ECLI:NL:RBSGR:2009:BK9833

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/24802, AWB 09 /34583
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning en legesverplichting

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage op 10 november 2009 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een beroep tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie. De verzoeker had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag was buiten behandeling gesteld omdat hij de verschuldigde leges niet had voldaan en niet de benodigde gegevens had verstrekt. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat volgens artikel 3.34i, eerste lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV 2000) de leges door de vreemdeling in persoon aan het IND-loket moeten worden voldaan. De gemachtigde van verzoeker stelde dat het VV 2000 geen beleidsregels bevat, maar algemeen verbindende voorschriften, en dat er uitzonderingen gemaakt kunnen worden. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er geen aanleiding was om het voorschrift buiten toepassing te laten, aangezien de gemachtigde geen hogere regelgeving kon aanvoeren die in strijd was met het VV 2000. De voorzieningenrechter heeft het beroep van verzoeker ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor vreemdelingen om aan de legesverplichting te voldoen en dat de aanvraag niet in behandeling kan worden genomen als hieraan niet is voldaan. De voorzieningenrechter heeft ook aangegeven dat de verzoeker niet voldoende gegevens had verstrekt om zijn aanvraag te onderbouwen, en dat de situatie van de verzoeker niet automatisch leidt tot een uitzondering op de regels.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummers: AWB 09/24802 (voorlopige voorziening) en AWB 09 /34583 (beroep),
V-nummer: [v-nummer]
uitspraak van de voorzieningenrechter
inzake
[verzoeker] , verzoeker,
gemachtigde: mr. M.N.R. Nasrullah, advocaat te Rotterdam,
tegen
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. R.C. van Keeken, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND).
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 8 juli 2009 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'conform beschikking Staatssecretaris' buiten behandeling gesteld.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij faxbericht van 8 juli 2009 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij schrijven van 8 juli 2009 heeft verzoeker een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Bij besluit van 14 september 2009 heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft verzoeker bij faxbericht van 23 september 2009 beroep ingesteld.
Het verzoek om een voorlopige voorziening is op 27 oktober 2009 ter zitting behandeld.
Verzoeker is ter zitting verschenen bij mr. P.H. van Akenborgh, kantoorgenoot van zijn gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. wettelijk kader
2.1.1. Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a en c (en slot), van de Awb kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien (onder a) de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, of (onder c) de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen en door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, kan de voorzieningenrechter, indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge het vijfde lid van dit artikel, voor zover hier van belang, wordt de verzoeker, indien een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan nadat bezwaar is gemaakt en op dit bezwaar wordt beslist voordat de zitting heeft plaatsgevonden, in de gelegenheid gesteld beroep bij de rechtbank in te stellen. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt gelijkgesteld met een verzoek dat wordt gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
2.1.2. Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) is Onze Minister bevoegd de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen.
Ingevolge artikel 24, tweede lid, van de Vw 2000, voor zover hier van belang, is de vreemdeling, in door Onze Minister te bepalen gevallen en volgens door Onze Minister te geven regels, leges verschuldigd terzake van de afdoening van een aanvraag. Als betaling achterwege blijft, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen.
2.1.3. Ingevolge artikel 3.34, tweede lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (hierna: VV 2000), voor zover hier van belang, is de vreemdeling die niet in het bezit is van een mvv geldig voor het doel waar verblijf voor wordt gevraagd, een bedrag van € 331 verschuldigd ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000.
Ingevolge artikel 3.34i, eerste lid, van het VV 2000, voor zover hier van belang, worden de leges, bedoeld in artikel 3.34, door de vreemdeling in persoon aan het IND-loket voldaan.
2.2. het bestreden besluit
Het bestreden besluit strekt tot handhaving van het primaire besluit van 8 juli 2009. Bij het primaire besluit is de aanvraag van verzoeker buiten behandeling gesteld op de grond dat hij de voor de afdoening van deze aanvraag verschuldigde leges niet heeft voldaan en op de grond dat hij niet de gegevens en bescheiden heeft verstrekt die nodig zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag.
2.3. de gronden van het verzoek
Verzoeker heeft, samengevat, het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Met het indienen van de aanvraag is beoogd dat verweerder op grond van het departementale dossier van verzoeker beoordeelt of aanleiding bestaat om met gebruikmaking van de discretionaire bevoegdheid in het verblijf van verzoeker te berusten. De aanvraag van verzoeker moet worden beoordeeld met inachtneming van IND-werkinstructie 2005/3 en de brief van 21 februari 2007 van de Minister van Justitie. Het betalen van leges is op grond van de beleidsregels niet vereist, zodat het legesvereiste ten onrechte is tegengeworpen. Dat de aanvraag na 18 maart 2005 is ingediend, maakt dit niet anders, omdat het nog steeds voorkomt dat aanvragen met gebruikmaking van de discretionaire bevoegdheid worden ingewilligd zonder dat leges zijn voldaan. Verzoeker noemt twee nummers van zaken waarin dit volgens hem is gebeurd.
Ten onrechte is verzoeker er niet op gewezen dat de leges ook door een ander dan de aanvrager, bijvoorbeeld een gemachtigde, kunnen worden voldaan.
2.4. de beoordeling van het verzoek
2.4.1. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gelet op artikel 8:81, vijfde lid, van de Awb aangemerkt als een verzoek hangende het beroep bij de rechtbank.
2.4.2. Gelet op het bepaalde in artikel 3.34, tweede lid, van het VV 2000 is de vreemdeling die niet in het bezit is van een machtiging tot voorlopig verblijf € 331 aan leges verschuldigd voor de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Gesteld noch gebleken is dat in het geval van verzoeker een van de in artikel 3.34 of 3.34a van het VV 2000 neergelegde uitzonderingen op deze hoofdregel van toepassing is. Verzoeker heeft niet gespecificeerd uit welk onderdeel van welke beleidsregel zou volgen dat voor de afdoening van zijn aanvraag desondanks geen leges zijn verschuldigd. Verweerder heeft erop gewezen dat "14/1-brieven" op grond van het huidige beleid worden aangemerkt als onvolledige aanvragen, voor de afdoening waarvan leges zijn verschuldigd. De stelling van verzoeker dat het nog steeds voorkomt dat aanvragen zonder betaling van leges worden beoordeeld, ter onderbouwing waarvan verzoeker twee dossiernummers heeft genoemd, wordt door de voorzieningenrechter opgevat als een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Dit beroep faalt reeds omdat verweerder ter zitting gemotiveerd heeft toegelicht dat in beide door verzoeker genoemde zaken wel degelijk leges zijn voldaan, wat namens verzoeker niet is weersproken. Ook overigens bevat het betoog van verzoeker geen aanknopingspunten voor de conclusie dat voor de afdoening van zijn aanvraag geen leges zijn verschuldigd.
2.4.3. Uit artikel 3.34i, eerste lid, van het VV 2000 volgt dat de voor de afdoening van de aanvraag verschuldigde leges door verzoeker in persoon moeten worden voldaan aan het IND-loket. Anders dan de gemachtigde van verzoeker heeft gesteld, bevat het VV 2000 geen beleidsregels, maar algemeen verbindende voorschriften. Er bestaat slechts aanleiding om een algemeen verbindend voorschrift buiten toepassing te laten, indien dit voorschrift in strijd is met hogere regelgeving of in de uitzonderlijke situatie waarin moet worden geoordeeld dat het desbetreffende overheidsorgaan, in aanmerking genomen de belangen die aan dit orgaan ten tijde van de totstandbrenging van het algemeen verbindende voorschrift bekend waren of behoorden te zijn, het desbetreffende voorschrift in redelijkheid niet heeft kunnen vaststellen (vergelijk het arrest van 16 mei 1986 van de Hoge Raad; NJ 1987, 251). De gemachtigde van verzoeker heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat hij geen regelgeving van hogere orde kan noemen waarmee artikel 3.34i, eerste lid, van het VV 2000 in strijd is. De voorzieningenrechter stelt vast dat deze bepaling een wettelijke basis heeft in artikel 24, tweede lid, eerste volzin, van de Vw 2000. Het beroep van verzoeker op het beginsel dat hij zich in het verkeer met bestuursorganen mag laten bijstaan door een gemachtigde (vergelijk artikel 2:1, eerste lid, van de Awb) laat onverlet dat bij algemeen verbindend voorschrift uitzonderingen kunnen worden gemaakt op dit beginsel. Ook overigens bevat het betoog van verzoeker geen aanknopingspunten voor de conclusie dat verweerder artikel 3.34i, eerste lid, van het VV 2000 buiten toepassing had moeten laten. Verweerder was derhalve niet gehouden verzoeker in de gelegenheid te stellen de leges door een ander te laten voldoen, zodat de hierop betrekking hebbende stelling van verzoeker wordt verworpen.
2.4.4. Het betoog van verzoeker bevat geen aanknopingspunten voor de conclusie dat de aanvraag ten onrechte mede is afgewezen op de grond dat hij onvoldoende gegevens en bescheiden heeft verstrekt. Dat verzoeker zich naar gesteld in een schrijnende situatie bevindt, wat daarvan zij, betekent nog niet dat hij geen geldig paspoort over hoeft te leggen.
2.4.5. Omdat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zal de voorzieningenrechter het beroep van verzoeker met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb ongegrond verklaren.
2.4.6. Gelet op de ongegrondverklaring van het beroep van verzoeker is geen sprake meer van een met het verzoek om een voorlopige voorziening connexe hoofdzaak. Het verzoek om voorlopige voorziening moet dan ook worden afgewezen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2.4.7. Gezien het vorenstaande beslist de voorzieningenrechter als volgt.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. B. van Velzen, voorzieningenrechter, en door deze en mr. M.L. Bosman-Schouten, griffier, ondertekend.