In deze civiele procedure, die diende voor de Rechtbank 's-Gravenhage, heeft eiser [eiser] een vordering ingesteld tegen gedaagde [gedaagde], een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid. De zaak betreft een geschil over de aanvaarding van een bonusregeling die door gedaagde aan eiser was aangeboden in een brief van 16 mei 2007. Eiser stelt dat hij het aanbod heeft aanvaard door een ondertekende brief op 20 mei 2007 terug te sturen, maar gedaagde betwist de ontvangst van deze brief. De rechtbank heeft de procedure in verschillende fasen doorlopen, waaronder een comparitie van partijen op 8 december 2010, en heeft de feiten en argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvaarding van het aanbod volgens de voorwaarden in de brief van 16 mei 2007 diende te geschieden binnen twee weken na ontvangst. Eiser heeft betoogd dat hij de brief van 20 mei 2007 naar het opgegeven correspondentieadres van gedaagde heeft gestuurd, maar deze is aan hem geretourneerd met de aantekening 'vertrokken / onbewoond'. De rechtbank heeft vervolgens onderzocht of het niet bereiken van de brief aan gedaagde het gevolg was van een omstandigheid die voor rekening van gedaagde kwam, zoals het opheffen van het correspondentieadres.
De rechtbank heeft geoordeeld dat, indien gedaagde niet in staat is om tegenbewijs te leveren dat de postbus niet was opgeheven vóór het verstrijken van de aanvaardtermijn, de aanvaarding van het aanbod door eiser als geldig kan worden beschouwd. De zaak is aangehouden om gedaagde in de gelegenheid te stellen tegenbewijs te leveren. De beslissing van de rechtbank is op 5 januari 2011 openbaar uitgesproken.