. Hij stelt daarbij dat hem ten onrechte het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f en k, van de Vw 2000 wordt tegengeworpen. Voorts heeft hij ter weerlegging van de taalanalyse van 2 juli 2008 een contra-expertise van de Taalstudio van 18 maart 2009 overgelegd. Eiser stelt dat hem ten onrechte een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, b, c dan wel d, van de Vw 2000 is onthouden. Daarbij heeft hij een beroep op artikel 15c van de Definitierichtlijn gedaan.
4. De rechtbank oordeelt als volgt.
4.1 Verweerder heeft eiser kunnen tegenwerpen geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere documenten te hebben overgelegd. Eiser heeft slechts een niet aan hem toebehorend Deens paspoort overgelegd waarmee hij naar Engeland wilde reizen, voor het overige heeft hij geen reis of identiteitsdocumenten dan wel documenten ter staving van zijn asielrelaas overgelegd. Eiser heeft hierover slechts verklaard dat de reisagent de documenten had. Dat eiser de documenten onder dwang heeft af moeten staan aan de reisagent is niet gebleken. Voorts heeft eiser nauwelijks relevante informatie over zijn reis kunnen verstrekken. Eiser stelt per vliegtuig van Ethiopië naar Nederland te zijn gereisd. Vanaf Nederland zou eiser met een ander paspoort naar Engeland reizen. Eiser weet niet met welke luchtvaartmaatschappij hij heeft gevlogen, noch met hoeveel toestellen hij heeft gevlogen, noch op welke plaatsen hij tussenlandingen heeft gemaakt. Hij weet ook niet zeker of hij in Nederland is geland. Nog afgezien van het feit dat identiteitsdocumenten en documenten ter staving van het asielrelaas geheel ontbreken, heeft verweerder dienaangaande terecht overwogen dat van eiser een meer specifieke en gedetailleerde verklaring mag worden verwacht over zijn reis. Dat eiser nauwelijks kan lezen en geen andere talen spreekt, is hiervoor onvoldoende rechtvaardiging. Het ontbreken van documenten kan eiser derhalve worden toegerekend.
4.2 Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) mogen, indien aan een vreemdeling één van de in artikel 31, tweede lid, Vw 2000 genoemde omstandigheden mag worden tegengeworpen, in het relaas geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen; van het asielrelaas moet in dat geval positieve overtuigingskracht uitgaan. Nu het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 kan worden tegengeworpen, en dit reeds met zich brengt dat van het asielrelaas positieve overtuigingskracht moet uitgaan, behoeft het geschilpunt omtrent het al dan niet terecht tegenwerpen van het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder k, van de Vw 2000 geen bespreking meer.
4.3 Verweerder heeft een taalanalyse laten uitvoeren door het BLT. Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling, komt verweerder door het uitvoeren van een taalanalyse de vreemdeling tegemoet bij de voldoening van de ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 op hem rustende verplichting om de aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden aannemelijk te maken, in het geval twijfel is gerezen aan de gestelde identiteit, nationaliteit dan wel plaats van herkomst. Wanneer de taalanalyse deze twijfel niet wegneemt, kan de vreemdeling deze door het laten verrichten van een contra-expertise alsnog trachten weg te nemen. Hiertoe kan de vreemdeling, indien hij van mening is dat de taalanalyse niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, dan wel anderszins onvolkomenheden bevat, de band waarop het gesprek ten behoeve van de taalanalyse is opgenomen, door een zelf gekozen onafhankelijke deskundige laten beoordelen en zo nodig van commentaar laten voorzien. De vreemdeling kan niet enkel door het plaatsen van kritische kanttekeningen bij de uitgevoerde taalanalyse teweegbrengen dat verweerder een nieuwe taalanalyse moet laten verrichten, dan wel van een van de taalanalyse afwijkende conclusie dient uit te gaan. Een op verzoek van de vreemdeling verrichte taalanalyse dient, om als contra-expertise te kunnen dienen, op zorgvuldige wijze, met de nodige waarborgen omkleed, door een onafhankelijke deskundige te worden verricht. De aldus verkregen onderzoeksresultaten kunnen slechts als tegenbewijs worden aangemerkt, indien controleerbaar is door wie en onder welke omstandigheden het desbetreffende onderzoek heeft plaatsgevonden.
4.3.1 Eiser heeft een contra-expertise laten opstellen door een aan de Taalstudio verbonden deskundige. Op 18 maart 2009 is deze contra-expertise uitgebracht. Op 14 mei 2009 heeft BLT een weerwoord op deze contra-expertise uitgebracht. Hierin wordt aangegeven dat de contra-expertise door een anonieme contra-expert is opgesteld, wiens onafhankelijkheid en deskundigheid niet kan worden vastgesteld. De door de Taalstudio gehanteerde “Guidelines for the use of language analysis in relation to questions of national origin in refugee cases” (hierna: Guidelines) zijn naar het oordeel van BLT niet toereikend nu hierin de specifieke deskundigheid van een moedertaalspreker terzijde wordt geschoven. Ook wordt niet gerept over de toetsing van de expert, is er niets bekend over de selectieprocedure en worden door de Taalstudio geen cross-checks uitgevoerd. De kwaliteit van de contra-expertises door de Taalstudio wordt door de Guidelines onvoldoende gewaarborgd. BLT betwist dat de door de contra-expert genoemde voorbeelden uit het rapport taalanalyse van BLT niet wijzen op een herkomst uit Noord-Somalië. BLT stelt voorts dat van de betreffende anonieme contra-expert - aan de hand van meer dan veertig rapporten van zijn hand - is vastgesteld dat hij voortdurend onjuiste informatie verstrekt over de relevantie van bepaalde taalvoorbeelden, en met name voorbeelden uit het Noord-Somalisch niet als zodanig kan of wil (h)erkennen. Inhoudelijk houdt BLT in het weerwoord vast aan de conclusies van de door BLT uitgevoerde taalanalyse.
4.3.2 In beroep heeft eiser een weerwoord van de Taalstudio overgelegd waarbij een geanonimiseerde versie van het Curriculum Vitae van de contra-expert is overgelegd. Bij het verweerschrift heeft verweerder een stuk van BLT met als titel “Algemene bevindingen t.a.v. anonieme contra-expert Somalisch”, gedateerd 8 juli 2009 overgelegd.
4.3.3 Uit het rapport contra-expertise blijkt dat de contra-expert een academisch opgeleide linguïst is, gespecialiseerd in de Somalische taal en dialecten. Hij spreekt onder meer vloeiend Somalisch. Uit het weerwoord van de Taalstudio blijkt dat de Taalstudio bekend is met zijn identiteit en dat de Taalstudio bevestigt dat hij aan de door de Guidelines gestelde standaard voldoet.
Naar het oordeel van de rechtbank is de enkele omstandigheid dat de contra-expert anoniem is gebleven, onvoldoende om te twijfelen aan de onafhankelijkheid en de deskundigheid van de contra-expert. De deskundigheid blijkt voldoende uit de beschrijving van de kwalificaties van de contra-expert, welke door de in beroep door de Taalstudio toegezonden CV nog zijn bevestigd. De enkele stelling dat de contra-expert geen moedertaalspreker zou zijn, is onvoldoende om niet van zijn deskundigheid uit te gaan. Bovendien biedt het feit dat de Taalstudio wel bekend is met zijn identiteit en ervoor in staat dat hij aan de door de Guidelines gestelde standaard voldoet, voldoende waarborg voor de juistheid van de beschreven kwalificaties en de onafhankelijkheid van de contra-expert. Aldus is naar het oordeel van de rechtbank voldoende controleerbaar door wie en onder welke omstandigheden de contra-expertise heeft plaatsgevonden. Dat de Guidelines niet exact dezelfde werkwijze inhouden als de door BLT gehanteerde werkwijze, betekent niet dat de Guidelines onvoldoende waarborg bieden voor een deskundig en onafhankelijk opgestelde contra-expertise. De rechtbank vindt voor dit oordeel steun in de uitspraak van de Afdeling van 20 september 2007 (LJN: BB5253).
4.3.4 Het stuk van BLT van 8 juli 2009, overgelegd bij het verweerschrift, ziet niet specifiek op de onderhavige contra-expertise, maar ziet op “een anonieme contra-expert Somalisch”. De rechtbank begrijpt verweerder aldus dat dit stuk ziet op de contra-expert die ook de onderhavige contra-expertise heeft opgesteld. De rechtbank kan dit laatste echter niet vaststellen. Uit het stuk, wat daar verder ook van zij, kan niet met zekerheid worden afgeleid dat de in dit stuk beschreven contra-expert dezelfde persoon is als de contra-expert die de onderhavige contra-expertise heeft opgesteld. Reeds daarom wordt aan dit stuk door de rechtbank in de beoordeling geen waarde worden toegekend.
4.4 De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat de contra-expertise voldoet aan de normen zoals omschreven onder 4.3 en als tegenbewijs kan dienen.
4.4.1 De taalanalyse van BLT bevat als conclusie dat eiser eenduidig niet te herleiden is tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Zuid-Somalië. In het algemeen wordt over de spraak van eiser opgemerkt dat hij niet natuurlijk en niet spontaan spreekt, dat hij lang nadenkt bij het opbouwen van een zin, waarbij het niet duidelijk wordt of dat komt doordat hij zo lang moet nadenken over zijn antwoorden of doordat hij de taal niet goed spreekt, en dat het op basis van de beschikbare spraak niet mogelijk is om hem ergens te plaatsen.
4.4.2 In de contra-expertise wordt, in paragrafen 3.2, 3.3, 3.4, 3.5 een groot aantal specifieke voorbeelden genoemd van door eiser gebruikte woorden, klanken, uitspraken en zinsopbouw die passen in het Somalisch zoals gesproken in het zuiden van Somalië. Daarbij is aangegeven welke varianten passen bij het Somalisch zoals gesproken in het noorden van Somalië, doch deze varianten zijn door de contra-expert bij eiser niet aangetroffen. De contra-expert heeft daarnaast de door de taalanalist van BLT gebruikte voorbeelden beoordeeld en gesteld dat dit geen relevante woorden/zinnen zijn voor de herkomstbepaling. De contra-expert betwist daarbij gemotiveerd dat eiser onnatuurlijk spreekt en lang nadenkt over een zin. In het weerwoord van BLT is ten aanzien van de door BLT in de taalanalyse gebruikte voorbeelden slechts gesteld dat hetgeen de contra-expert hierover zegt, onjuist is. Voorts wordt slechts in algemene bewoordingen de deskundigheid en betrouwbaarheid van de contra-expert betwist. De specifieke door de contra-expert gehanteerde voorbeelden uit de spraak van eiser en de daaruit getrokken conclusies worden niet gemotiveerd betwist. In zijn algemeenheid wordt slechts aangegeven dat “de betreffende contra-expert voortdurend onjuiste informatie verstrekt over de relevantie van bepaalde taalvoorbeelden, en met name voorbeelden uit het Noord-Somalisch niet als zodanig kan of wil (h)erkennen”. Nog afgezien van het feit dat op grond van het weerwoord van BLT niet met zekerheid kan worden gesteld dat het hier dezelfde contra-expert betreft, wordt de algemene stelling niet met concrete voorbeelden onderbouwd. Tegenover de gedetailleerde, met talrijke specifieke voorbeelden gelardeerde, contra-expertise is slechts volstaan met een weerwoord dat algemene opmerkingen over een contra-expert, zijn anonimiteit, de Guidelines en een volharding in de eerdere taalanalyse bevat.
4.5 De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat verweerder niet had mogen blijven volstaan met een beroep op de taalanalyse en het weerwoord van BLT. De overgelegde contra-expertise bevat naar het oordeel van de rechtbank concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de taalanalyse van BLT welke door het weerwoord van BLT niet zijn weggenomen.
5 Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat het bestreden besluit niet gedragen kan worden door de daaraan ten grondslag gelegde motivering, hetgeen in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
6 Het beroep wordt derhalve gegrond verklaard.
7 De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, zoals dit luidde ten tijde van het instellen van het beroep, vastgesteld op € 644 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en wegingsfactor 1).
III Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage,
recht doende:
1 verklaart het beroep gegrond;
2 vernietigt het bestreden besluit;
3 bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,- .
Aldus gedaan door mr. C. Laukens, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P. de Haas, griffier.
De griffier, De rechter,
De griffier is buiten staat
deze uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op: 19 januari 2010.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuurs¬recht¬spraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift is vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Het beroepschrift dient één of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Voor informatie over de wijze van indienen van het hoger beroep kunt u www.raadvanstate.nl raadplegen.
Afschrift verzonden op: