Uitspraak
RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden van:
Rechtbank 's-Gravenhage
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 16 maart 2010 uitspraak gedaan in een bezwaarschrift tegen de afname en verwerking van DNA-materiaal van de bezwaarde, die eerder was veroordeeld voor stalking. De bezwaarde had bezwaar gemaakt tegen het bevel van de officier van justitie tot DNA-afname, dat op 25 oktober 2009 was gegeven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de afname van DNA-materiaal op 25 november 2009 heeft plaatsgevonden en dat het DNA-profiel van de bezwaarde nog niet was bepaald. De rechtbank heeft het bezwaarschrift behandeld in raadkamer, waarbij de bezwaarde werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.J.G. Schroeder.
De rechtbank heeft de bevoegdheid tot behandeling van het bezwaarschrift bevestigd en vastgesteld dat het bezwaarschrift tijdig was ingediend. De bezwaarde was eerder veroordeeld tot een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor belaging. De rechtbank heeft de argumenten van de bezwaarde en zijn raadsman overwogen, die stelden dat DNA-onderzoek geen rol had kunnen spelen bij de opsporing en vervolging van het feit waarvoor de bezwaarde was veroordeeld. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er situaties kunnen zijn waarin DNA-onderzoek wel van betekenis kan zijn, ook in het geval van stalking.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de afname en opslag van DNA-celmateriaal niet in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en dat de uitzonderingen op de verplichting tot DNA-verwerking niet van toepassing zijn. De rechtbank heeft het bezwaarschrift ongegrond verklaard, waarmee de beslissing van de officier van justitie tot DNA-afname werd bevestigd. De uitspraak benadrukt de mogelijkheid dat DNA-onderzoek relevant kan zijn, zelfs in zaken van stalking, en dat de wetgeving omtrent DNA-onderzoek bij veroordeelden zorgvuldig moet worden toegepast.