ECLI:NL:RBSGR:2010:BK9964

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/20930 Visum
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) op onjuiste wettelijke grondslag

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 5 januari 2010 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aan eiser, een Marokkaanse nationaliteit. De rechtbank oordeelde dat de weigering van de mvv door de minister van Buitenlandse Zaken op een onjuiste wettelijke grondslag was gebaseerd. De aanvraag was afgewezen omdat er een aanhoudingsbevel tegen eiser was uitgevaardigd in verband met vermoedelijke betrokkenheid bij een strafbaar feit. De rechtbank stelde vast dat de minister de aanvraag ten onrechte had getoetst aan artikel 3 van de Vreemdelingenwet (Vw), dat betrekking heeft op toegang tot Nederland, in plaats van de juiste bepalingen die van toepassing zijn op de afgifte van een mvv.

De rechtbank benadrukte dat de begrippen toegang en toelating duidelijk van elkaar moeten worden onderscheiden. De rechtbank concludeerde dat de afgifte van een mvv niet kan worden geweigerd op basis van een aanhoudingsbevel zonder dat er sprake is van een veroordeling. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het besluit van de minister en droeg de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de overige eisen voor de verlening van een mvv in acht moeten worden genomen. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Deze uitspraak onderstreept het belang van een zorgvuldige toetsing van aanvragen voor een mvv en de noodzaak om de juiste wettelijke grondslagen toe te passen. De rechtbank heeft hiermee een belangrijke uitspraak gedaan over de rechten van vreemdelingen in Nederland en de verantwoordelijkheden van de overheid bij het beoordelen van hun aanvragen.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Utrecht
Sector bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
zaaknummer: AWB 09/20930 VISUM
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], geboren op [1971], van Marokkaanse nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. M.B.J. Strooij, advocaat te Amsterdam,
en
de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,
gemachtigde: mr. J.M. Sidler.
Inleiding
1.1 Bij besluit van 14 mei 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 16 januari 2009 ongegrond verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv), in het kader van gezinsvorming (verblijf bij partner [partner]), afgewezen. Tegen het besluit van 14 mei 2009 heeft eiser beroep bij deze rechtbank ingesteld.
1.2 Het geding is behandeld ter zitting van 17 november 2009. Eiser is ter zitting niet verschenen. Eiser en verweerder hebben ter zitting bij monde van hun gemachtigden hun standpunten toegelicht.
Overwegingen
2.1 Het bestreden besluit gaat over de afwijzing van de aanvraag om een mvv. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen omdat op 2 augustus 2005 tegen eiser een aanhoudingsbevel is uitgevaardigd in verband met (vermoedelijke) betrokkenheid bij poging doodslag dan wel poging tot moord. Ook staat eiser ter zake in het opsporingsregister gesignaleerd. Dit is voldoende om te concluderen dat er een concrete aanwijzing is dat sprake is van een inbreuk op de openbare orde als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in samenhang met artikel 2.9, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.2 Eiser heeft aangevoerd dat verweerder de aanvraag om een mvv ten onrechte heeft getoetst aan artikel 3 van de Vw welke bepaling gaat over toegang tot Nederland.
2.3 Op 6 november 2009 heeft eiser nog een brief overgelegd van het hoofd van de Afdeling Internationale Rechtshulp in Strafzaken van 5 november 2009 waarin wordt medegedeeld dat eiser op 13 november 2009 is aangehouden door de Marokkaanse autoriteiten en dat de officier van justitie in Amsterdam heeft laten weten dat zij niet voornemens is om de Nederlandse strafzaak over te dragen aan Marokko. Ook heeft de officier van justitie medegedeeld dat eiser niet langer in detentie dient te worden gehouden met het oog op de Nederlandse strafzaak en dat het OM de signalering zal intrekken.
2.4 De rechtbank stelt vast dat het geschil zich beperkt tot de vraag of verweerder de mvv heeft kunnen weigeren op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw in samenhang met artikel 2.9, eerste lid, van het Vb.
2.5 De volgende bepalingen uit de Vw en het Vb en de volgende passages uit de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) zijn van belang voor de beoordeling van het beroep.
2.6 In artikel 1, aanhef en onder h, van de Vw is de mvv als volgt omschreven: het bij een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van herkomst door de vreemdeling in persoon aangevraagde en aldaar door die vertegenwoordiging na voorafgaande machtiging van de Minister van Buitenlandse Zaken afgegeven visum voor een verblijf van langer dan drie maanden.
2.7 Op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw kan in andere dan in de Schengengrenscode geregelde gevallen de toegang tot Nederland worden geweigerd aan de vreemdeling die een gevaar oplevert voor de openbare orde of nationale veiligheid.
2.8 In artikel 2.9, eerste lid, van het Vb is bepaald dat de toegang tot Nederland in ieder geval wordt geweigerd op grond van het feit dat de vreemdeling een gevaar oplevert voor openbare orde of de nationale veiligheid, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b van de Vw indien:
a. er ten aanzien van de vreemdeling concrete aanwijzingen zijn dat deze een inbreuk op de openbare orde of nationale veiligheid heeft gepleegd of zal plegen, of
b. de vreemdeling in het opsporingsregister of het Schengen Informatiesysteem ter fine van weigering staat gesignaleerd.
2.9 Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 worden afgewezen, indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid.
2.10 Ingevolge artikel 3.77, eerste lid, aanhef en onder c, van het Vb kan de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw, op grond van artikel 16, eerste lid, onder d, van de Vw worden afgewezen wegens gevaar voor de openbare orde, indien de vreemdeling terzake van een misdrijf is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf of vrijheidsontnemende maatregel, tot een taakstraf of tot een onvoorwaardelijke geldboete, dan wel indien hij terzake van misdrijf een transactieaanbod heeft aanvaard of jegens hem een strafbeschikking is uitgevaardigd.
2.11 In de Vc onder A2/4.3.3.2 staat dat een mvv een visum is dat door de diplomatieke vertegenwoordiging of consulaire vertegenwoordiging van een Schengenstaat overeenkomstig de eigen wetgeving wordt afgegeven. Een mvv geeft de houder het recht tot inreis in Nederland om vervolgens een verblijfsvergunning aan te vragen, voor een verblijf van langer dan drie maanden.
2.12 In de Vc onder B1/1 staat dat de aanvraag om afgifte van een mvv wordt getoetst aan de voorwaarden die worden gesteld met het oog op het verlenen van een verblijfsvergunning in Nederland. De verplichting om voor de komst naar Nederland een mvv aan te vragen, stelt de overheid in staat te onderzoeken of de vreemdeling aan alle voor toelating gestelde vereisten voldoet, zonder daarbij door diens aanwezigheid hier te lande voor een voldongen feit te worden geplaatst (zie voor de algemene afwijzingsgronden en bijzondere voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning artikel 16 Vw en artikel 3.13 tot en met 3.56 van het Vb).
2.13 De rechtbank stelt vast dat uit de parlementaire behandeling bij artikel 3 van de Vw volgt dat toegang alleen van belang is in het kader van grensbewaking en dat toegang een feitelijk geografisch gegeven is. De begrippen toegang en toelating dienen uitdrukkelijk van elkaar te worden gescheiden (Kamerstukken II, 1998-1999, 26732, nr. 3, p. 17-18). Uit de Vc onder A2/5.5.1 volgt dat de ambtenaar belast met grensbewaking een besluit neemt met betrekking tot toegang tegen welk besluit administratief beroep openstaat. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat artikel 3 van de Vw en de daarop gebaseerde regelgeving zien op de weigering van de feitelijke toegang aan de Nederlandse grens.
2.14 Gelet op het bepaalde in artikel 1, aanhef en onder h, van de Vw is een mvv een visum voor een verblijf van langer dan drie maanden afgegeven door de Nederlandse vertegenwoordiging na voorafgaande machtiging van de Minister van Buitenlandse Zaken. Uit het bepaalde in de Vc onder A2/4.3.3.2 volgt dat een mvv de houder ervan in principe het recht geeft om Nederland in te reizen om vervolgens een verblijfsvergunning aan te vragen.
2.15 Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande dat de afgifte van een mvv, die de houder ervan in principe recht geeft Nederland in te reizen, een eventuele toegangsweigering aan de grens op grond van artikel 3 van de Vw onverlet laat. Dit volgt ook uit de Vc onder A2/5.5.1 waarin is opgenomen dat indien het niet verlenen van toegang nauw samenhangt met de toelatingsbeslissing de ambtenaar belast met grensbewaking contact opneemt met de IND. Dit gebeurt in elk geval indien de ambtenaar belast met grensbewaking het voornemen heeft de toegang te weigeren aan een vreemdeling die in het bezit is van een geldige mvv. Ook hieruit volgt dat de beslissing tot afgifte van een mvv dient te worden onderscheiden van de beslissing omtrent toegang gebaseerd op artikel 3 van de Vw.
2.16 De rechtbank stelt voorts vast dat, voor zover voor de beoordeling van dit geding van belang, de toegang als bedoeld in artikel 3 van de Vw op grond van artikel 2.9 van het Vb wordt geweigerd als er concrete aanwijzingen zijn dat de vreemdeling een inbreuk op de openbare orde heeft gepleegd dan wel als de vreemdeling in het opsporingsregister of het Schengen Informatiesysteem ter fine van weigering staat gesignaleerd. Zoals hiervoor is aangegeven onder 2.12, zijn gelet op het bepaalde in de Vc onder B1/1 de weigeringsgronden van een mvv dezelfde als die van een verblijfsvergunning. Dit betekent dat een mvv wegens een inbreuk op de openbare orde kan worden geweigerd grond van artikel 16, eerste lid, aanhef, onder d, van de Vw en de op die bepaling gebaseerde regelgeving. Een mvv kan gelet op het bepaalde in artikel 3.77, eerste lid, aanhef en onder c, van het Vb, worden afgewezen als de vreemdeling voor een misdrijf is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf of vrijheidsontnemende maatregel, tot een taakstraf of tot een onvoorwaardelijke geldboete, dan wel indien hij ter zake van een misdrijf een transactieaanbod heeft aanvaard of jegens hem een strafbeschikking is uitgevaardigd. Voor het weigeren van een mvv dient dus sprake te zijn van een veroordeling en niet alleen van een concrete aanwijzing dat de vreemdeling een inbreuk op de openbare orde heeft gepleegd of dat de vreemdeling gesignaleerd staat.
2.17 De rechtbank is van oordeel dat gelet op het voorgaande verweerder aan de weigering van de mvv niet artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw in samenhang met artikel 2.9, eerste lid, van het Vb ten grondslag heeft kunnen leggen. Verweerder heeft de weigering van de mvv dan ook gebaseerd op een onjuiste wettelijke grondslag.
2.18 De omstandigheid dat tegen eiser een aanhoudingsbevel is uitgevaardigd en hij gesignaleerd staat dan wel heeft gestaan is - gelet op hetgeen hiervoor is overwogen - op de voet van de artikelen 16, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw en 3.77, eerste lid, aanhef en onder c, van het Vb onvoldoende om aan eiser een mvv te weigeren. De vraag of deze omstandigheden voldoende zijn om eiser aan de grens met Nederland de toegang te weigeren is niet ter beoordeling van deze rechtbank.
2.19 Verweerder stelt met de onderhavige afwijzing van de mvv een juridisch pragmatische oplossing na te streven omdat anders de situatie kan ontstaan dat een mvv wordt verleend en betrokkene vervolgens aan de grens de toegang wordt geweigerd. Los van de vraag of een dergelijke situatie inderdaad zou kunnen ontstaan, is de rechtbank van oordeel dat dit geen reden kan zijn om de weigering van een mvv te baseren op een onjuiste wettelijke grondslag. Verweerder heeft voorts aangevoerd niet het signaal te willen afgeven dat een vreemdeling die verdacht wordt van het plegen van een strafbaar feit en in verband hiermee gesignaleerd staat in het bezit kan worden gesteld van een mvv. De rechtbank is van oordeel dat ook dit geen reden kan zijn om de mvv te weigeren op grond van artikel 3 van de Vw.
2.20 Nu verweerder de weigering van de mvv heeft gebaseerd op een onjuiste wettelijke grondslag is het beroep om die reden gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak teneinde te beoordelen of eiser voldoet aan de overige eisen voor verlening van een mvv. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
2.21 Omdat het beroep gegrond is verklaard, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
2.22 De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Omdat aan eiser een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de rechtsbijstand, moet verweerder op grond van artikel 8:75, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht het bedrag van de proceskosten aan de griffier van de rechtbank betalen.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het besluit van 14 mei 2009;
draagt verweerder op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van deze uitspraak;
bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,-vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding ten bedrage van € 644,-, te betalen aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht.
Aldus vastgesteld door mr. K.J. Veenstra, als rechter en in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2010.
De griffier: De rechter:
mr. N.R. Hoogenberk mr. K.J. Veenstra
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
De uitspraak van de rechtbank is bindend tussen partijen. Die binding heeft ook betekenis bij een eventueel vervolg van deze procedure, bijvoorbeeld indien het beroep gegrond wordt verklaard en verweerder een nieuw besluit moet nemen. Als een partij niet met hoger beroep opkomt tegen een oordeel van de rechtbank waarbij uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een standpunt van die partij is verworpen, staat de bestuursrechter die partij in beginsel niet toe dat standpunt in een latere fase van de procedure opnieuw in te nemen.