Sector familie- en jeugdrecht
Rekestnummer: FA RK 09-4828
Zaaknummer: 340146
Datum beschikking: 18 november 2009
Beschikking op het op 8 juni 2009 ingekomen verzoek van:
[de moeder]
ten tijde van indiening van het verzoekschrift wonende te [woonplaats A.]
thans wonende te [woonplaats B.],
advocaat: mr. M. Jonkman te 's-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader]
wonende te [woonplaats A.]
advocaat: mr. T. Venneman te 's-Gravenhage.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek;
- het verweer tegen het zelfstandig verzoek;
- de brief d.d. 24 september 2009 van de zijde van de moeder;
- de brief d.d. 2 oktober 2009, met bijlagen, van de zijde van de moeder;
- het faxbericht d.d. 9 oktober 2009 van de zijde van de vader.
De na te noemen minderjarige heeft zich in raadkamer uitgelaten over het verzoek.
Op 14 oktober 2009 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de moeder met mr. J.W. van der Kooi namens haar advocaat en de vader met zijn advocaat.
De moeder heeft in het kader van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) verzocht:
- de hoofdverblijfplaats van na te noemen minderjarige vast te stellen bij de moeder;
- de moeder toestemming te geven om met de minderjarige te verhuizen naar [woonplaats B.];
- een door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige vast te stellen van € 250,00 per maand, bij vooruitbetaling te voldoen en met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vader heeft verweer gevoerd, welk verweer hierna -voor zover nodig- zal worden besproken.
Tevens heeft de vader zelfstandig verzocht:
- de hoofdverblijfplaats van de minderjarige vast te stellen bij de vader;
- een zorgregeling vast te stellen;
- de door de vader te betalen kinderalimentatie te bepalen op nihil,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De moeder heeft verweer gevoerd, welk verweer hierna -voor zover nodig- zal worden besproken.
- Partijen zijn gehuwd geweest van 3 september 1999 tot 6 augustus 2003.
- Op 6 augustus 2003 hebben partijen een geregistreerd partnerschap gesloten.
- Partijen hebben op 28 oktober 2003 ten overstaan van een notaris een echtscheidingsconvenant ondertekend.
- Op 6 november 2003 is het geregistreerd partnerschap van partijen ontbonden.
- Uit het huwelijk van partijen is het thans nog minderjarige kind geboren:
- [minderjarige dochter] op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats].
- Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over de minderjarige uit.
- Partijen zijn bij convenant een co-ouderschapsregeling overeengekomen, waardoor de minderjarige om-en-om twee weken bij de vader of de moeder verblijft.
- Bij convenant zijn partijen tevens een regeling terzake van kinderalimentatie overeengekomen.
De hoofdverblijfplaats van de minderjarige en de toestemming tot verhuizing
De rechtbank heeft ter terechtzitting een vergelijk tussen partijen beproefd. Gebleken is dat de moeder inmiddels is verhuisd naar [woonplaats B.]. De co-ouderschapsregeling wordt voorlopig nog uitgevoerd en de minderjarige bezoekt nog steeds de basisschool in [woonplaats A.]. Tussen partijen staat vast dat gelet op de verhuizing van de moeder geen uitvoering meer kan worden gegeven aan de door hen overeengekomen ouderschapsregeling.
De moeder heeft naar voren gebracht dat haar sociale netwerk, hoewel zij tijdens het huwelijk van partijen in [woonplaats A.] woonachtig was, zich in [woonplaats B.] bevindt. Ook de naaste familie van de moeder woont in [woonplaats B.]. Die omstandigheden en de omstandigheid dat de moeder het leef- en opvoedingsklimaat in de gemeente [woonplaats B.] voor de minderjarige beter c.q. gezonder acht dan in [woonplaats A.] zijn voor de moeder reden om met de minderjarige in [woonplaats B.] te willen wonen. De moeder heeft getracht met de vader overeenstemming over de verhuizing te bereiken maar dat is niet gelukt. Toen de mogelijkheid zich voordeed om haar huis in [woonplaats A.] tegen een gunstige prijs te verkopen heeft de moeder die kans gegrepen, waardoor zij zelf inmiddels in [woonplaats B.] woonachtig is. De minderjarige is overeenkomstig de co-ouderschapsregeling nog om-en-om bij haar of bij de vader en bezoekt nog steeds de school in [woonplaats A.]. De verhuizing van de moeder veroorzaakt thans enige praktische problemen in de co-ouderschapsregeling. Zo gaat de minderjarige bij voorbeeld al om 06.45 uur
's morgens vanuit [woonplaats B.] naar school in [woonplaats A.]. Wanneer de minderjarige in [woonplaats B.] naar school gaat kan zij na school worden opgevangen door de ouders van de moeder. Inmiddels heeft de moeder een goede school voor de minderjarige in [woonplaats B.] gevonden. Deze school acht de moeder overigens veel beter voor de minderjarige dan de school die de minderjarige in [woonplaats A.] bezoekt. De moeder staat voorts een ruime zorgregeling met de vader voor.
De vader voert verweer. Hij betwist de stellingen van de moeder met betrekking tot het slechte en onveilige leef- en opvoedingsklimaat in de gemeente [woonplaats A.]. De vader heeft nimmer van de moeder vernomen dat de school die de minderjarige thans in [woonplaats A.] bezoekt geen goede school is. Na schooltijd bezoekt de minderjarige een na-schoolse opvang in [woonplaats A.], hetgeen nimmer op problemen heeft gestuit. Dat de moeder vertrokken is naar [woonplaats B.] acht de vader de keuze van de moeder. Echter, een verhuizing van de minderjarige met de moeder naar [woonplaats B.] acht de vader niet in het belang van de minderjarige, nu het gevolg van die verhuizing zal zijn dat aan de co-ouderschapsregeling geen uitvoering meer kan worden gegeven, de minderjarige daardoor in mindere mate dan thans het geval is contact met de vader zal hebben én de minderjarige uit haar vertrouwde omgeving, met achterlating van vriendjes en vriendinnetjes, en van haar school, dient te vertrekken. Zoals overigens voor de moeder geldt dat haar familie in [woonplaats B.] woont, woont de familie van de vader in [woonplaats A.].
De rechtbank is voldoende gebleken dat partijen in onderling overleg op generlei wijze kunnen komen tot een regeling die voor beiden bevredigend is. De verhuizing van de moeder naar [woonplaats B.] heeft reeds tot gevolg dat aan de co-ouderschapsregeling zoals partijen waren overeengekomen geen uitvoering meer kan worden gegeven op een wijze die in het belang van de minderjarige te achten is. De rechtbank merkt daarbij op dat aan de co-ouderschapsregeling al gedurende zes jaren zonder ernstige conflicten tussen partijen of problemen in de ontwikkeling van de minderjarige en op voor de minderjarige vertrouwde wijze uitvoering werd gegeven.
De moeder heeft zich thans echter naar het oordeel van de rechtbank laten leiden door haar eigen behoefte om naar [woonplaats B.] te verhuizen en aan haar behoefte het belang van de minderjarige en het belang van de vader ondergeschikt gemaakt. De moeder heeft daarmee een situatie veroorzaakt die in strijd met het belang van de minderjarige te achten is. Immers, of de minderjarige nu hoofdverblijf zal hebben bij de vader of de moeder, haar andere ouder heeft minder zorg voor en contact met haar dan voorheen. De door de moeder aangevoerde argumenten hebben de rechtbank er overigens niet van kunnen overtuigen dat een verhuizing van de minderjarige met haar en bepaling van het hoofdverblijf van de minderjarige bij haar, meer in het belang van de minderjarige zou zijn dan bepaling van het hoofdverblijf van de minderjarige bij de vader, tegen welk verblijf door de moeder geen contra-indicaties zijn aangedragen.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat het in het belang van de minderjarige is dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige wordt bepaald bij de vader, zodat de minderjarige zo lang mogelijk in de voor haar vertrouwde omgeving kan opgroeien, en beslist als volgt.
De rechtbank overweegt voorts dat de moeder -nu de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader wordt bepaald en de moeder reeds naar [woonplaats B.] is verhuisd- geen belang meer heeft bij de toestemming van de rechtbank om met de minderjarige naar [woonplaats B.] te mogen verhuizen. Het verzoek van de moeder daartoe wordt derhalve afgewezen.
De vader heeft geen verweer gevoerd tegen de door de moeder in haar verweerschrift op zelfstandig verzoek subsidiair verzochte zorgregeling. De rechtbank zal die door de moeder verzochte regeling derhalve als niet weersproken en in het belang van de minderjarige toewijzen. Partijen kunnen desgewenst de regeling in onderling overleg wijzigen of uitbreiden.
De moeder heeft ter terechtzitting verklaard er mee in te stemmen dat -indien de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader zal worden bepaald- de door de vader te betalen bijdrage ten behoeve van de minderjarige aan de moeder op nihil wordt bepaald.
Het verzoek van de vader zal derhalve als niet weersproken en op de wet gegrond worden toegewezen.
bepaalt dat de minderjarige:
- [minderjarige dochter] op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats].
de hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vader, en verklaart deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de minderjarige bij de moeder zal zijn:
- één weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag uit school tot maandagochtend vóór school,
- één weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag uit school tot zaterdagmiddag 19.00 uur, waarbij de vader de minderjarige zal ophalen;
- de helft van de nationale feestdagen;
- de helft van de schoolvakanties;
- de verjaardag van de moeder;
- de verjaardag van de minderjarige, zulks om het jaar;
- op moederdag;
- met sinterklaas, om het jaar,
en verklaart deze regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige op nihil, en verklaart de bepaling van deze bijdrage uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.J. Verbeek, kinderrechter, in tegenwoordigheid van V. van den Hoed-Koreneef als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 november 2009.