ECLI:NL:RBSGR:2009:BL1547

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
FA RK 09-8432
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klachtprocedure en schadevergoeding in het kader van de Wet BOPZ

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 21 december 2009 uitspraak gedaan in een klachtprocedure die door [verzoeker] was ingediend tegen Stichting Ipse de Bruggen. De klachten betroffen de opname op een gesloten afdeling, het opsluiten op zijn kamer, cameratoezicht, het gebruik van geluidssensoren en het lezen van zijn post. De rechtbank heeft vastgesteld dat [verzoeker] op basis van een voorwaardelijke machtiging was opgenomen en dat hij niet gedwongen was opgenomen op grond van de Wet BOPZ. Dit leidde tot de conclusie dat de klachtencommissie niet bevoegd was om te oordelen over de klachten op basis van de Wet BOPZ, maar dat de klachten wel gegrond verklaard moesten worden omdat de beslissingen van Ipse de Bruggen onrechtmatig waren. De rechtbank heeft de klachten onder B, D en E gegrond verklaard en de beslissing van de klachtencommissie gedeeltelijk vernietigd. Tevens is aan [verzoeker] een schadevergoeding van € 1.520,-- toegekend, omdat de maatregelen die tegen hem waren genomen geen wettelijke grondslag hadden. De rechtbank heeft het verzoek van [verzoeker] om vergoeding van griffierecht afgewezen, omdat in deze zaken geen griffierecht wordt geheven. De uitspraak benadrukt de noodzaak van wettelijke grondslagen voor vrijheidsbeperkende maatregelen in de geestelijke gezondheidszorg en de rechten van cliënten onder de Wet BOPZ.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Meervoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 09-8432
Zaaknummer: 349624
Datum beschikking: 21 december 2009
Klachtprocedure ex artikel 41a Wet BOPZ en verzoek om schadevergoeding ex artikel 41b Wet BOPZ
Beschikking op het op 7 oktober 2009 ingekomen verzoekschrift van:
[verzoeker]
geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats]
hierna te noemen: [verzoeker],
advocaat: mr. D.S. Lösing te Rotterdam,
ter verkrijging van een beslissing over diverse klachten door [verzoeker] ingediend bij de Klachtencommissie Cliënten Stichting De Bruggen (hierna te noemen: de klachtencommissie).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
Stichting Ipse de Bruggen,
gevestigd te Zwammerdam, gemeente Alphen aan den Rijn,
hierna te noemen: Ipse de Bruggen,
advocaat: mr. Ch.L. van den Puttelaar te Rotterdam.
Feiten en procedure
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en proceduregegevens.
1. Bij beschikking van 3 maart 2009 is door de rechtbank Rotterdam een voorlopige machtiging met betrekking tot [verzoeker] afgegeven, voor een periode van zes maanden.
2. Van 6 maart 2009 tot en met 1 mei 2009 is [verzoeker] in behandeling geweest op de (gesloten) afdeling intensieve zorg van de Boumankliniek van Bouman GGZ te Capelle aan den IJssel.
3. Van 2 mei 2009 tot 15 juni 2009 verbleef [verzoeker] op de (open) afdeling psychiatrie in voornoemde kliniek.
4. Bij brief van 10 juni 2009 is aan [verzoeker] voorwaardelijk ontslag verleend, ingaande op 15 juni 2009. Eén van de voorwaarden luidde dat [verzoeker] zich voor de vervolgbehandeling zou melden bij Ipse de Bruggen (opname op 25 juni).
5. Op 25 juni 2009 is [verzoeker] opgenomen op de (gesloten) afdeling van Ipse de Bruggen. Vast staat dat Ipse de Bruggen er hierbij van uit is gegaan dat [verzoeker] onvrijwillig was opgenomen. Ipse de Bruggen verkeerde in de veronderstelling dat de opname rechtstreeks was gebaseerd op de voorlopige machtiging en was niet op de hoogte van de beslissing van de directeur van de Boumankliniek tot het verlenen van voorwaardelijk ontslag.
6. Nadat de advocaat van [verzoeker] op het eerder verleende voorwaardelijk ontslag had gewezen, heeft [verzoeker] op 14 juli 2009 Ipse de Bruggen verlaten.
7. [verzoeker] heeft zich bij brief van 14 juli 2009 op de voet van artikel 41 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (hierna: Wet BOPZ) tot de klachtencommissie gewend met klachten tegen:
A. de opname op de gesloten afdeling,
B. het opsluiten op zijn kamer,
C. het cameratoezicht,
D. het gebruik van geluidssensoren, en
E. het lezen van zijn post.
8. De klachtencommissie heeft de klachten van [verzoeker] behandeld op de hoorzitting van 1 augustus 2009.
9. Bij schriftelijke beslissing van de klachtencommissie van 31 augustus 2009 is de klacht van [verzoeker] betreffende de opname op de gesloten afdeling (klacht A) gegrond verklaard. De klachten gericht tegen de vrijheidsbeperkende maatregelen als genoemd onder de punten B tot en met E zijn ongegrond verklaard. Hierbij heeft de klachtencommissie geoordeeld dat de onder de punten B en D genoemde maatregelen voldeden aan de eisen van proportionaliteit en dat de klachten met betrekking tot de onder de punten C en E genoemde maatregelen feitelijk onjuist zijn. De klachtencommissie heeft de locatiemanager geadviseerd in de opnameprocedure een controlevraag te introduceren, opdat personalia en grondslag van opname in de toekomst gecontroleerd worden.
10. [verzoeker] heeft de rechtbank bij het op 7 oktober 2009 ter griffie ingekomen verzoekschrift verzocht:
I. de klachten genoemd onder de punten B tot en met E alsnog gegrond te verklaren;
II. hem een - naar het oordeel van de rechtbank redelijke en billijke - schadevergoeding toe te kennen met betrekking tot de klachten genoemd onder de punten A tot en met E;
III. te bepalen dat het door [verzoeker] eventueel te betalen griffierecht wordt vergoed.
11. Op 26 oktober 2009 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld door mr. B. Meijer als rechter-commissaris. Hierbij zijn verschenen: de advocaat van [verzoeker], de heer A.C. Louisse (geneesheer-directeur van Ipse de Bruggen), mevrouw P. de Graaff (bestuursjurist van Ipse de Bruggen), alsmede de advocaat van Ipse de Bruggen. Van de zijde van Ipse de Bruggen zijn pleitnotities overgelegd.
Beoordeling
Standpunten van partijen
[verzoeker] heeft, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 20 maart 2009,
LJN: BH0385, BJ 2009, 20 betoogd dat, nu Ipse de Bruggen meende dat er sprake was van een voorlopige machtiging en ook op basis van dat uitgangspunt heeft gehandeld, de klachtregeling uit de Wet BOPZ van toepassing is. [verzoeker] is derhalve van mening dat hij ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek. Gelet op de omstandigheid dat hij niet heeft ingestemd met opname op een gesloten afdeling en met opsluiting op zijn kamer en nu hij de behandelovereenkomst met Ipse de Bruggen niet heeft getekend, en ook overigens geen sprake was van informed consent op grond van de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (hierna: de WGBO), is hij onderworpen aan maatregelen waarvoor geen wettelijke grondslag bestond. Gelet hierop dienen zijn klachten tegen de genoemde maatregelen (het opsluiten op zijn kamer, het cameratoezicht, het gebruik van geluidssensoren en het lezen van zijn post) alsnog gegrond te worden verklaard, aldus [verzoeker].
Ipse de Bruggen heeft gesteld dat, gelet op de omstandigheid dat [verzoeker] niet gedwongen was opgenomen op de voet van Hoofdstuk II van de Wet BOPZ, het BOPZ-klachtrecht ook niet op hem van toepassing is. Op [verzoeker] is uitsluitend de klachtenregeling uit de Wet klachtrecht cliënten zorgsector (hierna ook: WKCZ) van toepassing. Bij Ipse de Bruggen is er één klachtencommissie die zowel beslist op klachten op grond van de Wet BOPZ als op klachten op grond van de WKCZ. De klachtencommissie heeft in dit geval in die laatste hoedanigheid beslist. Tegen een uitspraak van de klachtencommissie op grond van de WKCZ staat geen beroep bij de rechtbank open. Over het door [verzoeker] genoemde arrest van de Hoge Raad heeft Ipse de Bruggen gesteld dat het niet op de onderhavige situatie van toepassing is, nu het in dat arrest om een specifieke situatie ging, te weten het opvullen van een lacune in de wetgeving (het treffen van noodmaatregelen voorafgaand aan een inbewaringstelling). Bovendien was er in de situatie van het arrest geen grondslag voor de maatregelen, terwijl dat in de onderhavige situatie wel het geval is, namelijk de WGBO. Gelet op het voorgaande is Ipse de Bruggen primair van mening dat [verzoeker] in zijn verzoek niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair heeft Ipse de Bruggen gesteld dat er geen sprake was van onrechtmatige vrijheidsbeneming, nu er sprake was van een voorwaarde verbonden aan het ontslag van [verzoeker], het om door de Wet BOPZ toegestane maatregelen ging die ook gerechtvaardigd waren en [verzoeker] heeft ingestemd met de behandelovereenkomst waarin de plaatsing en de maatregelen zijn opgenomen, zodat sprake was van informed consent op grond van de WGBO. De klachten van [verzoeker] dienen in de visie van Ipse de Bruggen dan ook ongegrond te worden verklaard.
Terzake van de getroffen maatregelen hebben partijen de volgende standpunten ingenomen.
Kameropsluiting
[verzoeker] heeft gesteld dat hij tijdens zijn verblijf op de gesloten afdeling van Ipse de Bruggen een groot gedeelte van de dag werd opgesloten op zijn kamer, met de deur op slot. Dit betrof standaardbeleid, terwijl kameropsluiting een maatregel betreft die individueel dient te worden toegepast. Voor genoemde kameropsluiting (met de deur op slot) bestaat geen wettelijke grondslag. Bovendien was de opsluiting niet noodzakelijk en was niet aan de formele vereisten voldaan, aldus [verzoeker].
Ipse de Bruggen heeft erkend dat [verzoeker] - met de deur op slot - werd opgesloten op zijn kamer. [verzoeker] heeft evenwel met een dergelijke opsluiting ingestemd door middel van het behandelplan. Bovendien heeft [verzoeker] te kennen gegeven baat te hebben gehad bij de kameropsluiting. Toepassing van de maatregel is gerechtvaardigd op basis van artikel 39, derde lid (aanhef en onder b), Wet BOPZ, aldus Ipse de Bruggen.
Lezen poststukken
[verzoeker] heeft gesteld dat zijn in- en uitgaande post buiten zijn aanwezigheid werd gelezen door personeel van Ipse de Bruggen. Post mag echter alleen worden gecontroleerd op meegezonden voorwerpen. Het lezen van poststukken is niet toegestaan. Volgens [verzoeker] is op dit punt derhalve sprake van strijd met de Wet BOPZ.
Ipse de Bruggen heeft betwist dat de post van [verzoeker] werd gelezen. Wel werd de post gecontroleerd op de aanwezigheid van drugs en was met [verzoeker] afgesproken dat de post afkomstig van zijn vriendin samen met hem zou worden gelezen. Slechts eenmaal is een brief voor [verzoeker] geopend buiten zijn aanwezigheid, omdat de adressering van die brief onduidelijk was, aldus Ipse de Bruggen.
Cameratoezicht en geluidssensoren
Het houden van cameratoezicht en het gebruik van geluidssensoren zijn volgens [verzoeker] geen maatregelen die zijn voorzien in de Wet BOPZ. Evenmin zijn deze maatregelen voorzien in de huisregels. Beide maatregelen betreffen bovendien een grove inbreuk op zijn privacy, aldus [verzoeker].
Ipse de Bruggen heeft gesteld dat geen sprake is geweest van cameratoezicht, aangezien de aanwezige camera's - met uitzondering van de camera's in de separeerruimte - niet in werking zijn. De geluidssensoren zijn er voor de veiligheid van de patiënten. Het betreft volgens Ipse de Bruggen geen afluisterapparatuur, maar apparatuur waarmee harde geluiden waargenomen kunnen worden, hetgeen met name gedurende de nacht van belang is, aangezien er dan weinig personeel in het gebouw aanwezig is.
Schadevergoeding
[verzoeker] heeft gesteld dat, gezien de onrechtmatige vrijheidsberoving (opname op de gesloten afdeling en kameropsluiting) en ingrijpende maatregelen (het lezen van zijn post, het houden van cameratoezicht en het gebruik van geluidssensoren), het hem redelijk voorkomt om op grond van artikel 41b Wet BOPZ aan hem ten laste van Ipse de Bruggen een schadevergoeding toe te kennen van € 80,-- per dag dat hij in Ipse de Bruggen heeft verbleven. Daarnaast dient het griffierecht te worden vergoed, aldus [verzoeker].
Ipse de Bruggen heeft gesteld dat, nu de opname van [verzoeker], de op [verzoeker] toegepaste beperkende maatregelen en de bejegening van [verzoeker] op geen enkele wijze onrechtmatig zijn geweest, voor toekenning van een schadevergoeding geen grond bestaat.
Ter zake van de hoogte van een eventueel door de rechtbank aan [verzoeker] toe te kennen schadevergoeding heeft Ipse de Bruggen zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ontvankelijkheid
Allereerst dient het primaire verweer van Ipse de Bruggen te worden beoordeeld, inhoudende dat [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzoek dient te worden verklaard, nu gelet op de omstandigheid dat [verzoeker] niet gedwongen was opgenomen op de voet van Hoofdstuk II van de Wet BOPZ, het BOPZ-klachtrecht ook niet op hem van toepassing is en er derhalve terzake van de beslissing op zijn klachten geen beroep op de rechtbank ex artikel 41a Wet BOPZ openstaat.
De rechtbank stelt voorop dat uit de uitspraak van de klachtencommissie niet blijkt of de klachtencommissie heeft geoordeeld in haar hoedanigheid van klachtencommissie uit hoofde van de Wet BOPZ of als klachtencommissie uit hoofde van de Wet klachtrecht cliënten zorgsector.
Vast staat dat [verzoeker] gelet op de voorwaardelijke machtiging niet onvrijwillig, maar vrijwillig bij Ipse de Bruggen was opgenomen, zodat hoofdstuk II van de Wet BOPZ (inclusief het daarin opgenomen klachtrecht en de regeling van het beroep op de rechter) niet op hem van toepassing was. De rechtbank is echter onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 20 maart 2009, BJ 2009, 20, van oordeel dat nu vaststaat dat Ipse de Bruggen ervan overtuigd was dat ten aanzien van [verzoeker] een voorlopige machtiging was afgegeven, de in dat kader genomen beslissingen ook moeten worden beschouwd als beslissingen ten aanzien van een patiënt op wie hoofdstuk II van de Wet BOPZ van toepassing is.
De rechtbank verwerpt het verweer van Ipse de Bruggen dat de in voormeld arrest aan de orde zijnde situatie dermate afweek van de in dit geval aan de orde zijnde situatie dat het arrest niet (analoog) kan worden toegepast. Ipse de Bruggen heeft daartoe betoogd dat het in dat arrest om een specifieke situatie ging, te weten het opvullen van een lacune in de wetgeving (het treffen van noodmaatregelen voorafgaand aan een inbewaringstelling). Bovendien was er in de situatie van het arrest geen grondslag voor de maatregelen, terwijl dat in de onderhavige situatie wel het geval is, namelijk de WGBO. De rechtbank overweegt dat de Hoge Raad blijkens het arrest onder meer gewicht heeft toegekend aan het feit dat het ging om een (vrijheidsbeperkende) maatregel die naar haar aard veeleer past binnen het stelsel van de Wet BOPZ, en voorts heeft overwogen dat de aard van de maatregel toepassing van een klachtenregeling rechtvaardigt die, anders dan de in de Wet klachtrecht cliënten zorgsector neergelegde procedure, toegang tot de rechter geeft. Datzelfde heeft naar het oordeel van de rechtbank onverkort te gelden voor de door Ipse de Bruggen op [verzoeker] toegepaste maatregelen.
Gelet hierop zal de rechtbank het primaire verweer van Ipse de Bruggen verwerpen en [verzoeker] ontvankelijk verklaren in zijn verzoek.
Subsidiair verweer: geen onrechtmatige vrijheidsbeneming
De rechtbank komt derhalve thans toe aan het subsidiaire verweer van Ipse de Bruggen, dat er geen sprake is geweest van onrechtmatige vrijheidsbeneming. Ipse de Bruggen heeft daartoe, kort samengevat, gesteld dat de opname van [verzoeker] op de gesloten afdeling en de door Ipse de Bruggen toegepaste maatregelen niet onrechtmatig zijn geweest. Dit nu er sprake was van een voorwaarde verbonden aan het ontslag van [verzoeker], het om door de Wet BOPZ toegestane maatregelen ging die ook gerechtvaardigd waren en [verzoeker] heeft ingestemd met de behandelovereenkomst waarin de plaatsing en de maatregelen zijn opgenomen, zodat sprake was van informed consent op grond van de WGBO.
[verzoeker] heeft betwist dat hij heeft ingestemd met de gesloten plaatsing en de maatregelen. Hij stelt dat hij de behandelovereenkomst met Ipse de Bruggen niet heeft ondertekend en dat hij ook overigens niet heeft ingestemd met de gesloten plaatsing en de getroffen maatregelen.
De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat [verzoeker] de behandelovereenkomst met Ipse de Bruggen niet heeft ondertekend. Partijen verschillen van mening over de vraag of [verzoeker] (desondanks) heeft ingestemd met opname op de gesloten afdeling en de door Ipse de Bruggen toegepaste maatregelen. De rechtbank stelt voorop dat nu er geen sprake was van een voorlopige machtiging, maar van een vrijwillige opname van [verzoeker], de Wet BOPZ geen grondslag bood voor de opname op een gesloten afdeling en de door Ipse de Bruggen getroffen maatregelen. De handelwijze van Ipse de Bruggen ontbeert derhalve in zoverre een wettelijk grondslag. Ipse de Bruggen heeft zich in dit verband beroepen op de aan de voorwaardelijke machtiging verbonden voorwaarde dat [verzoeker] zich zou laten opnemen bij Ipse de Bruggen. In die voorwaarde wordt evenwel niet gesproken over opname op een gesloten afdeling, noch over de daarbij toe te passen maatregelen en beperkingen, zodat in deze voorwaarde ook geen wettelijke grondslag voor de handelwijze van Ipse de Bruggen is gelegen. Terzake van het beroep dat Ipse de Bruggen heeft gedaan op de toepasselijkheid van de WGBO en het daaruit voortvloeiende, door Ipse de Bruggen gestelde maar door [verzoeker] betwiste "informed consent" van [verzoeker] overweegt de rechtbank als volgt. Nog daargelaten dat de behandelovereenkomst niet is ondertekend en [verzoeker] betwist dat er sprake was van "informed consent" ten aanzien van de opname op de gesloten afdeling en de door Ipse de Bruggen toegepaste maatregelen, is de rechtbank van oordeel dat dit in de onderhavige situatie ook niet relevant is. Immers, niet is aannemelijk geworden dat Ipse de Bruggen haar handelwijze heeft gebaseerd op de WGBO. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is nu juist gebleken dat Ipse de Bruggen haar handelen volledig heeft gebaseerd op de Wet BOPZ. Onder die omstandigheden kan de WGBO geen grondslag bieden voor het handelen van Ipse de Bruggen.
Nu Ipse de Bruggen zowel de opname op de gesloten afdeling als de maatregelen genoemd onder B tot en met E heeft gebaseerd op de Wet BOPZ, ontberen deze beslissingen een wettelijke grondslag. De klachtencommissie had derhalve niet slechts de klacht onder A, doch ook de klachten genoemd onder B, D en E gegrond dienen te verklaren. Ten aanzien van de onder C opgenomen klacht, te weten het cameratoezicht, overweegt de rechtbank dat Ipse de Bruggen zowel in de stukken als ter zitting heeft verklaard dat er geen sprake is geweest van cameratoezicht aangezien de aanwezige camera's, met uitzondering van die in de separeerruimte, niet in werking zijn. De rechtbank heeft geen aanleiding aan de juistheid van deze verklaring te twijfelen. Derhalve mist de klacht onder C feitelijke grondslag en heeft de klachtencommissie deze klacht terecht ongegrond verklaard.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de onder B, D en E genoemde klachten gegrond zijn. De rechtbank vernietigt derhalve de beslissing van de klachtencommissie gedeeltelijk, en wel voor zover de klachtencommissie de onder B, D en E genoemde klachten ongegrond heeft verklaard, en laat de beslissing van de klachtencommissie ten aanzien van de onder A en C genoemde klachten in stand. Nu vanwege het ontbreken van een wettelijke grondslag geen andere beslissing mogelijk is zal de rechtbank de klachten genoemd onder B, D en E alsnog gegrond verklaren.
Schadevergoeding
Nu de klachten, met uit zondering van de klacht onder C, gegrond zijn geacht vanwege het ontbreken van een wettelijke grondslag is daarmee de onrechtmatigheid van de beslissingen waartegen de klachten zich richten gegeven. [verzoeker] heeft derhalve op grond van artikel 41b Wet BOPZ aanspraak op vergoeding van de door hem als gevolg van de handelwijze van Ipse de Bruggen geleden schade. [verzoeker] heeft verzocht aan hem ten laste van Ipse de Bruggen een schadevergoeding toe te kennen van € 80,-- per dag dat hij in Ipse de Bruggen heeft verbleven. Ipse de Bruggen heeft zich terzake van de hoogte van de schadevergoeding gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank acht het door [verzoeker] verzochte bedrag van € 80,-- per dag dat hij in Ipse de Bruggen verbleef redelijk en zal derhalve, uitgaande van een verblijf van 25 juni 2009 tot 14 juli 2009, zijnde 19 dagen, de schadevergoeding vaststellen op € 1.520,-- ten laste van de Stichting Ipse de Bruggen.
Voorts heeft [verzoeker] verzocht om te bepalen dat het door [verzoeker] eventueel te betalen griffierecht wordt vergoed door Ipse de Bruggen. Nu in zaken als de onderhavige geen griffierecht wordt geheven, zal de rechtbank dit verzoek wegens gebrek aan belang afwijzen.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de klachten genoemd onder B, D en E gegrond;
- verklaart de klacht genoemd onder C ongegrond;
- veroordeelt de Stichting Ipse de Bruggen om aan [verzoeker] ten titel van schadevergoeding te betalen een bedrag van € 1.520,--;
- verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M. Rootring, M.C. Ritsema van Eck-van Drempt en B. Meijer, bijgestaan door mr. J.M.A.L. de Backer als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 december 2009.