ECLI:NL:RBSGR:2009:BO1094

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/3617 OB
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid bezwaar tegen naheffingsaanslag en boete in belastingrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 22 juli 2009 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke procedure betreffende de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een naheffingsaanslag en een opgelegde boete. Eiseres, een onderneming, betwistte de datum van bekendmaking van de naheffingsaanslag die door de inspecteur van de Belastingdienst was opgelegd. De naheffingsaanslag was gedateerd op 26 mei 2007, en de uitspraak op bezwaar van 18 april 2008 verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. De rechtbank oordeelde dat de bezwaartermijn aanvangt op de dag na de dagtekening van de naheffingsaanslag, en dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij de naheffingsaanslag op een later moment had ontvangen dan de datum van dagtekening. Eiseres had gesteld dat zij de naheffingsaanslag op 31 mei 2007 had ontvangen, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder aannemelijk had gemaakt dat de aanslag op 24 mei 2007 was verzonden. Hierdoor was de bezwaartermijn op 27 mei 2007 aangevangen en eindigde deze op 9 juli 2007. Eiseres had haar bezwaarschrift op 10 juli 2007 ingediend, maar de rechtbank concludeerde dat dit niet tijdig was, aangezien het bezwaarschrift pas op 17 juli 2007 door verweerder was ontvangen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 22 juli 2009.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 4, meervoudige kamer
Procedurenummer: AWB 08/3617 OB
Uitspraakdatum: 22 juli 2009
Proces-verbaal van de mondelinge UITSPRAAK ingevolge artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
In het geding tussen
[X], h.o.d.n. [...], gevestigd te [Z], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 18 april 2008 op het bezwaar van eiseres tegen de aan eiseres voor het tijdvak 16 november 2004 tot en met 31 maart 2006 opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting, aanslagnummer [nummer] (hierna: de naheffingsaanslag) en de daarbij bij beschikking opgelegde boete.
I ZITTING
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juli 2009.
Eiseres is daar in persoon verschenen en haar gemachtigde mr. [A], bijgestaan door [B]. Namens verweerder zijn verschenen mr. [C], [D], [E] en mr. [F].
II BESLISSING
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
III OVERWEGINGEN
1. Verweerder heeft met dagtekening 26 mei 2007 de naheffingsaanslag aan eiseres opgelegd. Gelijktijdig met de naheffingsaanslag heeft verweerder bij beschikking een boete opgelegd.
2. In de uitspraak op bezwaar van 18 april 2008 heeft verweerder het bezwaar tegen de naheffingsaanslag wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft daarbij een brief van eiseres van 3 september 2007 (bijlage 4 van het verweerschrift) als bezwaarschrift aangemerkt.
3. In geschil is of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Ter zitting is komen vast te staan dat eiseres reeds eerder bij brief van 10 juli 2007 een bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag heeft ingediend.
4. Op grond van artikel 24a, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) juncto artikel 26b, tweede lid, van de Awr wordt het bezwaar en beroep geacht mede te zijn gericht tegen de boete. De ontvankelijkheid van het bezwaar ten aanzien van de naheffingsaanslag en de boete dient elk afzonderlijk te worden beoordeeld (vgl. Hoge Raad 25 april 2008, nr 43 871, LJN: BD0469).
Ontvankelijkheid bezwaar tegen de naheffingsaanslag
5. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen aan op de dag na die van de dagtekening van een aanslagbiljet of van het afschrift van een voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking, dan wel op de dag na die van de voldoening of de inhouding onderscheidenlijk de afdracht. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Awb, geschiedt de bekendmaking van een besluit door toezending of uitreiking aan een belanghebbende, dan wel op een andere geschikte wijze.
6. Op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge het tweede lid van dat artikel is het bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
7. Eiseres stelt dat zij de naheffingsaanslag op 31 mei 2007 heeft ontvangen en dat die datum als datum van bekendmaking heeft te gelden. Uit de door haar op de naheffingsaanslag (bijlage 3 van het verweerschrift) geplaatste aantekening van "31-5-07" blijkt immers dat zij de naheffingsaanslag op 31 mei 2007 heeft ontvangen. Aldus heeft zij met haar brief van 10 juli 2007 tijdig bezwaar gemaakt.
8. Nu eiseres gemotiveerd de bekendmaking van de naheffingsaanslag heeft betwist, dient verweerder bewijs van het tegendeel te leveren (vgl. Hoge Raad, 12 januari 2007, nr. 42 739, LJN: AZ5902).
9. Verweerder heeft ter zitting onweersproken gesteld dat het van algemene bekendheid is dat aanslagen vóór de datum van dagtekening worden verzonden en dat in het onderhavige geval de naheffingsaanslag op 24 mei 2007 aan eiseres is verzonden. Hij heeft daartoe een ambtsedige verklaring overgelegd van [G], werkzaam bij de Belastingdienst/[...], waarin deze verklaart dat de naheffingsaanslag op 24 mei 2007 (met 48-uurs post) is verzonden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee aannemelijk gemaakt dat de naheffingsaanslag niet later dan op 26 mei 2007 aan eiseres is verzonden. Met hetgeen eiseres daartegenover heeft aangevoerd, heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat de bezwaartermijn op een later moment dan op 27 mei 2007 is aangevangen. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat eiseres desgevraagd ter zitting heeft verklaard dat zij altijd de stukken van de belastingdienst aan haar boekhoudster doorzendt en dat zij de datum van doorzending op de desbetreffende doorgezonden stukken vermeldt, zo ook in het geval van de naheffingsaanslag. Op 31 mei 2007 heeft zij de naheffingsaanslag aan haar boekhoudster doorgezonden en heeft zij een aantekening van de datum van doorzending op de naheffingsaanslag geplaatst. Nu eiseres voorts ter zitting heeft verklaard dat het voorkomt dat zij de door haar ontvangen stukken van de belastingdienst enkele dagen laat liggen, alvorens zij deze aan haar boekhoudster doorzendt, valt niet uit te sluiten dat eiseres de naheffingsaanslag eerder heeft ontvangen dan de datum waarop zij de naheffingsaanslag aan haar boekhoudster heeft doorgezonden. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de op de naheffingsaanslag geplaatste aantekening van "31-5-07" dan ook niet worden opgemaakt dat de naheffingsaanslag op 31 mei 2007 door eiseres is ontvangen. Derhalve heeft eiseres haar stelling, dat zij de naheffingsaanslag pas op 31 mei 2007 heeft ontvangen, niet aannemelijk gemaakt.
10. Gelet op het vorenoverwogene is de bezwaartermijn in het onderhavige geval op (zondag) 27 mei 2007 aangevangen, zijnde de dag na die van dagtekening van de naheffingsaanslag. De termijn is derhalve, met in achtneming van de Algemene termijnenwet, op (maandag) 9 juli 2007 geëindigd. De rechtbank acht het, gelet op de dagtekening van het bezwaarschrift van 10 juli 2007, niet aannemelijk dat eiseres het bezwaarschrift vóór het einde van de bezwaartermijn ter post heeft bezorgd. Bovendien is het bezwaarschrift, naar verweerder ter zitting onweersproken heeft gesteld, pas op
17 juli 2007 door verweerder ontvangen. Het vorenstaande brengt mee dat het bezwaarschrift van 10 juli 2007, gelet op artikel 6:9, eerste en tweede lid, van de Awb niet tijdig is ingediend.
11. Feiten en omstandigheden die de te late indiening verschoonbaar maken, zijn niet gesteld of gebleken. Van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb, die aan niet-ontvankelijkverklaring in de weg zou staan, is dan ook geen sprake. Het bezwaar, voor zover het is gericht tegen de naheffingsaanslag, is derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Ontvankelijkheid bezwaar tegen de boete
12. Op dezelfde gronden als hiervoor onder 5 tot en met 11 is vermeld, is de rechtbank van oordeel dat eiseres eveneens niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij met de brief van 10 juli 2007 tijdig bezwaar tegen de boete heeft gemaakt. Het bezwaar, voor zover het is gericht tegen de boete, is derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Slotsom
13. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.
14. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Vink, mr. L. de Loor-Alwin, en mr. T. van Rij, in tegenwoordigheid van de griffier mr. U.A. Salomons.
Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2009.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.