ECLI:NL:RBSGR:2010:BK9065

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/4844
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L. de Loor-Alwin
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen proceskostenvergoeding ondanks gegrond bezwaar tegen voorlopige aanslag inkomstenbelasting

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage, is eiseres, [X], in beroep gegaan tegen de beslissing van de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder, die op 23 juni 2009 een bezwaar tegen een voorlopige aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen had afgewezen. De voorlopige aanslag was opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 87.483 voor het jaar 2009. Eiseres stelde dat zij recht had op een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand die zij had gemaakt in de bezwaarfase, omdat de aanslag onrechtmatig zou zijn opgelegd.

De rechtbank heeft op 4 januari 2010 uitspraak gedaan en het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank overwoog dat voor een proceskostenvergoeding op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vereist is dat de aanslag is verminderd wegens een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. De rechtbank oordeelde dat verweerder bij het opleggen van de voorlopige aanslag geen rekening hoefde te houden met de gevolgen van de kredietcrisis en de daling van de beurskoersen, aangezien de aanslag was gebaseerd op de laatst beschikbare gegevens.

De rechtbank benadrukte dat de voorlopige aanslag een schatting is en dat verweerder een zekere marge toekomt bij het vaststellen van de heffingsgrondslag. De rechtbank concludeerde dat er geen onrechtmatigheid was in de zin van de Awb en dat verweerder terecht geen proceskostenvergoeding had toegekend. Eiseres had ook geen bezwaar gemaakt tegen eerdere aanslagen, wat haar positie verzwakte. De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 4, enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 09/4844 IB/PVV
Uitspraakdatum: 4 januari 2010
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak ingevolge artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 23 juni 2009 op het bezwaar van eiseres tegen de met dagtekening 31 januari 2009 aan eiseres voor het jaar 2009 opgelegde voorlopige aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar (voor zover hier van belang) een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 87.483 (aanslagnummer [nummer 1]; hierna: de aanslag).
I ZITTING
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2009. Namens eiseres is daar verschenen mr. [A]. Namens verweerder is - met bericht aan de rechtbank - niemand verschenen.
IIBESLISSING
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
IIIOVERWEGINGEN
3.1.Het geschil betreft de vraag of eiseres recht heeft op een vergoeding voor de in de bezwaarfase gemaakte kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit geschil spitst zich toe op de vraag of sprake is van een onrechtmatigheid in de zin van artikel 7:15, tweede lid, Awb doordat verweerder bij het opleggen van de aanslag geen rekening heeft gehouden met de in het najaar van 2008 opgetreden kredietcrisis en de daaruit voortvloeiende daling van de beurskoersen.
3.2.Voor de beslechting van dit geschil gaat de rechtbank uit van de volgende vaststaande feiten:
i) de aanslag is geautomatiseerd opgelegd. Het daarbij vastgestelde belastbare inkomen uit sparen en beleggen van € 87.483 is ontleend aan de gegevens die zijn gehanteerd bij het opleggen van de op dat moment meest recente aanslag, zijnde de nadere voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2008, gedagtekend 21 augustus 2008, aanslagnummer [nummer 2] (hierna: de aanslag [nr. 2]);
ii) de gegevens die zijn gehanteerd bij het opleggen van de aanslag [nr. 2] waren de gegevens die waren vermeld in de op 1 april 2008 ingediende aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2007;
iii) tegen de aanslag [nr. 2] is geen bezwaar gemaakt;
iv) de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2008 is ingediend op 22 mei 2009. Naar aanleiding van de daarin vermelde gegevens omtrent het belastbare inkomen uit sparen en beleggen is bij de bestreden uitspraak op bezwaar - overeenkomstig het gestelde in het bezwaarschrift - het (vermoedelijke) belastbare inkomen uit sparen en beleggen over 2009 verminderd tot € 53.500;
vi) de rendementsgrondslag voor eiseres' belastbare inkomen uit sparen en beleggen bestaat grotendeels deel uit (beursgenoteerde) effecten;
v) bij de bestreden uitspraak op bezwaar is geen kostenvergoeding toegekend, hoewel eiseres daar in de bezwaarfase wel om had verzocht.
3.3.Op grond van artikel 7:15, tweede lid, Awb is voor vergoeding van de kosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het bezwaarschrift vereist dat de aanslag is verminderd wegens een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid.
3.4. Bij de beoordeling of sprake is van een onrechtmatigheid in de hiervoor bedoelde zin kan niet voorbij worden gegaan aan het voorlopige karakter van een voorlopige aanslag, zoals dat ook tot uitdrukking komt in de tekst van artikel 13 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) en het daaraan uitvoering gevende artikel 23 van de Uitvoeringsregeling AWR 1994, alsmede aan het massale karakter van het proces van de voorlopige aanslagregeling. Deze omstandigheden brengen mee dat bij de vaststelling van een voorlopige aanslag een grondig onderzoek van de zijde van verweerder niet altijd plaatsvindt en dat deze veelal - in overeenstemming met de hiervoor genoemde artikelen 13 en 23 - worden vastgesteld aan de hand van niet of slechts zeer globaal door verweerder gecontroleerde gegevens. Aan verweerder komt derhalve een zekere marge toe bij het vaststellen van (de heffingsgrondslag van) een voorlopige aanslag.
3.5.De hiervoor bedoelde marge komt verweerder echter niet onbeperkt toe. Ook bij het vaststellen van de hoogte van een vermoedelijke belastingschuld zal hij de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht dienen te nemen. Meer in het bijzonder zal de vaststelling van de hoogte van de "vermoedelijke" belastingschuld in redelijkheid dienen te geschieden.
3.6.Verweerder heeft de voorlopige aanslag opgelegd - met uitoefening van de aan hem in artikel 23, tweede lid, aanhef en onderdeel a, Uitvoeringsregeling AWR 1994 (nader) toegekende bevoegdheid - op basis van de bij de belastingdienst laatst beschikbare gegevens, namelijk de gegevens uit de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2007. In zoverre kan niet worden gezegd dat verweerder de onder 3.4 bedoelde marge heeft overschreden. Naar het oordeel van de rechtbank kon en hoefde verweerder redelijkerwijs zonder (nader) onderzoek niet op de hoogte te zijn van de gevolgen die de daling van de beurskoersen in het najaar van 2008 (kennelijk) heeft gehad voor de waarde van de effectenportefeuille van eiseres. Verweerder is niet verplicht om voorafgaande aan het opleggen van de aanslag een dergelijk (nader) onderzoek in te stellen. Een dergelijke eis verdraagt zich niet met het voorlopige en "snelle" karakter van een voorlopige aanslag, die juist gebaseerd is op schattingen.
3.7.Het overwogene onder 3.4 tot en met 3.6 leidt tot het oordeel dat de aanslag overeenkomstig de ten tijde van het opleggen van de aanslag bij verweerder bekende gegevens is vastgesteld, en dat het niet in aanmerking nemen van, of nader onderzoek doen naar, de gevolgen van de daling van de beurskoersen, niet als een onrechtmatigheid in de zin van artikel 7:15, tweede lid, Awb kan worden gekwalificeerd. Verweerder heeft daarom terecht geen proceskostenvergoeding toegekend. Hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht omtrent het verloop van de bezwaarprocedure doet daar niet aan af.
3.8.Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Aldus vastgesteld door mr. L. de Loor-Alwin, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.M. Holdert.
Uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2010.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.