ECLI:NL:RBSGR:2009:BR6845

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/2326 AW
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van een militair wegens drugsgebruik en het zich inlaten met softdrugs

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage op 29 april 2009 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in verband met het ontslag van een militair. Het ontslag was verleend door de Staatssecretaris van Defensie op basis van het gebruik van softdrugs en het zich inlaten met softdrugs, in strijd met het Algemeen Militair Ambtenaren Reglement (AMAR). De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, waarbij zij het beleid van Defensie omtrent drugsgebruik door militairen niet kennelijk onredelijk achtte. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker op 3 juni 2008 in het gezelschap van anderen was, waarbij vermoedelijk softdrugs werden gebruikt. De feiten zijn onderbouwd door videobeelden en verklaringen van getuigen. De voorzieningenrechter heeft de verklaringen van de getuigen als voldoende betrouwbaar beoordeeld, ondanks dat verzoeker en enkele getuigen later hun verklaringen hebben herroepen. De voorzieningenrechter concludeert dat het gebruik van softdrugs door verzoeker voldoende aannemelijk is gemaakt, wat volgens het beleid van Defensie leidt tot ontslag. De voorzieningenrechter heeft echter opgemerkt dat het ontslag niet op de juiste grond is verleend, maar dat dit gebrek in de beslissing op bezwaar kan worden hersteld. De uitspraak benadrukt de strikte handhaving van het drugsbeleid binnen de krijgsmacht en de gevolgen van wangedrag voor militairen.

Uitspraak

VOORZIENINGENRECHTER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 3
Reg.nr.: AWB 09/2326 AW
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Op het verzoek om een voorlopige voorziening van
[A], wonende te [plaats], verzoeker,
vertegenwoordigd door mr. E.O. Hooning - Abbas,
ten aanzien van het besluit van 24 februari 2009 van de Staatssecretaris van Defensie, verweerder, waarbij verzoeker ontslag wordt verleend uit dienst als militair aangesteld bij het beroepspersoneel ingedeeld bij de Kmar, per 1 maart 2009, op grond van artikel 39, tweede lid, onder l, van het Algemeen Militair Ambtenaren Reglement (AMAR).
Het verzoek is op 21 april 2009 ter zitting behandeld, alwaar verzoeker is verschenen en is bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door [B] en [C]. Tevens was namens verweerder ter zitting aanwezig [D].
I OVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
Ingevolge artikel 39, tweede lid, aanhef en onder l, AMAR kan aan de militair ontslag worden verleend wegens wangedrag in de dienst, dan wel buiten de dienst voor zover dit gedrag schadelijk is of kan zijn voor de dienstvervulling of niet in overeenstemming is met het aanzien van zijn ambt.
Het defensiebeleid met betrekking tot het bezit en gebruik van soft- en harddrugs door militairen is neergelegd in de brief van verweerder van 16 april 1997. Volgens dit beleid, mede gelet op de aanwijzing van 19 juli 1996, volgt bij bezit, vervoer en/of gebruik van softdrugs in het algemeen een schriftelijke waarschuwing onverminderd eventuele strafrechtelijke of tuchtrechtelijke sancties. Bij een nieuwe constatering volgt ontslag.
Naar aanleiding van geconstateerde verschillen in de uitvoeringspraktijk tussen de verschillende krijgsmachtdelen, heeft verweerder aanleiding gezien om de uitvoeringspraktijk te harmoniseren, hetgeen is neergelegd in de Aanwijzing van de Secretaris Generaal van 28 maart 2007(Uitvoering drugsbeleid defensie, SG A/925, hierna te noemen: de Aanwijzing).
Volgens paragraaf 1.2, onder punt 1, van de Aanwijzing wordt als hoofdregel voor ontslag voorgedragen de militair die binnen of buiten het grondgebied van Nederland:
a. harddrugs of softdrugs bereidt, bewerkt, verwerkt, verkoopt, aflevert, verstrekt, vervoert,
vervaardigt of zich daar op enigerlei wijze mee inlaat;
b. harddrugs aanwezig heeft (ongeacht de hoeveelheid);
c. meer dan een gebruikershoeveelheid softdrugs aanwezig heeft;
d. in diensttijd1 softdrugs - tot maximaal een gebruikershoeveelheid - aanwezig heeft of gebruikt;
e. in privé-tijd softdrugs - tot maximaal een gebruikershoeveelheid - aanwezig heeft of gebruikt indien hij/zij is gekleed in uniform, het gebruik/bezit wordt geconstateerd op een militaire locatie of gebruik plaatsvindt met - of ten overstaan van - andere militairen;
f. softdrugs aanwezig heeft of gebruikt, nadat hij of zij eerder schriftelijk is gewaarschuwd voor het plegen van deze handelingen.
Volgens paragraaf 1.2, onder punt 2, van de Aanwijzing wordt de militair van wie voor de eerste maal wordt aangetoond dat hij een gebruikershoeveelheid softdrugs aanwezig heeft dan wel softdrugs gebruikt, en waarbij geen relatie met de dienst is zoals bedoeld in punt 1, onder d en e, schriftelijk gewaarschuwd. In de waarschuwing wordt aangegeven dat een volgende overtreding van het drugsbeleid wordt gevolgd door schorsing en ontslag.
Volgens paragraaf 1.2, onder punt 3, van de Aanwijzing legt de positie van de Koninklijke Marechaussee als politieorganisatie van de krijgsmacht op de militairen van de Koninklijke Marechaussee een extra verantwoordelijkheid. Derhalve geldt voor hen de hierboven onder 2 weergegeven uitzondering op de hoofdregel niet. Wanneer bij een militair die behoort tot de Koninklijke Marechaussee wordt aangetoond dat hij op welke wijze dan ook softdrugs aanwezig heeft dan wel softdrugs gebruikt, volgt ontslag.
De voorzieningenrechter acht het vorenbedoelde beleid niet kennelijk onredelijk.
De voorzieningenrechter leest - gehoord ook de toelichting ter zitting - het bestreden besluit aldus dat verweerder aan het ontslag ten grondslag heeft gelegd zowel het gebruik van softdrugs door verzoeker, in de vorm van een joint, als ook het feit dat verzoeker zich heeft ingelaten met softdrugs, namelijk door zich willens en wetens in gezelschap te bevinden waarin softdrugs werden gebruikt. Verweerder stelt zich kennelijk op het standpunt dat "het zich inlaten met (soft)drugs" een aparte grond vormt voor ontslag.
Anders dan verweerder interpreteert de voorzieningenrechter paragraaf 1.2, onder punt 1, aanhef en onder a, van de Aanwijzing aldus, dat als hoofdregel voor ontslag wordt voorgedragen de militair die binnen of buiten het grondgebied van Nederland harddrugs of softdrugs bereidt, bewerkt, verwerkt, verkoopt, aflevert, verstrekt, vervoert,
vervaardigt of zich daar op enigerlei wijze mee inlaat, waarbij dit laatste - het 'zich inlaten met' - teruggrijpt op het eerdergenoemde bereiden, bewerken, verwerken, verlopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, en vervaardigen.
Een andere interpretatie zou te ruim zijn en daarbij bijna alle andere gronden van de Aanwijzing onder punt 1, overbodig maken. Mitsdien is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder het ontslag niet op de juiste grond heeft verleend. Dit vormt echter geen aanleiding het verzoek toe te wijzen, nu dit gebrek eventueel in de beslissing op bezwaar hersteld kan worden.
Nu verweerder (ook) het gebruik van softdrugs door verzoeker ten grondslag heeft gelegd dienen de onderliggende feiten deugdelijk te worden vastgesteld om te kunnen komen tot het oordeel dat verzoeker zich inderdaad schuldig heeft gemaakt aan wangedrag.
Op 3 juni 2008 bevond verzoeker zich omstreeks 22:55 uur tezamen met drie vrienden - waarvan twee collega's - op (dan wel bij) een bankje op het Plein te Den Haag. Op grond van de beelden van een beveiligingscamera ontstond er bij dienstdoende politiefunctionarissen het vermoeden dat de vier joints aan het roken waren.
Een later ter plaatse aanwezige politiefunctionaris heeft de vier benaderd en aangesproken en om legitimatie gevraagd. Onder het bankje werden opgerookte joints aangetroffen. Verzoeker en zijn vrienden zijn aangehouden vanwege verdenking van overtreding van artikel 95b, tweede lid, van de APV van de gemeente Den Haag 2008.
Verweerder heeft zich voor wat betreft de feitenvaststelling gebaseerd op de videobeelden van de beveiligingscamera die zijn gemaakt op 3 juni 2008, op de verklaringen van de vier mannen (verzoeker, [E], de [F] en [G]) en op het proces-verbaal waarbij melding is gemaakt van de aanwezigheid van resten van joints en een leeg weedzakje onder het bankje waar de vier hadden gezeten.
De voorzieningenrechter overweegt dat uit het proces-verbaal van verhoor van betrokkenen blijkt dat zowel [E] als [G] op 4 juni 2008 hebben verklaard dat zij alle vier hebben geblowd. De [F] heeft volgens het proces-verbaal van verhoor van 19 juni 2008 verklaard dat hij niet gezien heeft gezien dat verzoeker een joint rookte. Verzoeker heeft - ook bij het verhoor op 4 juni 2008 - altijd verklaard niet te hebben geblowd, maar een sigaret te hebben gerookt. Verzoeker heeft inmiddels twee ongedateerde verklaringen overgelegd van [E] en [G] waarin beiden hun eerdere verklaring herroepen. [E] verklaart daarin dat verzoeker die avond geen hasj heeft gerookt, maar dat verzoeker van hem normale sigaretten had gekregen en die heeft opgerookt. [G] heeft in de ongedateerde verklaring verklaard dat hij, de [F] en verzoeker geen drugs gebruikt hebben en alleen een sigaret hebben gerookt.
Aan deze ongedateerde verklaringen kan echter niet het gewicht worden toegekend dat verzoeker hieraan toegekend wil zien, aangezien in beginsel mag worden uitgegaan van de juistheid van de verklaringen zoals opgenomen in een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van verhoor. Door verzoeker zijn onvoldoende aanknopingspunten aangevoerd waardoor moet worden getwijfeld aan de juistheid van de verklaringen. Voorts wijst de voorzieningenrechter er op dat de (latere, ongedateerde) verklaring van [G] innerlijk tegenstrijdig is met de verklaringen van verzoeker zelf, nu verzoeker heeft verklaard dat [G] wel degelijk heeft geblowd.
De voorzieningenrechter heeft ter zitting de videobeelden van de beveiligheidscamera bekeken. Daarbij heeft zij kunnen vaststellen dat op de beelden te zien is dat [E], de [F] en [G] een op een sigaret lijkend brandend voorwerp doorgeven waarvan zij om de beurten roken. Verzoeker - die overigens op het grootste gedeelte van de opnamen buiten beeld blijft omdat één van de andere mannen voor hem staat - steekt een op een sigaret lijkend voorwerp aan waarvan hij af en toe een trekje neemt, terwijl dat tijdens de opnamen ongeveer vier keer uitgaat en nadien steeds weer door hem wordt aangestoken.
Op grond van de (zwartwit, 's avonds en van een zekere afstand opgenomen) beelden is naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter niet vast te stellen of het om een joint of een sigaret gaat. De conclusie van verweerder dat het voorwerp de eigenschappen van een joint heeft (dat wil zeggen dat het aanzienlijk groter is dan een sigaret, dat het frequent uitgaat en opnieuw moet worden aangestoken en dat er stukjes afvallen) deelt de voorzieningenrechter niet, nu zij op grond van de videobeelden de grootte niet goed kan vaststellen en het frequente uitgaan en het afvallen van stukjes in principe ook met een sigaret kunnen gebeuren.
De voorzieningenrechter is evenwel van oordeel dat verweerder van de juistheid van de verklaringen van [E] en [G] met betrekking tot de gebeurtenissen en met name het blowen van verzoeker daarbij, zoals vastgelegd in de ambtsedig opgemaakte processen-verbaal van 4 juni 2008, mag uitgaan. Nu hierin door twee personen is verklaard dat verzoeker heeft geblowd, is voldoende aannemelijk geworden dat verzoeker softdrugs heeft gebruikt , hetgeen gezien verweerders beleid tot ontslag leidt.
Het verzoek voorlopige voorziening dient derhalve te worden afgewezen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
II BESLISSING
De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
Wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. E.S.G. Jongeneel, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van de griffier mr. H.G. Egter van Wissekerke.
Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2009.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.