ECLI:NL:RBSGR:2009:BK9835

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/27672
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van lesbische vrouw uit Mongolië

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 17 november 2009 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een lesbische vrouw uit Mongolië. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze werd door de Staatssecretaris van Justitie afgewezen. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de positie van homoseksuelen en lesbiennes in Mongolië zorgwekkend is en zij te maken kunnen krijgen met discriminatie en fysiek geweld, er onvoldoende bewijs was dat lesbiennes systematisch en als groep door de Mongoolse overheid of derden worden vervolgd. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij bij terugkeer naar Mongolië een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM, dat foltering en onmenselijke of vernederende behandelingen verbiedt.

De rechtbank baseerde haar oordeel op de door eiseres overgelegde documenten en rapporten, waaronder een LGBT-rapport en een persbericht van Human Rights Watch. Deze documenten gaven weliswaar aan dat er sprake is van discriminatie en geweld tegen homoseksuelen in Mongolië, maar de rechtbank vond dat de informatie niet voldoende was om te concluderen dat eiseres persoonlijk gevaar zou lopen. De rechtbank wees erop dat eiseres geen bewijs had geleverd van persoonlijke vervolging of bedreiging vanwege haar seksuele geaardheid. Bovendien had zij niet eerder melding gemaakt van haar lesbische identiteit tijdens het asielproces, wat haar geloofwaardigheid ondermijnde.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat de Staatssecretaris van Justitie terecht had besloten haar aanvraag af te wijzen. De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 09/27672, V-nummer: [v-nummer] ,
uitspraak van de enkelvoudige kamer
inzake
[eiseres] , eiseres,
gemachtigde: mr. H.C.Ch. Kneuvels, advocaat te Dordrecht,
tegen
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 31 juli 2009 heeft verweerder afwijzend beslist op de aanvraag van eiseres tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij faxbericht van 31 juli 2009 beroep ingesteld.
Bij faxbericht van 15 oktober 2009 heeft eiseres de rechtbank verzocht zonder zitting uitspraak te doen op haar beroep.
Bij faxbericht van 27 oktober 2009 heeft verweerder rechtbank toestemming verleend zonder zitting uitspraak te doen op het beroep van eiseres.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. wettelijk kader
2.1.1. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) is Onze Minister bevoegd de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a tot en met c, van de Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw 2000 wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
2.1.2. Ingevolge artikel 1(A), aanhef en onder 2, van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (Trb. 1954, 88; hierna: Vluchtelingenverdrag), gelezen in samenhang met artikel I, tweede lid, van het Protocol betreffende de status van vluchtelingen (Trb. 1967, 76), voor zover hier van belang, geldt voor de toepassing van dit verdrag als 'vluchteling' elke persoon die uit gegronde vrees voor vervolging wegens het behoren tot een bepaalde sociale groep zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit en die de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen.
2.1.3. Ingevolge artikel 10, aanhef en onder d, van Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (hierna: Definitierichtlijn) houden de lidstaten bij de beoordeling van de gronden van vervolging rekening met de volgende elementen:
een groep wordt geacht een specifieke sociale groep te vormen als met name:
leden van de groep een aangeboren kenmerk vertonen of een gemeenschappelijke achtergrond hebben die niet gewijzigd kan worden, of een kenmerk of geloof delen dat voor de identiteit of de morele integriteit van de betrokkenen dermate fundamenteel is, dat van de betrokkenen niet mag worden geëist dat zij dit opgeven, en
de groep in het betrokken land een eigen identiteit heeft, omdat zij in haar directe omgeving als afwijkend wordt beschouwd.
Afhankelijk van de omstandigheden in het land van herkomst kan een specifieke sociale groep een groep zijn die als gemeenschappelijk kenmerk seksuele gerichtheid heeft. Seksuele gerichtheid omvat geen handelingen die volgens het nationale recht van de lidstaten als strafbaar worden beschouwd. Genderaspecten kunnen in overweging worden genomen, maar zijn op zichzelf geen aanleiding voor de toepassing van dit artikel.
2.1.4. Ingevolge artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) mag niemand worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
2.2. het bestreden besluit
Het bestreden besluit strekt tot afwijzing van de aanvraag van eiseres tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. In het bestreden besluit en het daarin ingelaste voornemen van 30 juni 2009 heeft verweerder, samengevat, het volgende overwogen. Eiseres heeft geen documenten overgelegd om haar nationaliteit en identiteit te kunnen vaststellen en zij heeft haar reisverhaal niet met stukken onderbouwd. Evenmin heeft eiseres gedetailleerde, coherente en verifieerbare verklaringen afgelegd over haar reisroute. Dat eiseres onbekend is met de Nederlandse regelgeving en afhankelijk is van reisbegeleiders, is geen verschoonbare reden voor het niet overleggen van de genoemde documenten. Eiseres heeft nimmer verklaard dat zij onder bedreiging of dwang haar documenten heeft afgegeven. Omdat sprake is van omstandigheden genoemd in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000, moet van het asielrelaas van eiseres een positieve overtuigingskracht uitgaan en dat is niet het geval. Het is niet aannemelijk dat de ouders van haar vriendin eiseres zullen beschuldigen van medeplichtigheid aan mensenhandel. De stellingen van eiseres zijn gebaseerd op niet nader onderbouwde of geconcretiseerde vermoedens. Blijkens de verklaringen van eiseres zijn de ouders van deze vriendin niet op de hoogte van de omstandigheid dat hun dochter is verkocht. De ouders van deze vriendin beschikken ook niet over bewijs van betrokkenheid van eiseres bij mensenhandel.
Van eiseres had verwacht mogen worden tijdens het nader gehoor en niet pas in de aanvullingen en correcties naar voren te brengen dat zij lesbisch is, omdat het essentiële informatie betreft die mede de aanleiding was voor haar vertrek. Nu zij dit niet heeft gedaan, wordt ongeloofwaardig geacht dat eiseres te vrezen heeft vanwege haar seksuele geaardheid. Uit het relaas van eiseres, bezien tegen de achtergrond van de politieke en maatschappelijke situatie in Mongolië, kan niet de conclusie worden getrokken dat sprake is van een reëel en voorzienbaar risico dat eiseres bij terugkeer naar haar land van herkomst zal worden onderworpen aan een door artikel 3 van het EVRM verboden behandeling. Uit de verklaringen van eiseres blijkt dat zij nimmer problemen van de zijde van de Mongoolse autoriteiten of burgers heeft ondervonden vanwege haar seksuele geaardheid. Blijkens het algemeen ambtsbericht van 31 januari 2003 van de Minister van Buitenlandse Zaken over Mongolië is in dat land geen sprake van vervolging van personen met een homoseksuele geaardheid. Eiseres heeft geen haar persoonlijk betreffende feiten of omstandigheden gesteld die een ander standpunt rechtvaardigen. Eiseres is zich al sinds haar 14e of 15e levensjaar bewust van haar seksuele geaardheid en zij is nimmer vertrokken uit haar land van herkomst. Bovendien heeft eiseres verklaard dat zij aan een vriendin haar gevoelens bekend heeft gemaakt. Ondanks dat de vriendin boos is geworden en eiseres het risico liep dat deze vriendin de seksuele geaardheid van eiseres aan de buitenwereld bekend zou maken, is dat voor eiseres geen aanleiding geweest Mongolië te verlaten. De vriendin is rond maart 2008 op de hoogte geraakt van de seksuele geaardheid van eiseres, terwijl eiseres Mongolië pas op 23 april 2009 heeft verlaten om als au pair te gaan werken.
Uit de rapporten die eiseres heeft overgelegd over de algemene situatie van homoseksuelen en lesbiennes in Mongolië blijkt niet dat eiseres bij terugkeer naar Mongolië een reëel risico loopt te worden onderworpen aan een door artikel 3 van het EVRM verboden behandeling of dat sprake is van vervolging van homoseksuelen door de overheid. Ook het beroep van eiseres op de slechte positie van vrouwen in Mongolië kan niet leiden tot een geslaagd beroep op dit artikel.
Dat eiseres door de verkrachtingen in Frankrijk getraumatiseerd is geraakt, betekent niet dat zij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000. Deze gebeurtenissen hebben niet in het land van herkomst plaatsgevonden.
2.3. de gronden van het beroep
In het beroepschrift en de daarin ingelaste brieven van 1, 21 en 29 juli 2009 heeft eiseres, samengevat, het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Ten onrechte wordt van eiseres topografische kennis verwacht waarover een doorsnee Nederlander niet beschikt. Van eiseres kan redelijkerwijs niet worden verlangd te beschikken over topografische kennis van Europa.
Er is geen reden voor twijfel aan de seksuele geaardheid van eiseres. Met de overgelegde informatie over de positie van lesbiennes in Mongolië is geprobeerd aan te tonen dat eiseres bij terugkeer een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Eiseres behoort tot een sociale groep als omschreven in artikel 10, aanhef en onder d, van de Definitierichtlijn. Het beroep van verweerder op het ambtsbericht uit 2003 kan niet slagen. Dit ambtsbericht is gedateerd, heeft niet specifiek betrekking op lesbiennes en bevat geen informatie over de vraag of de Mongoolse overheid zal optreden als eiseres bij terugkeer naar Mongolië vernederend wordt behandeld. De stelling dat eiseres zich al lang bewust is van haar seksuele geaardheid en niet is vertrokken uit haar land van herkomst snijdt geen hout. Het verwerven van inzicht in de eigen seksuele geaardheid is iets anders dan daarnaar te handelen. Dat eiseres een vriendin heeft verteld over haar seksuele geaardheid is evenmin relevant. Het gaat erom dat eiseres in Mongolië niet kan leven naar haar geaardheid zonder problemen te ondervinden van de zijde van de maatschappij en de autoriteiten. Uit de door eiseres overgelegde stukken blijkt dat in het bijzonder lesbiennes in Mongolië vernederend worden behandeld.
Niet gezegd kan worden dat de verkrachtingen niets te maken hebben met het land van herkomst. Eiseres is weggevoerd uit Mongolië om verkracht te worden. Eiseres is getraumatiseerd door de verkrachtingen in Frankrijk. Terugkeer naar Mongolië zal ertoe leiden dat eiseres wordt geconfronteerd met een houding alsof het gebeurde haar eigen schuld is, waarbij eiseres geen bescherming of hulp zal kunnen inroepen.
Verweerder heeft de verkeerde aanvraagdatum gehanteerd.
De zus van eiseres heeft in Frankrijk hetzelfde lot ondergaan als eiseres en heeft in Nederland een asielaanvraag ingediend. Het is van belang om de asielrelazen met elkaar te vergelijken.
Ter onderbouwing van haar stelling dat zij bij terugkeer naar Mongolië een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM heeft eiseres de volgende documenten overgelegd:
- "The status of Lesbian and Bisexual Women and Transgendered Persons in Mongolia; Shadow report for the 42nd CEDAW Committee Session 2008", opgesteld door [naam 1] en [naam 2] namens een coalitie van Mongoolse LGBT-activisten (hierna: LGBT-rapport);
- een "RRT Research Response" van "the Country Research Section of the Refugee Review Tribunal" van Australië, opgesteld op 28 augustus 2006 (hierna: RRT-rapport);
- een persbericht van Human Rights Watch (hierna: HRW) van 9 juli 2009 over de weigering de Mongoolse 'Lesbian Gay Bisexual, and Transgender Organization' te registreren;
- het reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken ten aanzien van Mongolië van 2 juli 2008 (nog steeds geldig op 29 juli 2009).
Uit LGBT-rapport blijkt duidelijk dat in Mongolië sprake is van geïnstitutionaliseerde intolerantie ten aanzien van homoseksuelen, die tot uitdrukking komt in verschillende vormen van sociale uitsluiting en in lichamelijk geweld. Uit dit rapport blijkt voorts dat de Mongoolse autoriteiten de mensenrechten officieel onderschrijven, maar dat het er ten aanzien van homoseksuelen feitelijk anders aan toegaat.
Ten aanzien van het RRT-rapport is met name het antwoord op vraag 4 van belang.
Blijkens het persbericht van HRW is de Mongoolse Minister van Justitie niet bereid de organisatie die de belangen van homoseksuelen in Mongolië verdedigt te registreren op de grond dat de doelstelling van deze organisatie in strijd is met Mongoolse gebruiken en tradities en mogelijk het verkeerde voorbeeld geeft aan de jeugd en adolescenten. Het weigeren van enige vorm van vertegenwoordiging is een duidelijke vorm van discriminatie. Blijkens het reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken wordt openlijk homoseksueel gedrag door de lokale bevolking als aanstootgevend beschouwd. Dit geldt voor toeristen op doortocht, ten aanzien van homoseksuele en lesbische Mongolen is duidelijk sprake van discriminatie.
2.4. het oordeel van de rechtbank
2.4.1. Eiseres heeft op 31 juli 2009 een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Dit verzoek is ter zitting van 29 september 2009 aan de orde gesteld. Het verzoek is toen niet behandeld omdat er geen tolk aanwezig was. Gelet hierop ziet de behandelend rechter in de omstandigheid dat hij op 29 september 2009 is opgetreden als voorzieningenrechter geen belemmering om thans als lid van de enkelvoudige kamer uitspraak te doen op het beroep van eiseres. De rechtbank overweegt ten overvloede dat eiseres, gezien de uitnodiging voor de zitting van 5 november 2009, wist of kon weten wie de behandelend rechter is toen zij de rechtbank bij faxbericht van 15 oktober 2009 verzocht zonder zitting uitspraak te doen.
2.4.2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 aan eiseres kunnen tegenwerpen. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar asielrelaas geen identiteits- of reispapieren overgelegd en zij heeft niet aannemelijk gemaakt dat het ontbreken van deze documenten niet aan haar kan worden toegerekend. Eiseres heeft niet verklaard dat zij haar papieren onder dwang heeft afgegeven aan de reisagent. De stelling in de zienswijze van 21 juli 2009 dat uit de verklaringen van eiseres wel degelijk naar voren komt dat zij werd bedreigd, is niet toegelicht door te specificeren uit welke verklaring dit zou blijken. Eiseres heeft ook niet duidelijk gemaakt waaruit de bedreiging door de reisagent heeft bestaan. Evenmin heeft eiseres gedetailleerde, coherente en verifieerbare verklaringen afgelegd over haar reis vanuit Moskou naar Frankrijk. Eiseres heeft verklaard dat zij niet weet door welke landen zij is gereisd of in welke plaats in Frankrijk zij is aangekomen. De stelling van eiseres dat dit haar redelijkerwijs niet kan worden verweten, vormt geen grond voor het oordeel dat verweerder het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 200 niet aan haar heeft kunnen tegenwerpen, reeds omdat deze tegenwerping niet uitsluitend is gebaseerd op het niet overleggen van reispapieren en het niet afleggen van verifieerbare verklaringen over haar reis.
2.4.3. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State mogen, indien aan een vreemdeling artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 wordt tegengeworpen, ingevolge het eerste lid van dat artikel, mede gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling (TK 1998-1999, 26 732, nr. 3, blz. 40/41) en de ter uitvoering daarvan vastgestelde beleidsregels, in het relaas, om het geloofwaardig te achten, geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen; van het asielrelaas moet in dat geval een positieve overtuigingskracht uitgaan.
2.4.4. De rechtbank begrijpt het betoog van eiseres aldus dat zij bij terugkeer naar Mongolië een reëel risico loopt te worden onderworpen aan een door artikel 3 van het EVRM verboden behandeling als zij in het openbaar blijkt geeft van haar seksuele geaardheid, terwijl van haar niet verlangd mag worden dat zij haar seksuele geaardheid verborgen houdt.
In het voornemen van 30 juni 2009 heeft verweerder eiseres tegengeworpen dat zij niet eerder melding heeft gemaakt van haar seksuele geaardheid. In het voornemen lijkt verweerder zich op het standpunt te stellen dat om die reden geen geloof kan worden gehecht aan de seksuele geaardheid van eiseres. In het voornemen van 30 juni 2009 en het bestreden besluit is verweerder echter ook inhoudelijk ingegaan op het betoog van eiseres over de positie van lesbiennes in Mongolië. Naar het oordeel van de rechtbank kan in het midden blijven of verweerder geloofwaardig acht dat eiseres lesbisch is, omdat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer naar Mongolië een reëel risico loopt te worden onderworpen aan een door artikel 3 van het EVRM verboden behandeling als zij daar in het openbaar blijk geeft van haar seksuele geaardheid.
Uit de door eiseres overgelegde stukken blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de positie van homoseksuelen en lesbiennes in Mongolië veel te wensen overlaat en dat zij te maken kunnen krijgen met discriminatie en fysiek geweld. Uit deze stukken blijkt naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat lesbiennes in Mongolië systematisch en als groep worden vervolgd door de Mongoolse overheid of door derden tegen wie de Mongoolse overheid geen bescherming kan of wil bieden, dan wel dat iedere lesbienne in Mongolië een reëel risico loopt te worden onderworpen aan een door artikel 3 van het EVRM verboden behandeling.
In hoofdstuk 3 van het LBGT-rapport is vermeld dat lesbiennes meestal geen melding maken van discriminatie of geweld uit vrees opnieuw slachtoffer te worden, vooral van de politie. Om die reden is er geen gedocumenteerd bewijs van de negatieve ervaringen van lesbiennes in Mongolië, maar bestaat het bewijs van hun discriminatie vooral uit verklaringen van lesbiennes over hun ervaringen ("largely anecdotal"). In het LBGT-rapport wordt vervolgens een aantal concrete gebeurtenissen genoemd, maar daaruit blijkt niet van een zodanig wijd verspreide discriminatie of dermate vaak voorkomend en ernstig fysiek geweld dat terugkeer van iedere lesbienne naar Mongolië onverantwoord is.
In het RRT-rapport wordt melding gemaakt van de ervaring van [naam 2] , een van de opstellers van het LGBT-rapport, dat weinig lesbiennes ontkomen aan vernedering en geweld als hun seksuele geaardheid bekend wordt. Dit geweld is meestal afkomstig van familieleden en het is geen uitzondering dat lesbiennes geslagen worden, aldus [naam 2] . Daargelaten of het RRT-rapport in dit opzicht iets toevoegt aan het LGBT-rapport, is deze verklaring niet onderbouwd met objectief verifieerbare gegevens en volgt daaruit evenmin dat terugkeer van iedere lesbienne naar Mongolië onverantwoord is. Eiseres heeft overigens niet verklaard dat zij vreest voor fysiek geweld van familieleden of anderen: tijdens het aanvullend nader gehoor heeft zij vooral verklaard over mogelijke discriminatie. Voor het overige is de informatie in het RRT-rapport naar het oordeel van de rechtbank te algemeen van aard om aanknopingspunten te bieden voor de conclusie dat eiseres niet kan terugkeren naar Mongolië.
Het persbericht van HRW en het reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken kunnen dienen als illustratie van de moeilijke positie van lesbiennes in Mongolië, maar maken niet aannemelijk eiseres bij terugkeer naar Mongolië gevaar loopt als zij haar seksuele geaardheid kenbaar maakt.
Bezien in het licht van het voorafgaande heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken uit 2003 informatie bevat die niet langer voor juist kan worden gehouden en daarom ten onrechte mede aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd.
2.4.5. Gelet op het voorgaande zal eiseres voor een geslaagd beroep op artikel 3 van het EVRM haar persoonlijk betreffende feiten of omstandigheden moeten stellen die aannemelijk maken dat zij bij terugkeer naar Mongolië een reëel risico loopt te worden onderworpen aan een door artikel 3 van het EVRM verboden behandeling. Eiseres heeft dat niet gedaan. In het voornemen van 30 juni 2009 heeft verweerder gemotiveerd overwogen waarom hij niet geloofwaardig acht dat eiseres bij terugkeer naar Mongolië problemen zal ondervinden in verband met de door haar gevreesde beschuldiging van betrokkenheid bij mensenhandel. In het voornemen heeft verweerder voorts gemotiveerd overwogen waarom hij niet geloofwaardig acht dat eiseres bij terugkeer naar Mongolië problemen zal ondervinden omdat zij een vriendin haar liefde heeft verklaard. Eiseres heeft niet gemotiveerd betoogd dat het in het bestreden besluit ingelaste voornemen op deze onderdelen geen stand kan houden. Ook overigens bevat het betoog van eiseres geen aanknopingspunten voor de conclusie dat zij op grond van haar persoonlijk betreffende feiten of omstandigheden bij terugkeer naar Mongolië heeft te vrezen voor vervolging of een door artikel 3 van het EVRM verboden behandeling.
2.4.6. Dat eiseres in Frankrijk meermalen is verkracht, hoe afschuwelijk ook, valt niet te relateren aan een van de in artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 genoemde gronden voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. In artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 ligt besloten dat uitsluitend gebeurtenissen in het land van herkomst kunnen leiden tot verlening van een verblijfsvergunning op deze grond. De stelling van de gemachtigde van eiseres dat zij uit Mongolië is weggevoerd om verkracht te worden, wat daarvan zij, maakt dit niet anders.
2.4.7. Nu eiseres in beroep niet heeft gesteld, laat staan onderbouwd, dat de bij brief van 1 juli 2009 gevraagde vergelijking met het asielrelaas van haar zus tot verlening van een verblijfsvergunning asiel had moeten leiden, ziet de rechtbank geen reden om het beroep gegrond te verklaren omdat dat verweerder de door eiseres gevraagde vergelijking niet heeft gemaakt.
Omdat de overige beroepsgronden van eiseres niet slagen, kan haar beroepsgrond dat verweerder een onjuiste aanvraagdatum heeft gehanteerd naar het oordeel van de rechtbank onbesproken blijven.
2.4.8. Het beroep is derhalve ongegrond.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb.
2.4.9. Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage:
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. B. van Velzen, rechter, en door deze en mr. M.L. Bosman-Schouten, griffier, ondertekend.