RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 09/18788, V-nummer: [v-nummer] ,
uitspraak van de enkelvoudige kamer
[eiseres] , eiseres,
gemachtigde: mr. S. Zwiers, advocaat te Dordrecht,
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. J. Raaijmakers, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 20 mei 2009 heeft verweerder afwijzend beslist op de aanvraag van eiseres tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij faxbericht van 23 mei 2009 beroep ingesteld.
De zaak is op 8 december 2009 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer.
Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. drs. J.M. Walls, kantoorgenoot van haar gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Voorts is ter zitting verschenen H. Mahamed, tolk.
2.1. wettelijk kader
2.1.1. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) is Onze Minister bevoegd een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a tot en met d, van de Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst;
d. voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van Onze Minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
2.1.2. Ingevolge artikel 2, aanhef en onder e en f, van Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (hierna: Definitierichtlijn) wordt in deze richtlijn verstaan onder:
e) "persoon die voor de subsidiaire-beschermingsstatus in aanmerking komt": een onderdaan van een derde land of een staatloze die niet voor de vluchtelingenstatus in aanmerking komt, doch ten aanzien van wie er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat, wanneer hij naar zijn land van herkomst, of in het geval van een staatloze, naar het land waar hij vroeger gewoonlijk verbleef, terugkeert, een reëel risico zou lopen op ernstige schade als omschreven in artikel 15, en op wie artikel 17, leden 1 en 2, niet van toepassing is, en die zich niet onder de bescherming van dat land kan of, wegens dat risico, wil stellen;
f) "subsidiaire-beschermingsstatus": de erkenning door een lidstaat van een onderdaan van een derde land of een staatloze als een persoon die voor subsidiaire bescherming in aanmerking komt.
Ingevolge artikel 15 van de Definitierichtlijn - onderdeel van hoofdstuk V van deze richtlijn, getiteld "Voorwaarden om in aanmerking te komen voor subsidiaire bescherming" - bestaat ernstige schade uit:
a) doodstraf of executie; of
b) foltering of onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing van een verzoeker in zijn land van herkomst; of
c) ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
Ingevolge artikel 18 van de Definitierichtlijn verlenen de lidstaten de subsidiaire-beschermingsstatus aan een onderdaan van een derde land of staatloze die overeenkomstig de hoofdstukken II en V in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming.
2.1.3. Ingevolge artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) mag niemand worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
Ingevolge artikel 13 van het EVRM heeft een ieder wiens rechten en vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld, zijn geschonden, recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel voor een nationale instantie, ook indien deze schending is begaan door personen in de uitoefening van hun ambtelijke functie.
2.2. het bestreden besluit
In het bestreden besluit en het daarin ingelaste voornemen van 20 maart 2009 heeft verweerder, samengevat, het volgende overwogen.
Eiseres heeft geen documenten overgelegd om haar reisroute te kunnen vaststellen. Het is niet aannemelijk dat eiseres geen enkel indicatief bewijs van haar reis over kan leggen en dat zij evenmin in staat is gedetailleerde, coherente en verifieerbare verklaringen over haar reisroute te geven. In redelijkheid mag worden verondersteld dat een vliegreis van Nairobi naar Nederland met documenten kan worden gestaafd. Eiseres heeft ook geen concrete details over haar vliegreis verstrekt.
Omdat sprake is van omstandigheden genoemd in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 moet van het asielrelaas van eiseres een positieve overtuigingskracht uitgaan en dat is niet het geval. Eiseres verklaart dat zij is geboren in [geboorteplaats] en dat zij daar heeft gewoond tot haar vertrek op 25 juli 2008. Eiseres verklaart dat zij uit [geboorteplaats] is vertrokken vanwege problemen met haar familie als gevolg van haar huwelijk met een man van de [stam] stam. Eiseres wordt niet gevolgd in haar verklaring dat zij is geboren en getogen in [geboorteplaats] , zodat zij evenmin wordt gevolgd in haar asielrelaas. Eiseres heeft in eerste instantie geen documenten betreffende haar identiteit en nationaliteit overgelegd en zij heeft de tijdens het eerste gehoor gestelde vragen over haar herkomst niet overtuigend beantwoord. Gelet hierop is eiseres in de gelegenheid gesteld mee te werken aan een taalanalyse. Tijdens het gehoor van 20 oktober 2008 heeft eiseres een identiteitskaart en een geboorteakte overgelegd. Uit het rapport taalanalyse van het Bureau Land en Taal (hierna: BLT) blijkt dat eiseres eenduidig niet valt te herleiden tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Zuid-Somalië. Eiseres spreekt Somalisch zoals dat gangbaar is in Noord-Somalië.
Wegens het ontbreken van referentiemateriaal kan de Koninklijke Marechaussee geen uitspraak doen over de echtheid van de geboorteakte. De door eiseres overgelegde identiteitskaart is mogelijk echt. Met deze documenten heeft eiseres haar gestelde identiteit gelet op de uitkomst van de taalanalyse niet aangetoond. Tijdens het eerste gehoor heeft eiseres desgevraagd gezwegen over de geboorteakte en identiteitskaart. Zij heeft deze documenten pas verstrekt voorafgaand aan het gehoor waarvan een geluidsopname is gemaakt. Deze omstandigheid tast de oprechtheid van de verklaringen van eiseres aan en versterkt de conclusie uit het rapport van de taalanalyse. Als eiseres daadwerkelijk afkomstig zou zijn uit de gestelde geboorte- en woonplaats, had het in de lijn der verwachting gelegen dat zij haar identiteitskaart en geboorteakte bij haar aanmelding had overgelegd. Uit "The Horn of Africa: Somalis in Djibouti, Ethiopia and Kenya" blijkt dat in 1990/1001 blanco identiteitsdocumenten zijn verstrekt zonder een deugdelijk registratiesysteem. Gelet op het vorenstaande wordt aan de door eiseres overgelegde geboorteakte en identiteitskaart niet de waarde toegekend die zij daaraan toegekend wil zien.
Nu geen geloof wordt gehecht aan de identiteit, herkomst en het asielrelaas van eiseres, komt zij niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op een van de in artikel 29 van de Vw 2000 genoemde gronden.
Eiseres heeft niet aangetoond dat zij een contra-expertise heeft aangevraagd. Dat eiseres voor de financiering van een contra-expertise afhankelijk is van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: COa) en dat het COa zijn beleid heeft gewijzigd, komt niet voor rekening van verweerder.
2.3. de gronden van beroep
Eiseres heeft, samengevat, het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Eiseres heeft kenbaar gemaakt dat zij een contra-expertise taalanalyse wil verrichten. Verweerder verstopt zich achter het COa, dat heeft besloten de kosten van een contra-expertise taalanalyse niet langer te vergoeden. Het COa wil het eerste deel van het onderzoek niet meer financieren en dit betekent dat ook het tweede deel van de onderzoek niet wordt uitgevoerd. Hierdoor wordt een contra-expertise onmogelijk. De Staat handelt hiermee in strijd met artikel 13 van het EVRM, omdat eiseres geen effectief rechtsmiddel heeft tegen de dreigende schending van artikel 3 van het EVRM. Dat de Koninklijke Marechaussee niet in staat is een uitspraak te doen over de authenticiteit van de documenten van eiseres komt voor rekening van verweerder. De documenten tonen aan dat zij afkomstig is uit Zuid-Somalië. Ten onrechte laat verweerder de uitkomst van de taalanalyse zwaarder wegen dan de door eiseres overgelegde documenten. Een schending van artikel 3 van het EVRM is niet uitgesloten en ten onrechte heeft verweerder dit risico niet beoordeeld. De taalanalist geeft blijk van vooringenomenheid door te verklaren dat de topografische kennis van eiseres goed is en dus wel uit het hoofd zal zijn geleerd. Uit het rapport van het BLT blijkt dat de taalanalist de Nederlandse taal gebrekkig beheerst.
Ten onrechte heeft verweerder het beleid inzake categoriale bescherming afgeschaft.
2.4. het oordeel van de rechtbank
2.4.1. Eiseres heeft geen reispapieren overgelegd en zij heeft niet betoogd dat dit niet aan haar kan worden toegerekend. Bij de beoordeling van het beroep moet er dan ook van worden uitgegaan dat verweerder artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 aan eiseres heeft kunnen tegenwerpen.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) mogen, indien aan een vreemdeling artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 wordt tegengeworpen, ingevolge het eerste lid van dat artikel, mede gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling (TK 1998-1999, 26 732, nr. 3, blz. 40/41) en de ter uitvoering daarvan vastgestelde beleidsregels, in het relaas, om het geloofwaardig te achten, geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen; van het asielrelaas moet in dat geval een positieve overtuigingskracht uitgaan.
2.4.2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat het asielrelaas van eiseres positieve overtuigingskracht ontbeert en derhalve ongeloofwaardig is. Eiseres verklaart dat zij is geboren in [geboorteplaats] (Zuid-Somalië) en dat zij daar tot haar vertrek in 2008 heeft gewoond. Volgens het rapport van het BLT is eiseres echter eenduidig niet te herleiden tot de taal- en spraakgemeenschap in Zuid-Somalië en spreekt zij Somalisch zoals dat gangbaar is in Noord-Somalië.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling zijn de bij het BLT werkzame taalanalisten aan te merken als deskundigen en mag verweerder bij het nemen van een besluit in beginsel afgaan op de juistheid van een rapport van het BLT. Het betoog van eiseres bevat geen aanknopingspunten voor de conclusie dat verweerder het rapport van het BLT niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat de opmerking in het rapport van het BLT dat het lijkt alsof eiseres de informatie die zij verstrekt uit het hoofd heeft geleerd getuigt van vooringenomenheid. Naar het oordeel van de rechtbank staat het de taalanalist vrij een dergelijke opmerking te maken als de opname van het gesprek met de vreemdeling daartoe aanleiding geeft. Eiseres heeft geen contra-expertise in het geding gebracht en zij heeft ook overigens niet aannemelijk gemaakt dat deze opmerking in het rapport van het BLT onjuist is. Overigens is in het rapport van het BLT, anders dan eiseres stelt, niet vermeld dat haar topografische kennis goed is.
Ter zitting van de rechtbank heeft eiseres de zorgvuldigheid en inzichtelijkheid van het rapport van het BLT en de deskundigheid van de taalanalist in twijfel getrokken. Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van eiseres gelegen de betreffende opmerkingen in de zienswijze te maken, zodat verweerder daarmee rekening had kunnen houden bij het nemen van het bestreden besluit. Nu eiseres dit niet heeft gedaan en zij deze opmerkingen in de beroepsfase in strijd met de goede procesorde pas ter zitting van de rechtbank heeft gemaakt, terwijl deze opmerkingen niet kunnen worden beschouwd als een nadere onderbouwing van de door haar aangevoerde beroepsgronden, kunnen deze opmerkingen naar het oordeel van de rechtbank niet worden betrokken bij de beoordeling van het beroep en niet afdoen aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
2.4.3. Dat het COa de kosten van een contra-expertise taalanalyse van De Taalstudio niet langer volledig vergoedt, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
Bij uitspraak van 16 november 2009 (LJN BK3473) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank in een civiele procedure geoordeeld dat het COa niet verplicht is de kosten van een contra-expertise taalanalyse van De Taalstudio volledig te vergoeden. Bij uitspraak van 27 november 2009 (LJN BK4730) heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Roermond, het beroep tegen een besluit van het COa tot gedeeltelijke afwijzing van een aanvraag tot vergoeding van de kosten van een contra-expertise taalanalyse van De Taalstudio ongegrond verklaard. In 2.4.4. van haar uitspraak van 22 december 2009, aangehecht ter voorlichting van partijen, heeft deze rechtbank en nevenzittingsplaats het volgende overwogen.
" De beroepsgrond dat de gewijzigde gedragslijn van verweerder [het bestuur van het COa: toevoeging rechtbank] het voor eiseres onmogelijk maakt om een contra-expertise over te leggen slaagt evenmin. De rechtbank onderkent dat de wijziging van de gedragslijn van verweerder gelet op de tariefstelling van De Taalstudio problematisch is voor eiseres. De rechtbank ziet echter geen reden om hieraan de conclusie te verbinden dat verweerder verplicht is de door eiseres aangevraagde contra-expertise volledig te vergoeden, ongeacht of alle door De Taalstudio verrichte werkzaamheden noodzakelijk zijn en ongeacht het tarief dat De Taalstudio bij eiseres in rekening wenst te brengen. Verweerder wijst er terecht op dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij De Taalstudio om een gematigd tarief heeft gevraagd of dat zij heeft geprobeerd langs andere weg een deskundige te vinden die een contra-expertise kan verrichten. Eiseres heeft niet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, dat er geen geschikte deskundige is te vinden die niet voor De Taalstudio werkt. In het verlengde hiervan heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat het inschakelen van een andere deskundige een onaanvaardbaar procesrisico zou inhouden. De rechtbank komt tot de slotsom dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat een contra-expertise door De Taalstudio voor een bedrag van € 1.463 de enige mogelijkheid is om de in de asielprocedure gerezen twijfel aan haar herkomst weg te nemen."
Deze overwegingen zijn naar het oordeel van de rechtbank eveneens van toepassing op eiseres. Ook eiseres heeft volstaan met te stellen dat het inbrengen van een contra-expertise door de gewijzigde gedragslijn van het COa onmogelijk wordt gemaakt, zonder aannemelijk te maken dat er geen alternatieven zijn voor een contra-expertise van De Taalstudio voor een bedrag van € 1.463, welk bedrag volgens de gemachtigde van eiseres onlangs is verhoogd.
Bezien in het licht van het vorenstaande heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de gewijzigde gedragslijn van het COa tot gevolg heeft dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3 of 13 van het EVRM.
2.4.4. In de door eiseres overgelegde documenten heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om in afwijking van het rapport van het BLT uit te gaan van de juistheid van de verklaring van eiseres dat zij afkomstig is uit Zuid-Somalië. De echtheid en authenticiteit van de door eiseres overgelegde documenten is niet komen vast te staan. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat de overtuigingskracht van de verklaringen van eiseres en de door haar overgelegde documenten is aangetast doordat zij tijdens het eerste gehoor desgevraagd heeft verklaard dat zij nimmer een document ter onderbouwing van haar identiteit of nationaliteit in haar bezit heeft gehad.
2.4.5. Nu verweerder ongeloofwaardig heeft kunnen achten dat eiseres afkomstig is uit [geboorteplaats] , heeft verweerder eveneens geloofwaardig kunnen achten dat zij daar de gestelde problemen heeft ondervonden.
2.4.6. Eiseres is geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 geweigerd omdat het beleid inzake categoriale bescherming van asielzoekers uit Zuid-Somalië is afgeschaft, maar omdat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij afkomstig is uit Zuid-Somalië. Het antwoord op de vraag of verweerder het beleid inzake categoriale bescherming in redelijkheid heeft kunnen beëindigen, is dan ook niet relevant voor de beslissing op het beroep van eiseres.
2.4.7. Het beroep is derhalve ongegrond.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.4.8. Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage:
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. B. van Velzen, rechter, en door deze en mr. M.L. Bosman-Schouten, griffier, ondertekend.