Sector familie- en jeugdrecht
Rekestnummer: FA RK 09-6233
Zaaknummer: 343741
Datum beschikking: 12 november 2009
Erkenning van een buitenlandse rechterlijke beslissing
Beschikking op het 6 juli 2009 ingekomen en op 27 juli 2009 aangevulde verzoekschrift van:
[de vader]
wonende te [plaats], Verenigde Staten van Amerika,
advocaat mr. dr. A.R. van Maas de Bie te Eindhoven en mr. R.P. Zwarts te Arnhem.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de moeder]
wonende te [woonplaats A.]
advocaat mr. H.P. Scheer te Utrecht en mr. M.L.E. Storm van 's-Gravesande te Ede.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift en het aanvullend verzoekschrift;
- de brieven d.d. 21 juli 2009 en 27 juli 2009 van mr. A.R. van Maas de Bie,
respectievelijk ingekomen ter griffie op 22 juli 2009 en 27 juli 2009, met bijlagen,
waarmee de bescheiden behorende bij het verzoekschrift zijn gecomplementeerd.
- de brief d.d. 21 juli 2009, met bijlagen, van de zijde van de vader;
- het verweerschrift;
- de brief d.d. 13 oktober 2009 van mr H.P. Scheer, ingekomen ter griffie per fax op 14 oktober 2009, met bijlagen;
- de brief d.d. 14 oktober 2009 van mr. M.L.E. Storm van 's Gravesande, ingekomen ter griffie op 14 oktober 2009, met bijlagen.
Op 15 oktober 2009 is de zaak ter terechtzitting behandeld.
Hierbij zijn verschenen: de advocaten van de vader en de moeder met haar advocaten, en de heer O. Ente namens de raad voor de kinderbescherming. De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Van de zijde van de vader zijn pleitnotities overgelegd.
Conform ter terechtzitting gemaakte afspraak is op 28 oktober 2009 een brief met bijlagen van de zijde van de moeder ingekomen.
Het verzoekschrift -zoals dat thans luidt- strekt ertoe, voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, dat de rechtbank de beschikking van de Court of Common Pleas of Lehigh County Pennsylvania - Civil Divison - Law met zaaknummer 2001-FC-893 tussen partijen gewezen op 20 mei 2009 zal erkennen en voor zover nodig de vader verlof tot tenuitvoerlegging zal verlenen dan wel voormelde beschikking integraal over zal nemen in een Nederlandse beschikking van deze rechtbank dan wel zal bepalen dat de Amerikaanse beschikking onderdeel zal uitmaken van de te dezen te geven beschikking.
De moeder voert verweer. Zij verzoekt primair dat de rechtbank zich op grond van artikel 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) onbevoegd verklaart om van het verzoekschrift van de vader kennis te nemen, welk verzoek de rechtbank begrijpt als een verzoek te bepalen dat de Nederlandse rechter in casu geen rechtsmacht heeft. Subsidiair verzoekt zij dat deze rechtbank zich relatief onbevoegd verklaart en de zaak in de stand waarin deze zich bevindt doorverwijst naar de rechtbank Arnhem.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting wordt van het volgende uitgegaan.
1. Partijen zijn gehuwd op 29 februari 2000 te [plaats A.], Lehigh County, Pennsylvania, Verenigde Staten van Amerika.
2. Uit dit huwelijk is op [geboortedatum] 2001 te Lehigh, Pennsylvania, Verenigde Staten van Amerika geboren: [de minderjarige]
3. De vader had -totdat hij op 10 augustus 2006 werd genaturaliseerd tot Amerikaans staatsburger- de Nederlandse nationaliteit. De moeder heeft de Oekraïnse nationaliteit.
4. Vanaf 2001 is bij het Court of Common Pleas van Lehigh County, Pennsylvania, Verenigde Staten van Amerika, (hierna: de rechtbank te Lehigh County) een procedure met betrekking tot het ouderlijk gezag en de zorg- en opvoedingstaken over de minderjarige aanhangig. Er zijn in die procedure verschillende tussenbeschikkingen gewezen en tussen partijen zijn diverse afspraken gemaakt. Deze procedure is geregistreerd onder zaaknummer 2001-FC-893.
5. Op 28 februari 2002 is door de Amerikaanse rechter een afspraak van partijen vastgelegd inhoudende co-ouderschap, met hoofdverblijf van de minderjarige bij de moeder en met bepaling dat de Verenigde Staten van Amerika zouden gelden als het land waar de minderjarige haar gewone verblijfplaats zou hebben. Reeds op 19 september 2002 werd deze afspraak door partijen gewijzigd en wederom vastgelegd door de rechtbank te Lehigh County: de moeder zou de verzorging hoofdzakelijk op zich nemen en beide ouders zouden het gezamenlijk gezag houden. Met toestemming van de vader kon de moeder met de minderjarige in [plaats] (Oekraïne) gaan wonen, terwijl de vader meermalen per jaar bezoekrecht zou hebben.
6. Partijen woonden tot -op of omstreeks- 22 september 2002 als gezin in de Verenigde Staten van Amerika. De moeder heeft vervolgens, met de minderjarige en met toestemming van de vader, de Verenigde Staten verlaten. Zij is eerst samen met de minderjarige in Kiev en daarna in Nederland gaan wonen, telkens met toestemming van de vader. De moeder woonde vanaf 9 mei 2003 met de minderjarige onafgebroken in [woonplaats]. De vader bleef in de Verenigde Staten.
7. Bij beschikking d.d. 16 mei 2007 van de rechtbank Arnhem is (op verzoek van de moeder) de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is op 29 januari 2008 door het gerechtshof Arnhem vernietigd. De moeder werd niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot echtscheiding omdat in de Verenigde Staten van Amerika door de vader reeds eerder een echtscheidingsprocedure aanhangig was gemaakt. De rechtbank Arnhem heeft de moeder vervolgens bij beschikking d.d. 7 februari 2008 niet-ontvankelijk verklaard in de door haar verzochte nevenvoorzieningen tot verdeling en alimentatie, waarvan zij had verzocht om deze als zelfstandige verzoeken aan te merken.
8. Bij rechtbankbevel van 15 juni 2007 van de rechtbank Northampon County (Pennsylvania, USA) is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, zulks met terugwerkende kracht tot 7 maart 2007. Tegen die beslissing is geen rechtsmiddel aangewend. Het huwelijk van partijen is ontbonden door inschrijving van voormelde beschikking op 25 september 2007.
9. Op 26 februari 2008 heeft de moeder bij de rechtbank Arnhem een verzoek ingediend strekkende tot beëindiging van het gezamenlijk gezag, zulks met toewijzing van het eenhoofdig gezag en bepaling dat de vader geen omgangsrecht met de minderjarige zal hebben. Dit verzoekschrift is geregistreerd onder nummer 167107/FA RK 08-10544.
10. De vader heeft op 23 mei 2008 de rechtbank te Lehigh County verzocht om hem alleen met het ouderlijk gezag over de minderjarige te belasten. Dit verzoek is ondergebracht bij de zaak geregistreerd onder zaaknummer 2001-FC-893.
11. Bij beschikking d.d. 20 februari 2009 heeft de rechtbank Arnhem in de zaak 167107/FA RK 08-10544 rechtsmacht aangenomen op grond van het feit dat de minderjarige ten tijde van de indiening van het verzoek door de moeder en daarvoor al geruime tijd onafgebroken in Nederland verbleef en er derhalve voldoende aanknoping was met de Nederlandse rechtssfeer om de rechtsmacht aan te nemen. In verband met litispendentie heeft de rechtbank Arnhem vervolgens, in afwachting van nader bericht van partijen omtrent de procedure bij de rechtbank van Lehigh County de behandeling voor onbepaalde tijd aangehouden. Tegen deze beschikking is hoger beroep ingesteld, hetwelk inmiddels is ingetrokken.
12. Bij beschikking van 20 mei 2009, zaaknummer 2001-FC-893, heeft de rechtbank te Lehigh County, op voormeld verzoek van de vader (kort samengevat) bepaald dat het eenhoofdig gezag over de minderjarige bij de vader berust, een omgangsregeling tussen de moeder en de minderjarige getroffen die in onderling overleg tussen de ouders dient te worden ingevuld, en een informatieregeling getroffen. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat de vader zonder toestemming van de moeder een Amerikaans paspoort voor de minderjarige mag aanvragen. De rechtbank heeft tevens bepaald dat de vader het kind naar Lehigh County, Pennsylvania, zal brengen zonder dat verdere rechtsmaatregelen noodzakelijk zijn. Ook heeft die rechtbank verlof gegeven aan de vader om de afgifte van de minderjarige aan hem met behulp van de sterke arm te bewerkstelligen.
13. De minderjarige verblijft sedert 27 mei 2009 zonder toestemming van de moeder bij de vader, en is inmiddels in de Verenigde Staten.
14. De moeder heeft op 22 juni 2009 een rechtsmiddel ingesteld tegen de beschikking van 20 mei 2009 van de rechtbank van Lehigh County.
15. De rechtbank Arnhem heeft thans nog geen eindbeslissing genomen in de zaak op het verzoek van de moeder, geregistreerd onder nummer:167107/FA RK 08-10544. Deze zaak is laatstelijk bij de rechtbank Arnhem behandeld ter terechtzitting van 14 oktober 2009.
16. Partijen zijn thans naar Nederlands recht beiden met het ouderlijk gezag over de minderjarige belast.
Verzoek tot erkenning van de Amerikaanse beschikking d.d. 20 mei 2009
De vader heeft verzocht voormelde beschikking van de rechtbank van Lehigh County te erkennen en voor zover nodig hem verlof tot tenuitvoerlegging te verlenen.
Hij stelt dat, nu tussen de Verenigde Staten van Amerika en Nederland geen bilateraal erkenningsverdrag op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid is gesloten en andere multilaterale verdragen en de Uitvoeringswet internationale kinderbescherming van 16 februari 2006 niet van toepassing zijn, het commune Nederlandse internationale erkenningsrecht, zoals geregeld in artikel 431, lid 2, Rv, van toepassing is. Op grond van dat artikel en artikel 3 Rv heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht. De rechtbank te
's-Gravenhage is bevoegd van het verzoek kennis te nemen nu de hoofdverblijfplaats van de minderjarige op grond van de tussen de ouders op 28 februari 2002 gesloten overeenkomst buiten Nederland is gelegen.
Volgens de vader kan een beslissing van een buitenlandse rechter worden erkend als voldaan is aan de volgende vereisten:
1. de beslissing van de buitenlandse rechter is niet in strijd met de Nederlandse openbare orde;
2. de buitenlandse rechter was internationaal bevoegd op internationaal algemeen aanvaardbare gronden;
3. de beslissing van de buitenlandse rechter is tot stand gekomen na een behoorlijke rechtspleging (volgens Nederlands recht).
Daarnaast stelt de vader dat niet vereist is dat de buitenlandse rechter, in dit geval, Nederlands recht heeft toegepast op zijn verzoek tot het verkrijgen van eenhoofdig gezag. De Nederlandse rechter hoeft slechts marginaal te toetsen of aan de voorwaarden voor erkenning is voldaan. Volgens de vader voldoet de beschikking d.d. 20 mei 2009 van de rechtbank te Lehigh County aan voormelde vereisten hetgeen dient te leiden tot erkenning van die beschikking.
De moeder heeft verweer gevoerd. Zij erkent dat op het verzoek van de vader het commune Nederlandse internationale erkenningsrecht van toepassing is en dat het verzoek valt onder de strekking van artikel 431 Rv. Naar aanleiding van de uitspraak d.d. 20 februari 2009 van de rechtbank Arnhem heeft de moeder het Internationaal Juridisch Instituut (hierna: het IJI) vragen gesteld, alsook naar aanleiding van de beslissing d.d. 20 mei 2009 van de rechtbank te Lehigh County en naar aanleiding van de onderhavige procedure. Het IJI heeft op de vraagstelling gerapporteerd en de moeder heeft een drietal rapporten van het IJI overgelegd.
De moeder stelt dat indien de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om van het onderhavige verzoek kennis te nemen, in elk geval geldt dat, nu partijen nog gezamenlijk gezag hebben en de hoofdverblijfplaats van de minderjarige in [woonplaats] is, de rechtbank Arnhem relatief bevoegd is om van dit verzoek kennis te nemen, zodat de rechtbank 's-Gravenhage zich onbevoegd dient te verklaren en zij de zaak naar de rechtbank Arnhem dient te verwijzen. De moeder betwist in dat verband dat de overeenkomst van 28 februari 2002, waarbij partijen ondermeer zijn overeengekomen dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige in de Verenigde Staten van Amerika zou zijn, nog altijd rechtskracht zou hebben, zoals de vader stelt, nu partijen daarna andersluidende afspraken hebben gemaakt.
De vader heeft de door de moeder overgelegde IJI-rapporten betwist.
Partijen hebben ter terechtzitting, ieder voor zich, hun standpunten nader toegelicht.
De vader heeft met name in verband met het late tijdstip van de overlegging van de IJI-rapporten door de moeder, en de omstandigheid dat deze rapporten uitsluitend per fax zijn toegezonden en deze rapporten niet ondertekend zijn door een medewerker van het IJI de rapporten betwist. Van de inhoud van het IJI-rapport van 8 oktober 2009 heeft de vader verklaard, hoewel het voorblad ontbrak en het niet ondertekend was, kennis te hebben genomen.
De rechtbank is met de vader van mening dat de toezending van de IJI-rapporten door de moeder in een zeer laat stadium van deze procedure is geschied. Nu de rechtbank, voor de vraag met betrekking tot de competentie, behoefte heeft gehad om kennis te nemen van de rapporten, zal de rechtbank de rapporten, zowel voor wat betreft de rechtsmacht als de relatieve competentie, in haar oordeelsvorming betrekken. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de echtheid van dit rapport terwijl het de rechtbank voorts bekend is dat IJI-rapporten niet door een medewerker worden ondertekend. De rechtbank neemt tevens in aanmerking de omstandigheid dat het niet in het belang van de bij de procedure betrokken minderjarige is om de behandeling van deze procedure aangaande het punt van de competentie aan te houden.
De rechtbank merkt het verzoek van de vader aan als een verzoek ex artikel 431 Rv. Immers, nu tussen de Verenigde Staten van Amerika en Nederland geen bilateraal erkenningsverdrag op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid is gesloten en andere multilaterale verdragen en de Uitvoeringswet internationale kinderbescherming van
16 februari 2006 niet van toepassing zijn, is het commune Nederlandse internationale erkenningsrecht, zoals geregeld in artikel 431, lid 2, Rv van toepassing. Op grond van artikel 431 Rv en, nu de moeder in Nederland woonachtig is, in samenhang met de algemene regel met betrekking tot verzoekschriftprocedures van artikel 3 Rv heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht om van het verzoek van de vader kennis te nemen.
Overigens is de rechtbank van oordeel dat, indien zij het onderhavige verzoek zou aanmerken als een gezagsprocedure, de Nederlandse rechter eveneens rechtsmacht zou hebben. Immers, aangezien het gezag over de minderjarige naar Nederlands recht bij beide partijen berust, zolang de beschikking van de rechtbank te Lehigh County niet is erkend, de minderjarige sedert 2003 met toestemming van de vader in Nederland verbleef en de vader zonder toestemming van de moeder de minderjarige met zich naar het buitenland heeft meegenomen, heeft de Nederlandse rechter op grond van artikel 8 en artikel 10 van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (Brussel II-bis), eveneens rechtmacht.
Hoewel partijen van mening verschillen over wat thans als de juridische verblijfplaats van de minderjarige moet worden aangemerkt, zijn partijen het erover eens dat zij (in elk geval naar Nederlands recht) nog steeds gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige.
Partijen hebben ter terechtzitting meegedeeld dat op 14 oktober 2009 het verzoek geregistreerd onder nummer 167107/FA RK 08-10544 ter terechtzitting van de rechtbank Arnhem is behandeld.
De vader heeft ter terechtzitting voorts verklaard dat de procedure bij de rechtbank Arnhem in afwachting van een beslissing in de onderhavige procedure is aangehouden.
De moeder heeft verklaard dat de rechtbank Arnhem de behandeling van de aldaar lopende procedure heeft aangehouden in afwachting van nog nader over te leggen stukken.
De rechtbank overweegt, mede gelet op de inhoud van het rapport d.d. 8 oktober 2009 van het IJI, het volgende.
Op grond van artikel 265 Rv is de rechtbank van de woonplaats of de gewone verblijfplaats van een minderjarige relatief bevoegd om zaken betreffende de minderjarige te beoordelen. Een minderjarige heeft geen eigen verblijfplaats, maar volgt de woonplaats van de ouder bij wie hij of zij in Nederland woont. Slechts indien een minderjarige geen woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland heeft, komt artikel 269 Rv aan bod.
De moeder heeft woonplaats in [woonplaats]. De minderjarige verbleef met toestemming van de vader bij de moeder in [woonplaats]. Gelet hierop is de woonplaats van de minderjarige in [woonplaats]. Bij de rechtbank Arnhem is nog een verzoek van de moeder tot toekenning van eenhoofdig gezag aan haar aanhangig. Deze zaak is aangehouden in afwachting van een beslissing van de Amerikaanse rechtbank. Nu naar Nederlands recht de moeder (mede) het gezag heeft over de minderjarige is de rechtbank Arnhem relatief bevoegd om van het verzoek van de vader om de beslissing d.d. 20 mei 2009 van de rechtbank te Lehigh County te erkennen, kennis te nemen. Dat de minderjarige thans in de Verenigde Staten van Amerika verblijft doet daar niet aan af. Aan de beslissing van de rechtbank van Lehigh County kan immers eerst uitvoering worden gegeven na toestemming daarvoor van een Nederlandse rechter. Bovendien wijzigt, op grond van internationale afspraken met betrekking tot kinderontvoering (waarvan in casu sprake is nu de vader de minderjarige uit Nederland heeft meegenomen zonder toestemming van de moeder die samen met hem het gezag over de minderjarige heeft), de gewone verblijfplaats van een minderjarige niet reeds doordat een minderjarige tegen de wil van de andere ouder aan zijn of haar gezagsuitoefening is onttrokken door de minderjarige naar een ander land te brengen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de rechtbank Arnhem relatief bevoegd is om van het verzoek van de vader kennis te nemen. De rechtbank zal de onderhavige zaak dan ook naar die rechtbank verwijzen.
verklaart zich onbevoegd van het verzoekschrift kennis te nemen;
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rechtbank te Arnhem;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.D. Veenendaal, F.J. Verbeek en B. Meijer, tevens kinderrechters, bijgestaan door V. van den Hoed-Koreneef als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 november 2009.