Zittinghoudende te Amsterdam
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
eiser [naam], geboren [datum] in 1980, van Keniaanse nationaliteit,
gemachtigde: mr. J.C.E. Hoftijzer, advocaat te Amsterdam,
de staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. J. Raaijmakers, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
Op 29 december 2009 is eiser op grond van artikel 3 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van eiser is op dezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 toegepast.
Op 29 december 2009 heeft eiser een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De ten aanzien van eiser toegepaste vrijheidsontnemende maatregel is na het afnemen van het nader gehoor op 2 januari 2010 gehandhaafd op grond van paragraaf C12/2.2.1, onder d, van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000.
Bij beroepschrift van 3 januari 2010 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij is tevens verzocht om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 12 januari 2010. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ter zitting was tevens aanwezig L. Lumsden, tolk in de Engelse taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
1. Eiser heeft het volgende – zakelijk weergegeven – aangevoerd. Het besluit tot voortgezette toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel is onrechtmatig, omdat het ondeugdelijk is gemotiveerd en in strijd is met internationale bepalingen, te weten artikel 5 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en de Terugkeerrichtlijn. Daarnaast is het proportionaliteitsbeginsel geschonden. Verweerder kon de voortgezette toepassing van de maatregel niet baseren op het beleid neergelegd in paragraaf C12/2.2.1 van de Vc 2000. Er is immers geen sprake van noodzakelijk nader onderzoek naar eisers identiteit en nationaliteit of nader onderzoek naar overgelegde documenten. Het asielrelaas is al onderzocht door eiser nader te horen, maar uit de beslissing in de brief van 2 januari 2010 blijkt dat er niet genoeg tijd was om het nader gehoor na twee dagen af te ronden. Er moesten immers nog “aanvullende vragen gesteld gaan worden over zijn deelname en positie bij de studentenvereniging”. Nader en/of aanvullend horen is het gewone onderzoek dat tijdens de aanmeldcentrum (AC)-procedure dient te worden verricht. Eiser wijst in dit kader op een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 19 februari 2009 (AWB 09/03555). Het bieden van de gelegenheid om een stuk over te leggen past niet in het beleid dat enkel ziet op onderzoek naar reeds overgelegde documenten en slechts ziet op onderzoek dat door verweerder moet worden uitgevoerd. Eiser dient dan ook te worden geplaatst in een opvang- en onderzoekscentrum (OC). Voor zover verweerder moet worden gevolgd in zijn standpunt dat de voorzetting van de maatregel binnen het beleid past, had verweerder met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dienen af te wijken van het beleid, althans de belangen van eiser had moeten laten prevaleren. Weliswaar is er geen verband met de detentie van eiser in de Verenigde Staten, maar feitelijk heeft eiser wel al zeventien maanden in detentie verbleven, met de onderbreking van de vliegreis, hetgeen ook niet als vrijheid is aan te merken. Eiser verzoekt om schadevergoeding vanaf de datum van de beslissing tot voortzetting van de maatregel na het nader gehoor, derhalve vanaf 2 januari 2010.
2. Verweerder heeft – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. De voortduring van de maatregel is rechtmatig. De redenen daarvoor zijn valide en passen binnen het beleid. Eiser is in de gelegenheid gesteld het psychologisch rapport te achterhalen waarmee hij stelt te kunnen aantonen dat hij problemen heeft ondervonden in Kenia. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat de omstandigheid dat het aan eiser is om het document te overleggen weliswaar niet binnen het beleid past, maar dat dit wel geldt voor het onderzoek dat moet plaatsvinden zodra het rapport er is. Dit past binnen de samenwerkingsverplichting. Voorts zal verweerder, indien eiser aangeeft dat hij niet in staat is het rapport te achterhalen, alsnog op zo kort mogelijke termijn een beslissing nemen op zijn aanvraag. Ook mag nader onderzoek worden verricht naar de studentenvereniging en op basis van dat onderzoek kunnen aan eiser eventueel nadere vragen gesteld worden. Het beleid biedt hiervoor ruimte, omdat het gaat om nadere vragen met betrekking tot één specifiek onderdeel van het asielrelaas. Ten slotte werpt de omstandigheid dat eiser zeventien maanden in de Verenigde Staten in de gevangenis heeft gezeten, geen ander licht op de zaak. De detentieperiode in de Verenigde Staten was immers gebaseerd op Amerikaanse nationale wetgeving en die detentie heeft niets met de huidige asielprocedure te maken. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd verklaard dat deze detentie niet geheel buiten beschouwing is gelaten, maar dat het van ondergeschikt belang is en dat het grensbewakingsbelang in dit geval prevaleert.
De rechtbank overweegt het volgende.
3. Verweerder is op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 bevoegd een vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd, een ruimte of plaats als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel aan te wijzen, waar hij zich dient op te houden.
4. Verweerder voert het beleid dat onder meer tot voortzetting van de maatregel ex artikel 6 van de Vw 2000 wordt besloten indien ten aanzien van de asielzoeker zijn identiteit en nationaliteit, asielrelaas of overgelegde documenten nader onderzoek of analyse noodzakelijk is, teneinde te bepalen of het asielverzoek dient te worden afgewezen. Volgens dit beleid, neergelegd in paragraaf C12/2.2.1 van de Vc 2000, wordt hier met name gedoeld op alle gevallen waarin de asielzoeker zijn identiteit of nationaliteit niet aannemelijk heeft kunnen maken, verder onderzoek hiernaar noodzakelijk is en dit onderzoek naar verwachting binnen zes weken kan worden afgerond. (…) Voorts zal oplegging of voortzetting van de maatregel plaatsvinden wanneer verder onderzoek naar het asielrelaas is geïndiceerd en dit onderzoek naar verwachting binnen zes weken kan worden afgerond. Ook hierbij kan onder meer gedacht worden aan onderzoek van documenten. Tevens kan dit aan de orde zijn wanneer de asielzoeker tijdelijk niet gehoord kan worden.
5. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden die maken dat verweerder - na afweging van alle bij de vrijheidsontnemende maatregel betrokken belangen - voornoemd beleid in het geval van eiser in redelijkheid niet heeft kunnen toepassen. Daartoe is het volgende redengevend.
5.1. Volgens de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 20 maart 2006 (LJN: AV 7810) komt aan verweerder bij de toepassing van het beleid, neergelegd in paragraaf C12/2.2.1 van de Vc 2000, in een concreet geval beoordelingsruimte toe.
5.2. Ten aanzien van het nader onderzoek naar de studentenvereniging in Kenia overweegt de rechtbank dat verweerder – ook ter zitting – niet duidelijk heeft gemaakt wat dit nader onderzoek inhoudt of wat de precieze aanleiding daartoe is geweest. De enkele stelling dat het gaat om nader onderzoek of nadere vragen met betrekking tot één specifiek onderdeel van het relaas is onvoldoende voor de rechtbank om te kunnen beoordelen of dit onderzoek is dat binnen de AC-procedure had moeten plaatsvinden of dat dit nader onderzoek is als bedoeld in voormeld beleid. De rechtbank is daarom van oordeel dat deze grond het besluit tot voortzetting van de maatregel niet (zelfstandig) kan dragen.
5.3. Ten aanzien van het bieden van de gelegenheid om het psychologisch rapport te overleggen, waarna verweerder nader onderzoek naar dit rapport kan doen, is de rechtbank van oordeel dat daarmee wel aan de voorwaarden van het beleid is voldaan. Het feit dat het te onderzoeken document nog niet in het bezit is van verweerder en dat dit niet als omstandigheid in het beleid is vermeld doet daaraan niet af. De opsomming in het beleid is immers niet limitatief en niet cumulatief. Nu voorts niet is gesteld dat er concrete aanwijzingen zijn, op grond waarvan het niet in de rede ligt aan te nemen dat verder onderzoek aangewezen is en dat dit binnen de gestelde termijn van zes weken zal worden afgerond, is naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval aan de voorwaarden van het beleid voldaan.
5.4. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder het grensbewakingsbelang in redelijkheid heeft kunnen laten prevaleren boven het belang van eiser, ondanks het feit dat eiser voorafgaand aan zijn uitzetting uit de Verenigde Staten zeventien maanden in detentie heeft verbleven. Verweerder heeft daarbij kunnen betrekken dat er geen relatie is met de huidige asielaanvraag. Eiser heeft immers asiel aangevraagd terwijl hij op doorreis was naar Kenia. Voorts heeft de rechtbank hierbij in aanmerking genomen dat het onderzoek niet langer dan zes weken zal duren en dat daarna opnieuw een belangenafweging zal moeten plaatsvinden. De rechtbank acht dit niet disproportioneel. Gelet hierop was verweerder ook niet gehouden op grond van artikel 4:84 van de Awb van genoemd beleid af te wijken.
5.5. Ten slotte stelt de rechtbank vast dat eiser de gestelde strijdigheid van (de voortgezette toepassing van) de maatregel met artikel 5 van het EVRM dan wel met de Terugkeerrichtlijn niet heeft onderbouwd. Daarom zal de rechtbank deze gronden onbesproken laten.
6. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel ex artikel 6 van de Vw 2000 thans niet in strijd is met de wet en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten. De rechtbank verklaart het beroep dan ook ongegrond.
7. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000 of artikel 8:75 van de Awb.
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.T.H. Zimmerman, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2010.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.