Afdeling 3, enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 09/2619 BESLU
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
[eisers], wonende te [P], eisers,
gemachtigde mr. [A],
het college van burgemeester en wethouders van [P], verweerder.
I PROCESVERLOOP
Op 24 september 2008 hebben eisers, de ouders van [dochter], een aanvraag ingediend voor vergoeding van de kosten van het eigen vervoer van [P] naar de school [school 1] te [Q] op grond van de Verordening Leerlingenvervoer gemeente [P] 2005 (hierna: de Verordening).
Bij besluit van 13 november 2008 heeft verweerder het verzoek afgewezen.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 7 december 2008 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Eisers zijn op 13 januari 2009 gehoord door de Commissie Bezwaarschriften (hierna: de Commissie). Deze Commissie heeft bij brief van 19 januari 2009 verweerder geadviseerd het bezwaar gegrond te verklaren.
Bij besluit van 3 maart 2009 heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 7 april 2009, ingekomen bij de rechtbank op 9 april 2009, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en tevens bij brief van 9 juli 2009 een verweerschrift ingediend.
De zaak is op 20 augustus 2009 ter zitting behandeld.
Eisers zijn in persoon verschenen, bijgestaan door mr. [A]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [B] en [C].
II OVERWEGINGEN
1. Eisers hebben op 24 september 2008 een aanvraag ingediend voor vergoeding van de vervoerskosten die hun hoogbegaafde dochter dagelijks moet maken voor het bezoeken van de basisschool [school 1], onderdeel van de [school], te [Q]. Ter toelichting stellen eisers dat de dochter in het verleden in het reguliere onderwijs is vastgelopen en nu een school heeft gevonden die in staat is onderwijs te geven die past bij haar intelligentieniveau. Tevens is bij de aanvraag een rapport gevoegd van het orthopedagogisch onderzoek van de dochter uit 2006. Dit verzoek is bij besluit van 13 november 2008 afgewezen.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder, in afwijking van het advies van de Commissie, de aanvraag afgewezen omdat basisschool [school 1] te [Q] valt onder het reguliere basisonderwijs en deze school niet is aan te merken als de dichtstbijzijnde toegankelijke school. Basisschool [school 1] te [Q] is een rooms-katholieke school en in [P] zijn er twee rooms-katholieke basisscholen, te weten: [school 2] en [school 3]. De dichtstbijzijnde school is 646 m van de woning af en daardoor komen eisers niet in aanmerking voor vergoeding van de vervoerskosten. Verweerder ziet geen reden de hardheidsclausule toe te passen omdat door eisers niet is aangetoond dat de dichterbij gelegen scholen niet geschikt zijn en de schoolbegeleidingsdienst MHR de dochter extra begeleiding kan geven.
3. In beroep hebben eisers, kort samengevat, aangevoerd dat uit de uitspraak van de rechtbank Assen (LJN: AD4591) volgt dat als het college van mening is dat de gewenste school niet geschikt is, het op de weg van verweerder ligt aan te geven welke school wel geschikt is. Het college heeft onvoldoende aangetoond dat de rooms-katholieke basisschool [school 3] geschikt zou zijn voor de dochter. De directeur van deze school heeft schriftelijke verklaard de dochter geen passende onderwijs te kunnen bieden. Voorts voeren eisers aan dat de schoolbegeleidingsdienst MHR onvoldoende heeft aangegeven op welke wijze zij de dochter kunnen begeleiden.
4.1 In artikel 4, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs is bepaald dat burgemeester en wethouders ten behoeve van het schoolbezoek aan ouders van in de gemeente verblijvende leerlingen desgewenst een gehele of gedeeltelijke vergoeding van door burgemeester en wethouders noodzakelijk te achten vervoerskosten toekennen. De gemeenteraad stelt daartoe een nadere regeling vast, met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden van artikel 4.
4.2 Onder meer ter uitvoering van het bepaalde in artikel 4 van de Wet op het primair onderwijs heeft verweerder de Verordening leerlingenvervoer gemeente [P] 2005 (hierna: de Verordening) vastgesteld.
4.3 Ingevolge artikel 8 van de Verordening verstrekt het college aan de ouders van de leerling die een reguliere school voor basisonderwijs bezoekt bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer, indien de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde voor hem toegankelijke school meer dan zes kilometer bedraagt.
4.4 Ingevolge artikel 1 onder k van de Verordening wordt onder toegankelijke school verstaan "- voor wat betreft basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs: de basisschool van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting dan wel de openbare school of de speciale school voor basisonderwijs waarop de leerling is aangewezen van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting dan wel de openbare school.”
4.5 In artikel 31 van de Verordening is bepaald dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de ouders kan afwijken van de bepalingen in deze verordening, zo nodig na advies te hebben gevraagd aan de permanente commissie leerlingenzorg, de commissie voor de begeleiding, regionale verwijzingscommissie of andere deskundigen.
5.1 De rechtbank stelt allereerst vast dat eisers niet voldoen aan de in artikel 8 van de Verordening opgenomen voorwaarden om in aanmerking te komen voor een vervoersvoorziening, aangezien er binnen een straal van 6 kilometer een basisschool van de gewenste godsdienstige richting is en niet is gebleken dat de dochter is aangewezen op een speciale school voor basisonderwijs.
5.2 De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen weigeren toepassing te geven aan de hardheidsclausule opgenomen in artikel 31 van de Verordening. De rechtbank overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat de dochter hoogbegaafd is. Partijen verschillen van mening over de vraag of de door verweerder aangegeven dichtstbijzijnde toegankelijke school, [school 3], het onderwijs kan bieden dat past bij het intelligentieniveau van de dochter.
Eisers hebben in bezwaar een verklaring overgelegd van de directeur van de [school 3] waarin hij stelt niet de mogelijkheden te kunnen bieden die de basisschool [school 1] kan bieden. Daarmee hebben eisers de deugdelijkheid van het advies van de schoolbegeleidingsdienst MHR bestreden. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat de [school 3] al een onderwijzeres in dienst had die in het bijzonder aandacht besteedde aan hoogbegaafde leerlingen. Niet is gebleken dat zij aanleiding heeft gezien om de schoolbegeleidingsdienst MHR om nadere (aanvullende) begeleidingsmogelijkheden te vragen voor haar dochter. Verweerder heeft ter zitting verklaard naar aanleiding van de aanvraag niet te hebben onderzocht of de MHR de dochter van eisers aanvullende begeleiding kon geven. De rechtbank is van oordeel dat de door verweerder ingewonnen advies bij de schoolbegeleidingscommissie MHR te algemeen is en uit het advies niet blijkt of deze tot stand is gekomen op basis van informatie over de specifieke situatie van de dochter van eisers.
5.3 Het voorgaand leidt de rechtbank tot de conclusie dat het advies van de MHR ontoereikend is als basis voor het bestreden besluit in de zin van artikel 3:2 van de Awb en het bestreden besluit derhalve een draagkrachtige motivering ontbeert. Dit besluit moet daarom wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb worden vernietigd. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard. Verweerder zal een nieuwe beslissing op het bezwaar dienen te nemen met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
6. De rechtbank acht voorts termen aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eisers in verband met de behandeling van dit beroep gemaakte kosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,00, te weten € 322,00 voor het beroepschrift en € 322,00 voor het verschijnen ter zitting bij een zaak van gemiddeld gewicht.
De Rechtbank 's-Gravenhage,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat de gemeente [P] aan eisers het door hen betaalde griffierecht, te weten
€ 150,00 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,00, welke kosten voormelde rechtspersoon aan eisers moet vergoeden.
Aldus vastgesteld door mr. E.S.G. Jongeneel, in tegenwoordigheid van de griffier mr. B.J. Platenburg.
Uitgesproken in het openbaar op 30 september 2009.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.