ECLI:NL:RBSGR:2009:BK9821

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/158 & 09/161
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit tot afwijzing van verblijfsvergunning op basis van medische noodsituatie

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 18 december 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Ghanese eiser en de staatssecretaris van Justitie. De eiser had een aanvraag ingediend voor verlenging van zijn verblijfsvergunning met de beperking 'verblijf vanwege medische noodsituatie'. De aanvraag was eerder afgewezen door verweerder, waarna eiser bezwaar had gemaakt en beroep had ingesteld. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit van 23 december 2008 niet in overeenstemming was met eerdere uitspraken van de rechtbank, met name die van 24 juli 2008, waarin was vastgesteld dat de beschikbaarheid van medische behandeling in Ghana onvoldoende gegarandeerd was. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet had voldaan aan de verplichting om de behandelpercentages van hiv-patiënten in Ghana in zijn besluitvorming te betrekken. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om de gevraagde verlenging van de vergunning te verlenen met de beperking 'medische noodsituatie', met ingang van de datum waarop de eerder verleende vergunning was verlopen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser. De rechtbank oordeelde dat er geen ruimte was voor verweerder om een nieuw besluit te nemen, gezien de eerdere uitspraken en de beperkte behandelpercentages in Ghana. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat het belang daarvan was komen te vervallen.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 09 / 00158 (beroep)
AWB 09 / 00161 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 18 december 2009
in de zaak van:
[eiser],
geboren op [geboortedatum], van Ghanese nationaliteit,
eiser/verzoeker,
verder te noemen eiser,
gemachtigde: mr. J. Jager, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.H. Noordeloos, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eiser heeft op 21 februari 2007 een aanvraag ingediend tot het verlengen van de geldigheidsduur van de aan hem verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met de beperking ‘verblijf vanwege medische noodsituatie’. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 27 juli 2007 afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit op 15 augustus 2007 bezwaar gemaakt.
1.2 Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 10 januari 2008 ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiser op 18 januari 2008 beroep ingesteld. Tevens heeft eiser op dezelfde datum gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt een uitzetverbod.
1.3 Bij uitspraak van 24 juli 2008 heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat verweerder binnen zes weken na de datum van verzending van de uitspraak op het bezwaar dient te beslissen. Het verzoek is afgewezen. (AWB 08/02445 en AWB 02453).
1.4 Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 23 december 2008 wederom ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiser op 2 januari 2009 beroep ingesteld. Eiser heeft op dezelfde dag gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt uitzetting te voorkomen.
1.5 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.6 De openbare behandeling van de geschillen heeft plaatsgevonden op 16 november 2009. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 Allereerst dient te worden onderzocht of het thans bestreden besluit van 23 december 2008 is genomen met inachtneming van hetgeen is overwogen in de hiervoor genoemde en onherroepelijk geworden uitspraak van deze rechtbank en nevenzittingsplaats Amsterdam van 24 juli 2008. Eiser stelt zich op het standpunt dat aan genoemde uitspraak niet op de juiste wijze gevolg is gegeven.
2.2 In eerdergenoemde uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam van 24 juli 2008 is onder meer het volgende overwogen.
”4.2 In het BMA-advies van 9 november 2005, op grond waarvan eerder aan eiser een vergunning is verleend, is de vraag van verweerder of behandeling van eisers klachten in het land van herkomst mogelijk is, als volgt beantwoord:
“Op beperkte schaal zijn er in Accra via een aantal private instellingen verschillende antiretrovirale middelen beschikbaar. Echter ook binnen deze beperkte beschikbaarheid bij private instellingen in Accra, is een continue toevoer van de medicatie niet gegarandeerd en de termijnen die hiermee gemoeid zijn wisselt sterk in tijd. Mede op basis van het feit dat uit algemene informatie van de UNAIDS blijkt, dat van de volwassenen in Ghana met een vergevorderde HIV-infectie, die antiretrovirale therapie nodig hebben, slechts 1,8% deze therapie daadwerkelijk ontvangt en 98,2% niet, concludeer ik dat de beschikbaarheid van de behandeling voor betrokkene onvoldoende gegarandeerd is.
4.3 De rechtbank stelt vast in de BMA-adviezen van 4 juli 2007 en 14 december 2007 het percentage hiv-patiënten dat wordt behandeld in Ghana geen rol meer speelt bij de beantwoording van de vraag of behandeling in het land van herkomst beschikbaar is, terwijl dat voorheen, zoals ook blijkt uit het hiervoor genoemde BMA-advies van 9 november 2005, wel het geval was. De rechtbank sluit zich ook op dit punt aan bij eerdergenoemde uitspraken van de meervoudige kamer, waarin is geoordeeld dat verweerder hierover navraag had moeten doen bij het BMA en hierover rekenschap had moeten afleggen in het bestreden besluit. Weliswaar heeft verweerder in het onderhavige geval, anders dan in eerdergenoemde uitspraken van de meervoudig kamer, aan het BMA gevraagd een reactie te geven op recente cijfers van UNAIDS/WHO, maar BMA heeft in zijn advies van 14 december 2007 slechts aangegeven waarom deze informatie niet in het advies wordt betrokken. BMA noch verweerder heeft derhalve duidelijkheid verschaft over de vraag waarom het geringe percentage van de hiv-patiënten dat in Ghana wordt behandeld, voorheen wél maar thans niet meer wordt betrokken bij de beoordeling van de vraag of behandeling in het land van herkomst beschikbaar is.
4.4 (…) Uit de bewoordingen van het BMA-advies van 9 november 2005 blijkt onmiskenbaar dat het geringe percentage van de hiv-patiënten dat in Ghana behandeld wordt, mede ten grondslag ligt aan de conclusie dat de beschikbaarheid van de behandeling voor eiser onvoldoende gegarandeerd is. Dat verweerder een verblijfsvergunning zou hebben verleend op de enkele grond dat de toevoer van de medicatie onvoldoende was gegarandeerd, is op geen enkele wijze onderbouwd.(…)
4.5 Nu de informatie van UNAIDS/WHO niet is betrokken bij de totstandkoming van de onderhavige BMA-adviezen en BMA noch verweerder is ingegaan op deze wijziging die zich in de advisering van BMA heeft voorgedaan, is sprake van een onzorgvuldige voorbereiding en een gebrekkige motivering van het besluit, voor zover het steunt op dit deel van het BMA-advies.”
2.3 In het thans bestreden besluit van 23 december 2008 staat het volgende.
”Naar aanleiding van bovengenoemde uitspraak is bij Nota van 22 september 2008 opnieuw BMA-advies opgevraagd. Tevens is gevraagd hoe de informatie van UNAIDS zich verhouden tot de informatie in het BMA-advies en wat de verklaring is voor het feit dat BMA in bepaalde oudere adviezen UNAIDS gegevens heeft genoemd in de motivering van de conclusie met betrekking tot de beoordeling van de behandelmogelijkheden in het land van herkomst. (…)
Met betrekking tot de vraag wat de verklaring is voor het feit dat BMA in bepaalde oudere adviezen UNAIDS gegevens heeft genoemd in de motivering van de conclusie met betrekking tot de beoordeling van de behandelmogelijkheden in het land van herkomst blijkt uit de Nota van 25 september 2008 het volgende.
In het advies van 9 november 2005 is informatie van de UNAIDS wel genoemd en in het advies van 4 juli 2007 niet. Echter, uit het advies van 9 november 2005 bleek dat op grond van de informatie van International SOS reeds een negatieve conclusie getrokken kon worden met betrekking tot de vraag of de behandelmogelijkheden qua medisch technische beschikbaarheid als voldoende beoordeeld konden worden. De conclusie stond destijds los van de informatie van UNAIDS. De cijfers van UNAIDS werden wel genoemd in het advies ter nadere illustratie.
Deze indruk is wellicht wel gewekt in de adviezen waarin gemeld werd dat mede op basis van UNAIDS gegevens de conclusie werd getrokken dat er onvoldoende beschikbare behandelmogelijkheden waren; hiermee werd echter bedoeld dat de behandelmogelijkheden toen in medisch technische zin onvoldoende beschikbaar waren op basis van informatie van International SOS en deze situatie stond daarbij mede in het licht van een slechte algemene situatie in het land op basis van de gegevens van UNAIDS.
Aanvullend is hierop bij Nota van 1 november 2008 geantwoord dat de informatie van UNAIDS de stand van HIV-bestrijding met antiretrovirale middelen in het gehele land betreft, terwijl het BMA-advies gebaseerd is op een specifieke vraagstelling voor specifieke klachtenaangaande AIDS en de behandelmogelijkheden in een bepaalde kliniek.”
2.4 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de hiervoor weergegeven alinea’s in het bestreden besluit van 23 december 2008 geen gevolg gegeven aan de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 24 juli 2008, voor zover het de rechtsoverwegingen 4.2 toe en met 4.5 betreft.
Deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, heeft in de uitspraak van 24 juli 2008 uitdrukkelijk en zonder voorbehoud vastgesteld dat onmiskenbaar is gebleken dat het geringe percentage van de hiv-patiënten dat in Ghana behandeld wordt, mede ten grondslag ligt aan de conclusie dat de beschikbaarheid van de behandeling voor eiser onvoldoende gegarandeerd is en dat derhalve voor de medisch technische beschikbaarheid het percentage uit het UNAIDS rapport in een eerder BMA advies uitdrukkelijk een rol speelde. Verweerder heeft in de uitspraak berust. In de desbetreffende overwegingen wordt verweerder niet de ruimte gelaten om te betogen dat deze cijfers slechts illustratief waren, dat in de oudere adviezen wellicht een verkeerde indruk is gewekt door gebruik van het woord mede en wat met vermelding van die cijfers werd bedoeld. Er is, met andere woorden, in de onderhavige zaak, geen ruimte voor verweerder te ontkennen dat voor de medisch technische beschikbaarheid het percentage uit het UNAIDS rapport uitdrukkelijk een rol speelde. De beroepsgrond dat verweerder geen gevolg heeft gegeven aan de uitspraak van 24 juli 2008 is in zoverre gegrond.
2.5 Verweerder had, uitgaande van het oordeel van de rechtbank in rechtsoverweging 4.2 tot en met 4.5 van de uitspraak van 24 juli 2008, dat deze cijfers in eerdere adviezen uitdrukkelijk een rol hebben gespeeld, dienen te motiveren waarom het percentage thans niet meer van belang wordt geacht. Dat de informatie van UNAIDS de stand van HIV-bestrijding met antiretrovirale middelen in het gehele land betreft, terwijl het BMA-advies gebaseerd is op een specifieke vraagstelling voor specifieke klachten aangaande AIDS en de behandelmogelijkheden in een bepaalde kliniek, is geen antwoord op de vraag waarom deze percentages eerst wel, maar nu niet meer van belang worden geacht. Immers, wanneer de UNAIDS percentages een heel ander soort informatie bevatten hadden deze cijfers ook niet in eerdere adviezen een rol kunnen spelen, zoals deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, in de uitspraak van 24 juli 2008, heeft geoordeeld.
2.6 Voorts is in de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 24 juli 2008 in rechtsoverweging 5 het volgende overwogen.
“5 Ten aanzien van de door eiser betwiste beschikbaarheid van de controle van viral load in Ghana overweegt de rechtbank als volgt. In het BMA-advies van 4 juli 2007 is niet expliciet opgenomen dat de viral load van eiser dient te worden gecontroleerd. Deskundige dr. F.P Kroon, internist in het Leids Universitair Medisch Centrum heeft echter ter zitting ….verklaard dat controle van de viral load in combinatie met het toedienen van medicatie een minimaal vereiste is voor succesvolle behandeling van een met hiv geïnfecteerde patiënt. Voorts blijkt uit het BMA-advies van 4 juli 2007 ten behoeve van eiser dat een andere combinatie van antiretrovirale medicatie stijging van de viral load gaf. Gelet hierop gaat de rechtbank ervan uit dat voor eiser tevens controle van viral load noodzakelijk is. Verweerder heeft dit ter zitting ook bevestigd en medegedeeld dat de controle van de viral load onder het begrip behandeling in het BMA-rapport moet worden begrepen.
In het verweerschrift is verwezen naar de informatie van International SOS van 20 december 2006 die aan het BMA-advies van 4 juli 2007 ten grondslag ligt. Hierin is vermeld: Laboratory control and test concerning HIV (viral load, CD4-cells account) are available in Ghana.
…. heeft eiser in de bezwaarfase een brief van een BMA geraadpleegde vertrouwensarts van 5 juni 2007 overgelegd, waarin op de vraag of laboratoriumonderzoek van het aantal CD4-cellen en van viral load in Ghana mogelijk is, is geantwoord: CD4 yes, but viral load not all the time.
Naar het oordeel van de rechtbank bevat deze brief van 5 juni 2007 een concreet aanknopingspunt voor twijfel aan de juistheid van de informatie van 20 december 2006 die ten grondslag is gelegd aan het BMA-advies van 4 juli 2007. Het had op de weg van verweerder gelegen hiernaar nader onderzoek te verrichten. Nu verweerder dit heeft nagelaten, is er sprake van een onzorgvuldige voorbereiding en een motiveringsgebrek in het besluit, voor zover het steunt op dit deel van het BMA-advies.”
2.7 In het thans bestreden besluit van 23 december 2008 staat het volgende.
“Voorts is aangegeven bij Nota van 26 november 2008 dat laboratoriumonderzoek naar viral load in Ghana mogelijk is. Hiertoe is verwezen naar de antwoorden van de vertrouwensarts d.d. 19 november 2008. Hierin is bepaald dat CD4-count overal beschikbaar is. Viral load en resistentietesten zijn mogelijk in Korle-Bu-Teaching Hospital, Neguchi Memorial Research centre in Accra en Komfo Anokya hospital. Voorts blijkt dat behandeling gegarandeerd is. Aangegeven is dat gezien de zeer specifieke vraagstelling van de BMA-artsen van de afgelopen maanden, er nu vanuit wordt gegaan dat de huidige informatie aangaande de beschikbaarheid van de gewenste laboratoriumonderzoeken aangaande de CD4-count en de viral loadmeting betrouwbaar is. Gelet hierop is voldaan aan de onderzoeksplicht, zoals bepaald in de uitspraak van de rechtbank van 24 juli 2008.”
2.8 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de hiervoor weergegeven motivering voldaan aan overweging 5 in de uitspraak van de rechtbank van 24 juli 2008. Het thans door verweerder ingenomen standpunt met betrekking tot de mogelijkheid van de bepaling van de viral load is in beroep niet bestreden. De beroepsgrond dat geen gevolg is gegeven aan de uitspraak van deze rechtbank en nevenzittingsplaats Amsterdam van 24 juli 2008 is in zoverre ongegrond.
2.9 Dat neemt niet weg dat de viral load bepaling onderdeel is van de behandeling van HIV-patiënten, zoals door verweerder, blijkens rechtsoverweging 5 van de uitspraak van 24 juli 2008, ook is toegegeven. Van het totale aantal HIV-patiënten kan slechts een bepaald percentage behandeld worden. Aldus zijn de hiervoor besproken percentages ook van toepassing op de mogelijkheden van de bepaling van de viral load. De rechtbank kan verweerder dan ook niet volgen wanneer hij zegt dat behandeling voor wat betreft de resistentietesten en viral load bepaling gegarandeerd is.
2.10 Deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, heeft voorts in de uitspraak van 24 juli 2008 naar aanleiding van de beroepsgrond van eiser dat het weigeren van verblijf dan wel het terugzenden naar Ghana van eiser in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) het volgende overwogen.
“7. …Blijkens de arresten van het Europese Hof voor de rechten van de Mens inzake St Kitts (RV 1997, 70) en Bensaid (JV 2001, 103) kan uitzetting leiden tot schending van artikel 3 EVRM, in verband met de medische toestand van de uit te zetten persoon, onder uitzonderlijke omstandigheden en wegens dwingende redenen van humanitaire aard, bij gebrek aan medische voorzieningen en sociale opvang in het land waarnaar wordt uitgezet. Van uitzonderlijke omstandigheden kan blijkens die uitspraken slechts sprake zijn, indien de desbetreffende vreemdeling lijdt aan een ziekte in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium. Nu verweerder in het bestreden besluit niet is ingegaan op de vraag of in het onderhavige geval sprake is van uitzonderlijke omstandigheden als hiervoor bedoeld, berust dit besluit ook op dit punt op een onvoldoende draagkrachtige motvering.”
2.11 In het thans bestreden besluit van 23 december 2008 staat het volgende.
“Deze toets (bij medische noodsituatie - toevoeging rechtbank) is ruimer dan die aan artikel 3 EVRM zodat toetsing aan laatstgenoemd artikel op voorhand niet tot een andere uitkomst zou leiden. Bij Nota van 26 november 2008 is het BMA ingegaan op de vraag of betrokkene zich bevindt in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium van een ongeneeslijke ziekte. Uit de nota blijkt dat betrokkene een ongeneeslijke ziekte heeft, maar dat met behandeling de ziekte niet direct levensbedreigend is. In het meest recente advies van BMA is aangegeven dat de situatie van betrokkene ongewijzigd is. Voorts is nogmaals geoordeeld dat behandeling mogelijk is in het land van herkomst ter voorkoming van een medische noodsituatie. Nu uit de nota’s van BMA is gebleken dat betrokkene kan worden behandeld in Ghana zal er geen medische noodsituatie ontstaan en faalt een beroep op artikel 3 EVRM.”
2.12 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met voorgaande overweging op zichzelf voldaan aan de uitspraak van 24 juli 2008, waarin verweerder was opgedragen in te gaan op de uitzonderlijke omstandigheden.
2.13 Eiser stelt zich thans op het standpunt dat toetsing aan artikel 3 EVRM individueel is en de situatie betreft van de uit te zetten persoon en dat het niet duidelijk is wat er met eiser zal gebeuren wanneer zij wordt uitgezet. Er ontstaat binnen drie maanden een medische noodsituatie.
2.14 Naar het oordeel van de rechtbank treft deze beroepsgrond in deze zaak, in het verlengde van hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de behandelpercentages, doel. Verweerder kan bij de thans bekende behandelpercentages van hiv-patiënten, die bij de beoordeling betrokken dienen te worden, niet volhouden dat eiser behandeld zal worden in het land van herkomst ter voorkoming van een medische noodsituatie. Thans is dan ook geen sprake van een deugdelijke motivering ten aanzien van het risico dat eiser loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.
2.15 De conclusie is dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit zal worden vernietigd omdat, met uitzondering van het viral load onderdeel, niet is beslist met inachtneming van hetgeen is overwogen in de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 24 juli 2008, zoals hiervoor toegelicht. Gegrondverklaring van het beroep betekent niet dat eiser op alle onderdelen van het beroep gelijk heeft gekregen. Uit de uitspraak blijkt dat de rechtbank voor wat betreft het viral load onderdeel, de beroepsgrond dat geen gevolg is gegeven aan de uitspraak van deze rechtbank en nevenzittingsplaats Amsterdam van 24 juli 2008 ongegrond heeft verklaard. Als eiser het daarmee niet eens is en wil voorkomen dat dit oordeel van de rechtbank komt vast te staan, zal zij tegen deze uitspraak hoger beroep moeten instellen.
2.16 De rechtbank zal verweerder niet opdragen een nieuw besluit te nemen. Daarvoor is het volgende redengevend.
Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat verweerder in meerdere bij deze rechtbank en nevenzittingsplaats lopende zaken, alsmede in het door verweerder bij de Afdeling bestuursrechtspraak ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak van 24 september 2009 (AWB 08 / 32178) van deze rechtbank en nevenzittingsplaats, het standpunt inneemt zoals verwoord in rechtsoverweging 2.3. Hieruit blijkt dat verweerder de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 24 juli 2008 en daaraan gelijkluidende uitspraken niet onderschrijft, maar daarvan (met uitzondering van de uitspraak van 24 september 2008) geen hoger beroep heeft ingesteld. Naar het zich laat aanzien zal verweerder in een nieuw te nemen beslissing op bezwaar, gelet op zijn standpunt zoals verwoord in rechtsoverweging 2.3, geen motivering geven waarbij de behandelpercentages worden betrokken. In de onderhavige zaak dient er van uit te worden gegaan dat er voor verweerder, uitgaande van de nog immer beperkte behandelpercentages, geen ruimte bestaat anders te besluiten dan door honorering van de aanvraag nu verweerder mede op basis van deze behandelpercentages ook eerder heeft besloten tot vergunningverlening. Verweerder zal daarom worden opgedragen de gevraagde verlenging van de vergunning met de beperking ‘medische noodsituatie’ te verlenen met ingang van de datum waarop de eerder verleende vergunning is verlopen.
2.13 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, is aan het verzoek om voorlopige voorziening het belang komen te ontvallen, zodat dit reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
2.14 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 966,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, wordt dit bedrag op grond van artikel 8:75, tweede lid, Awb betaald aan de griffier.
2.15 Met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb gelast de rechtbank dat verweerder het betaalde griffierecht voor zowel het beroep als het verzoek om voorlopige voorziening moet vergoeden.
2.16 Voorts komt eiser op grond van artikel 7:15, tweede lid, Awb in aanmerking voor een proceskostenvergoeding in bezwaar, nu sprake is van een situatie als in dit artikel bedoeld. Hierbij rekent de rechtbank 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor de hoorzitting op 3 januari 2008, wegingsfactor 1.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 23 december 2008;
3.3 bepaalt dat verweerder aan eiser de gevraagde verlenging van de vergunning verleend met de beperking ‘medische noodsituatie’ met ingang van de datum waarop de eerder verleende vergunning is verlopen;
3.3 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 644,- te betalen aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem;
3.4 draagt verweerder op € 145,- te betalen aan eiser als vergoeding voor het betaalde griffierecht;
3.5 veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in bezwaar tot een bedrag van in totaal € 644,-, te betalen aan eiser.
De voorzieningenrechter:
3.6 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.7 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 322,- te betalen aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem;
3.8 draagt verweerder op € 145,- te betalen aan eiser als vergoeding voor het betaalde griffierecht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, tevens voorzieningenrechter, en op 18 december 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van A.J. Vervoordeldonk, griffier.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.