ECLI:NL:RBSGR:2009:BL2970

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HA RK 09-167 Wraking nr 2009/10
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek rechter-commissaris wegens gebrek aan vooringenomenheid

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 4 mei 2009 een wrakingsverzoek behandeld van verzoeker, die zich gediscrimineerd voelde door de rechter-commissaris mr. [X.]. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van een getuigenverhoor op 30 maart 2009, waarbij mr. [X.] de getuige [A.] had gehoord. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. J.Y. Taekema, stelde dat de rechter-commissaris partijdig was en dat hij de verdediging had beperkt in het recht om de getuige te ondervragen. Tijdens het verhoor had mr. [X.] vragen van de raadsman over de relevantie van de getuigenverklaring in twijfel getrokken en het verhoor beëindigd, terwijl de raadsman nog meer vragen wilde stellen.

De wrakingskamer oordeelde dat de rechter-commissaris bevoegd is om de gang van zaken tijdens het verhoor te bepalen en dat de door mr. [X.] genomen beslissingen niet gerechtvaardigd de vrees voor vooringenomenheid. De wrakingskamer concludeerde dat er geen feitelijke grondslag was voor de stelling dat de verdediging in haar ondervragingsrecht was beperkt. De rechter-commissaris had geen vragen belet en had de mogelijkheid voor een vervolgverhoor opengehouden. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af en bepaalde dat het proces in de hoofdzaak voortgezet kon worden.

De beslissing werd openbaar uitgesproken door de meervoudige wrakingskamer, bestaande uit de rechters H.S. Wiarda, E.A.G.M. van Rens en J.G.J. Brink, in aanwezigheid van griffier mr. G.R.G. Nijpels. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE - MEERVOUDIGE WRAKINGSKAMER
Wrakingnummer 2009/10
rekestnummer: HA RK 09-167
parketnummer: 09/754126-08
datum beschikking: 4 mei 2009
BESCHIKKING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak van:
[verzoeker]
wonende te [woonplaats]
verzoeker,
raadsman: mr. J.Y. Taekema, advocaat te 's-Gravenhage;
tegen
mr. [X.]
rechter-commissaris in strafzaken in de rechtbank 's-Gravenhage.
1. Voorgeschiedenis en het procesverloop
1.1 Verzoeker is gedagvaard om op 4 maart 2009 als verdachte te verschijnen ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank. Op deze zitting is het onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd geschorst en zijn de stukken in handen van de rechter-commissaris gesteld voor het horen van getuigen.
1.2 Op 30 maart 2009 heeft mr. [X.] als rechter-commissaris [mevrouw A.] als getuige gehoord. Bij dat verhoor waren aanwezig mr. Taekema en mr. E.J.W.F. Deen, raadsman van een medeverdachte van verzoeker alsmede mr. M.M. Kuyp, raadsman van de getuige, en A. Visser-Szendi, tolk in de Hongaarse taal. Mr. [X.], mr. Deen en
mr. Taekema hebben de getuige vragen gesteld. Om 17.03 uur heeft mr. [X.] het stellen van vragen beëindigd en is hij overgegaan tot het opmaken van proces-verbaal van het getuigenverhoor. Mr. Taekema heeft op dat moment aangegeven dat hij nog niet klaar was met zijn ondervraging van de getuige en dat hij nog voor meer dan een uur vragen had.
1.3 Mr. [X.] heeft bij brief van 1 april 2009 mr. Taekema en mr. Deen naar aanleiding van het getuigenverhoor van [getuige A.] bericht dat hij heeft vastgesteld dat mr. Taekema aan het einde van de middag voor meer dan een uur vragen had en hij, als rechter-commissaris, tegelijkertijd zijn twijfel heeft geuit over de relevantie van op zijn minst een groot aantal vragen. Hij heeft aangegeven dat zijn benadering is dat de raadsman in beginsel zelf bepaalt welke vragen hij wil stellen maar dat de tijd voor het horen van de getuige niet oneindig is, zodat het kan zijn dat de raadsman een keuze moet maken. Hij heeft voorts aangegeven dat het hem passend lijkt mede te delen dat hij voor de verhoren in deze zaak per getuige een halve dag heeft uitgetrokken. Mocht de raadsman aan het eind van het verhoor nog meer vragen willen stellen, dan zal hij dat noteren en aan het eind van alle verhoren zal hij de stand van zaken opmaken.
1.4 Bij brief van 2 april 2009 heeft mr. Taekema namens verzoeker de wraking verzocht van mr. [X.]. De geplande verhoren zijn daarop afgezegd.
1.5 Mr. [X.] heeft bij verweerschrift gereageerd op het wrakingsverzoek. Dit verweerschrift is op 14 april 2009 door de wrakingskamer ontvangen.
1.6 Bij brief van 17 april 2009 heeft mr. Deen namens zijn cliënt gereageerd op het wrakingsverzoek.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek
Op 20 april 2009 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman. Daarnaast is verschenen de hiervoor genoemde tolk A. Visser-Szendi, reeds opgenomen in het tolkenregister.
Mr. [X.] en de officier van justitie mr. M.R.B. Mos zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Mr. Deen is, met berichtgeving, evenmin ter zitting verschenen. Het wrakingsverzoek is door mr. Taekema aan de hand van de door hem overgelegde pleitaantekeningen toegelicht.
3. Het standpunt van verzoeker
Verzoeker stelt zich bij monde van zijn raadsman op het standpunt dat mr. [X.] partijdig is, althans dat bij verzoeker de objectief gerechtvaardigde vrees bestaat dat mr. [X.] vooringenomen is, omdat de verdediging beperkt is in het recht de getuige [A.] te ondervragen. In de kern heeft hij daartoe het volgende aangevoerd. Gelet op het 'equality of arms' beginsel lag het in de rede dat de verdediging in plaats van de rechter-commissaris was begonnen met het stellen van vragen aan de getuige. Mr. [X.] gaf daarnaast tijdens de door de raadsman aan de getuige gestelde vragen te kennen dat hij de relevantie van de vragen niet inzag en dat de raadsman nog een kwartier de tijd had om vragen te stellen. Omstreeks 17.00 uur is het verhoor beëindigd, maar de raadsman had nog vragen voor meer dan een uur en wilde het verhoor graag afmaken. Mr. [X.] heeft op dat moment in het midden gelaten of de verdediging nog gelegenheid zou krijgen de getuige verdere vragen te stellen. Zonder overleg met de verdediging over het nader verhoren van de getuige en de daarvoor benodigde tijd heeft mr. [X.] bij brief van 1 april 2009 de verdediging een tijdskader aangezegd waarbinnen vragen kunnen worden gesteld.
Verder heeft de raadsman nog aangevoerd dat de rechter-commissaris de getuige voorafgaand aan haar verhoor heeft medegedeeld dat de officier van justitie haar aan het eind van de strafzaak zal mededelen dat zij niet langer verdachte is in de strafzaak. De rechter-commissaris heeft er verder blijk van gegeven de getuige/medeverdachte te beschouwen als slachtoffer, terwijl dat nog onderwerp van onderzoek is. Ook daarmee heeft de rechter-commissaris zich partijdig getoond althans de schijn gewekt partijdig te zijn en het onderzoek onvoldoende onbevangen gevoerd, althans de schijn gewekt vooringenomen te zijn.
4. Het standpunt van mr. [X.]
Mr. [X.] berust niet in de wraking. Hij heeft de verdediging niet in het ondervragingsrecht beperkt. De orde van het verhoor behoort tot de verantwoordelijkheid van de rechter-commissaris. Mr. [X.] heeft het verhoor van de getuige [A.] beëindigd vanwege het tijdstip (17:00uur) en omdat de getuige moe en geëmotioneerd werd. Hij heeft de mogelijkheid voor een vervolgverhoor van de getuige opengehouden. Het is juist dat hij twijfel heeft geuit over de relevantie van de vragen die de raadsman wilde stellen, hetgeen, indien dergelijke twijfel bij hem opkomt, tot zijn taak van rechter-commissaris behoort. Hij heeft geen vragen belet. De strekking van de brief van 1 april 2009 is de raadslieden duidelijkheid te verschaffen over de begin- en eindtijden van de verhoren, zodat zij in staat zijn te bepalen welke vragen zij tijdens dat verhoor willen stellen en welke vragen zij eventueel aan de rechter-commissaris opgeven.
5. Beoordeling
5.1 Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2 De wrakingskamer stelt voorop dat de rechter-commissaris de orde en de gang van zaken tijdens het verhoor van een getuige bepaalt. Beslissingen dienaangaande tijdens het verhoor, zoals het bepalen van de volgorde waarin de rechter-commissaris, de officier van justitie en de raadslieden vragen stellen, zijn derhalve voorbehouden aan de rechter-commissaris. De wijze waarop mr. [X.] in de onderhavige zaak hieraan invulling heeft gegeven rechtvaardigt geenszins de vrees dat sprake is van vooringenomenheid. Voorts is de rechter-commissaris bevoegd de raadsman te vragen naar de relevantie van door de raadsman aan de getuige gestelde vragen, indien daarover bij de rechter-commissaris twijfel bestaat. Tijdens het verhoor van [getuige A.] heeft mr. [X.] deze twijfel geuit, maar hij heeft geen vragen belet.
De stelling van verzoeker dat mr. [X.] aan de raadsman de mogelijkheid heeft ontnomen om verdere vragen aan de getuige te stellen, mist verder feitelijke grondslag. Uit het proces-verbaal van het getuigenverhoor blijkt dat mr. [X.] het stellen van vragen heeft beëindigd op een moment dat de raadsman nog vragen had. Het proces-verbaal en de brief van 1 april 2009 sluiten echter de mogelijkheid niet uit dat de getuige op een later tijdstip alsnog verder door de verdediging kan worden ondervraagd.
Onder deze omstandigheden is de conclusie niet gerechtvaardigd dat de verdediging in haar ondervragingsrecht is beperkt, laat staan dat daaruit (de schijn van) vooringenomenheid van mr. [X.] zou blijken.
5.3 Met betrekking tot de positie van de getuige [A.] (verdachte of aangever/slachtoffer) overweegt de wrakingskamer dat uit het proces-verbaal van het verhoor blijkt dat [getuige A.] als verdachte op haar verschoningsrecht is gewezen en dat noch uit de vraagstelling van de rechter-commissaris noch uit de wijze van behandeling blijkt van vooringenomenheid van de rechter-commissaris op dit punt.
5.4 De door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden leveren, zowel op zichzelf als in onderling verband beschouwd, niet een grond voor wraking op. Derhalve zal als volgt worden beslist.
6. Beslissing
De rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking af;
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
beveelt dat een afschrift van deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
* de verzoeker p/a zijn raadsman mr. J.Y. Taekema;
* verweerder mr. [X.]
* de officier van justitie mr. M.R.B. Mos;
* mr. E.J.W.F. Deen.
Aldus beslist in raadkamer en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2009 door
mr. H.S. Wiarda, voorzitter, mr. E.A.G.M. van Rens en mr. J.G.J. Brink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.R.G. Nijpels als griffier.