ECLI:NL:RBSGR:2009:BL3500

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/24794 & 09/40802
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • F.H.J.G. Brekelmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door Chinese vreemdeling

In deze zaak heeft een Chinese vreemdeling op 10 februari 2009 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, met als doel verblijf in Nederland omdat hij buiten zijn schuld niet kan vertrekken. De aanvraag werd op 1 juli 2009 door de Staatssecretaris van Justitie afgewezen. Hiertegen heeft de vreemdeling bezwaar gemaakt, maar dit werd op 9 oktober 2009 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de vreemdeling op 6 november 2009 beroep ingesteld. Op 8 juli 2009 verzocht hij de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat zijn uitzetting zou worden opgeschort totdat op het bezwaar was beslist. De voorzieningenrechter heeft de zaak op 4 december 2009 behandeld, waarbij zowel de vreemdeling als de gemachtigde van de Staatssecretaris aanwezig waren.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de vreemdeling in zijn stellingen de bewijsverdeling tussen hem en de verweerder miskent. De vreemdeling heeft verwezen naar eerdere uitspraken van de Raad van State, maar deze zijn niet van toepassing op zijn situatie. De bewijslast ligt bij de vreemdeling, die moet aantonen dat hij niet kan terugkeren naar zijn land van herkomst. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vreemdeling niet aan zijn bewijsvoeringslast heeft voldaan en dat hij niet heeft aangetoond dat hij buiten zijn schuld niet kan vertrekken. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de Staatssecretaris op goede gronden heeft vastgesteld dat de vreemdeling niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning.

De voorzieningenrechter heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 22 december 2009, en partijen kunnen binnen vier weken hoger beroep instellen bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Voorzieningenrechter
Nevenzittingsplaats Rotterdam
Reg.nr.: AWB 09/24794 & AWB 09/40802
V-nummer: […]
Inzake: […], verzoeker,
gemachtigde mr. S.C. van Paridon, advocaat te Rotterdam,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. […].
I Procesverloop
1 Verzoeker is geboren op […] en bezit de Chinese nationaliteit. Op 10 februari 2009 heeft hij een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) met als doel “verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken”. Op deze aanvraag heeft verweerder op 1 juli 2009 afwijzend beslist. Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt op 8 juli 2009. Verweerder heeft op 9 oktober 2009 het bezwaar ongegrond verklaard. Op 6 november 2009 heeft verzoeker tegen dit besluit beroep ingesteld.
2 Op 8 juli 2009 heeft verzoeker de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting achterwege te laten totdat op het bezwaar is beslist. Aangezien verweerder na het indienen van het verzoekschrift voorlopige voorziening op het bezwaar heeft beslist, is het petitum van het verzoek aldus opgevat dat verzoeker de voorzieningenrechter heeft verzocht om bij wege van voorlopige voorziening over te gaan tot schorsing van de beslissing van verweerder om uitzetting niet achterwege te laten, totdat op het beroepschrift is beslist.
3 De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op
4 december 2009. Ter zitting is verschenen verzoeker bij zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
II Overwegingen
1.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De voorzieningen¬rechter toetst in dat kader of het bestreden besluit kennelijk rechtmatig dan wel kennelijk onrechtmatig is. Is van zodanige kennelijke (on)rechtmatigheid geen sprake, dan gaat de voorzieningenrechter over tot een belangenafweging.
1.2 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid van de Awb kan de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak indien het verzoek wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
1.3 Ingevolge artikel 14, tweede lid van de Vw 2000 wordt een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend onder een beperking, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan.
1.4 Ingevolge artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder w, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) kan de in artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 bedoelde beperking verband houden met verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken.
1.6 Het beleid met betrekking tot vreemdelingen die buiten hun schuld niet kunnen vertrekken is neergelegd in paragraaf B14/3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000).
Het daarin neergelegde beleid luidt - voor zover thans van belang - als volgt:
3.1 Algemeen
Uitgangspunt van het terugkeerbeleid is, dat in beginsel alle vreemdelingen kunnen terugkeren naar hun land van herkomst. Er is op dit moment geen land bekend dat de volkenrechtelijke verplichting, om eigen onderdanen terug te nemen, niet naleeft. Desalniettemin kunnen zich bijzondere situaties voordoen waarin een vreemdeling buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken omdat hij de benodigde reisdocumenten niet kan bemachtigen, terwijl er geen twijfel bestaat omtrent de door hem verstrekte gegevens over zijn identiteit en nationaliteit. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als de vreemdeling staatloos is en hij geen wedertoelating kan verkrijgen tot het land waar hij eerder zijn gewone verblijfplaats (‘former habitual residence’) had.
In deze gevallen kan de vreemdeling in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van dit beleid.
3.2 Voorwaarden voor de verblijfsvergunning
Het begrip ‘buiten hun schuld’ dient hier te worden opgevat als een objectief criterium, hetgeen betekent dat de vreemdeling aan de hand van objectief toetsbare bescheiden moet kunnen aantonen dat de betrokken autoriteiten van het land van herkomst of van het land alwaar de persoon verblijf heeft (gehad), geen toestemming zullen verlenen aan zijn terugkeer. Veelal gaat het hierbij om het verkrijgen van (vervangende) reisdocumenten waarmee de vreemdeling naar het betreffende land kan reizen en op grond waarvan hij bovendien in beginsel toegang zal krijgen tot het betreffende land. Bij de pogingen om de vereiste medewerking van de betreffende autoriteiten te krijgen, alsmede om in het bezit te komen van de benodigde (vervangende) reisdocumenten, heeft de vreemdeling een eigen verantwoordelijkheid.
Om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning op grond van het hier beschreven bijzondere beleid, dient de vreemdeling zich te wenden tot de vertegenwoordiging van zijn land van herkomst en eventuele landen van eerder verblijf. De vreemdeling komt in aanmerking voor verblijf als cumulatief aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
1. de vreemdeling heeft zelfstandig geprobeerd zijn vertrek te realiseren. Hij heeft zich aantoonbaar gewend tot de vertegenwoordiging van het land of de landen waarvan hij de nationaliteit heeft, dan wel tot het land of de landen waar hij als staatloze vreemdeling eerder zijn gewone verblijfplaats had, en/of tot andere landen waarvan op basis van het geheel van feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat de vreemdeling aldaar de toegang zal worden verleend; en
2. hij heeft zich gewend tot de IOM voor facilitering van zijn vertrek en deze organisatie heeft aangegeven dat zij niet in staat is het vertrek van de vreemdeling te realiseren vanwege het feit dat de vreemdeling stelt niet te kunnen beschikken over reisdocumenten; en
3. hij heeft verzocht om bemiddeling van de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) bij het verkrijgen van de benodigde documenten van de autoriteiten van het land waar hij naar toe kan gaan, welke bemiddeling niet het gewenste resultaat heeft gehad; en
4. er is sprake van een samenhangend geheel van feiten en omstandigheden op grond waarvan kan worden vastgesteld dat betrokkene buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten. Het dient daarbij te gaan om objectieve, verifieerbare feiten en omstandigheden die zien op de persoon van betrokkene en die in de eerste plaats zijn onderbouwd met bescheiden; en
5. hij verblijft zonder verblijfstitel in Nederland, en voldoet niet aan andere voorwaarden voor een verblijfsvergunning.”
4.1 De voorzieningenrechter oordeelt het volgende.
4.2 De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker in zijn stellingen de bewijsverdeling tussen hem en verweerder bij de aanvraag miskent. Verzoekers verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna; Afdeling) van 5 september 2008 (LJN BE9988) en 16 december 2009 (LJN BG9500) ter onderbouwing van zijn stelling dat het hem onmogelijk is uit Nederland te vertrekken, hebben betrekking op vreemdelingenbewaring en de bereidheid van de Chinese autoriteiten om een laissez passer af te geven. Bij vreemdelingenbewaring ligt de bewijslast dat zicht bestaat op uitzetting bij verweerder. Verzoeker gaat er in zijn stelling vanuit dat de bewijslastverdeling bij zijn aanvraag op gelijke wijze als bij bewaring verdeeld is tussen partijen. Bij de aanvraag als thans ter beoordeling ligt de bewijslast en de bewijsvoeringslast echter bij verzoeker. Wat van verzoeker ter onderbouwing van zijn aanvraag wordt verwacht is omschreven in paragraaf B14/3 van de Vc 2000. De bewijslast en bewijsvoeringslast van de vreemdeling bestaat ingevolge het beleid als neergelegd in paragraaf B14/3 van de Vc 2000 er in dat de vreemdeling aan de hand van objectief toetsbare bescheiden moet kunnen aantonen dat de betrokken autoriteiten van het land van herkomst of van het land alwaar de persoon verblijf heeft (gehad), geen toestemming zullen verlenen aan zijn terugkeer. Bij de pogingen om de vereiste medewerking van de betreffende autoriteiten te krijgen, alsmede om in het bezit te komen van de benodigde (vervangende) reisdocumenten, heeft de vreemdeling een eigen verantwoordelijkheid. De vreemdeling moet aantonen dat hij voldoet aan alle vijf de cumulatieve voorwaarden als genoemd. Aan verweerder komt toe aan te geven wat bij de aanvraag door verzoeker overgelegd moet worden. Ook komt aan verweerder beoordelingsruimte toe bij de beoordeling of het overgelegde objectief en verifieerbaar is. Dat, als verzoeker stelt, voor de te overleggen objectieve bescheiden ten onrechte geen regels in het beleid genoemd worden, vindt geen grond in de feiten en kan dan ook geen doel treffen. Het door verzoeker gestelde niet in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien, zijn verwijzing in bezwaar naar een artikel uit de metro van 28 januari 2009 over Chinese illegalen en de risico’s die ze lopen door in handen te vallen van de Chinese mafia en de overlegging van een uitspraak van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Den Haag van 9 juni 2009 die over het intreden van die risico’s gaat, zijn geen onderbouwing van de vijf cumulatieve voorwaarden. Met het aldus overgelegde en gestelde heeft verzoeker niet aan zijn bewijsvoeringslast voldaan. Verzoeker moet zich onder meer tot DT&V wenden. Het is aan verzoeker zijn aanvraag te onderbouwen. Gezien de op verzoeker rustende bewijsvoeringslast is het aan hem en niet aan verweerder zich tot de DT&V of IOM te wenden voor informatie. Het is aan verzoeker zijn aanvraag met de door de DT&V verstrekte informatie te onderbouwen. Het is, anders dan verzoeker stelt, bij de stand van zaken als hiervoor geschetst niet aan verweerder actief op zoek te gaan naar informatie van de DT&V. Vereist is dat de vreemdeling om bemiddeling van de DT&V heeft gevraagd. De DT&V zal door middel van een ambtsbericht aangeven aan de IND of al dan niet sprake is van buitenschuld. Niet uit het dossier is gebleken dat een dergelijk ambtsbericht door verzoeker overgelegd is. Daarvoor is de enkele overgelegde uitnodiging van DT&V bij brief van 11 mei 2009 en de brief van deze dienst aan de ambassade van China te Den Haag van 8 juni 2009 onvoldoende.
5.1 Ingevolge artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt een bestuursorgaan, voordat het op het bezwaar beslist, belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord. Ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan van het horen van belanghebbenden worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is.
5.2 Het betoog dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het horen in bezwaar, wordt verworpen. Als uitgangspunt geldt dat een belanghebbende op zijn bezwaar wordt gehoord. Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling, onder meer neergelegd in haar uitspraak van 10 maart 2009 (LJN BH6992), mag, bij toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb, slechts van het horen worden afgezien, indien er naar objectieve maatstaven op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gemaakte bezwaren niet tot een andersluidend besluit kunnen leiden. Daarbij moet de inhoud van het bezwaarschrift worden beoordeeld in samenhang met hetgeen in eerste instantie door betrokkene is aangevoerd en met de motivering van het in bezwaar bestreden besluit.
5.3 De voorzieningenrechter is, gelet op de inhoud van het bezwaarschrift, bezien in samenhang met hetgeen verzoeker bij de aanvraag heeft aangevoerd en hetgeen daaromtrent in de primaire beslissing is overwogen, van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar en dat om die reden van het horen van verzoeker kon worden afgezien. Het betoog van verzoeker wordt verworpen.
6.1 Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft vastgesteld dat verzoeker ingevolge de toepasselijke regelgeving niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning.
7 Nu nader onderzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, bestaat aanleiding toepassing te geven aan artikel 8:86, eerste lid van de Awb. Het beroep wordt derhalve ongegrond verklaard.
8 Gegeven de beslissing in de hoofdzaak komt het verzoek niet voor toewijzing in aanmerking.
9 De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III Beslissing
De voorzieningenrechter:
recht doende:
1 verklaart het beroep AWB 09/40802 ongegrond;
2 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan door mr. F.H.J.G. Brekelmans, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. P. de Haas, griffier.
De griffier,
De voorzieningenrechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 22 december 2009.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuurs¬recht¬spraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift is vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Het beroepschrift dient één of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Voor informatie over de wijze van indienen van het hoger beroep kunt u www.raadvanstate.nl raadplegen.
Afschrift verzonden op: