“7. …Blijkens de arresten van het Europese Hof voor de rechten van de Mens inzake St Kitts (RV 1997, 70) en Bensaid (JV 2001, 103) kan uitzetting leiden tot schending van artikel 3 EVRM, in verband met de medische toestand van de uit te zetten persoon, onder uitzonderlijke omstandigheden en wegens dwingende redenen van humanitaire aard, bij gebrek aan medische voorzieningen en sociale opvang in het land waarnaar wordt uitgezet. Van uitzonderlijke omstandigheden kan blijkens die uitspraken slechts sprake zijn, indien de desbetreffende vreemdeling lijdt aan een ziekte in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium. Nu verweerder in het bestreden besluit niet is ingegaan op de vraag of in het onderhavige geval sprake is van uitzonderlijke omstandigheden als hiervoor bedoeld, berust dit besluit ook op dit punt op een onvoldoende draagkrachtige motvering.”
2.11 In het thans bestreden besluit van 23 december 2008 staat het volgende.
“Deze toets (bij medische noodsituatie - toevoeging rechtbank) is ruimer dan die aan artikel 3 EVRM zodat toetsing aan laatstgenoemd artikel op voorhand niet tot een andere uitkomst zou leiden. Bij Nota van 26 november 2008 is het BMA ingegaan op de vraag of betrokkene zich bevindt in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium van een ongeneeslijke ziekte. Uit de nota blijkt dat betrokkene een ongeneeslijke ziekte heeft, maar dat met behandeling de ziekte niet direct levensbedreigend is. In het meest recente advies van BMA is aangegeven dat de situatie van betrokkene ongewijzigd is. Voorts is nogmaals geoordeeld dat behandeling mogelijk is in het land van herkomst ter voorkoming van een medische noodsituatie. Nu uit de nota’s van BMA is gebleken dat betrokkene kan worden behandeld in Ghana zal er geen medische noodsituatie ontstaan en faalt een beroep op artikel 3 EVRM.”
2.12 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met voorgaande overweging op zichzelf voldaan aan de uitspraak van 24 juli 2008, waarin verweerder was opgedragen in te gaan op de uitzonderlijke omstandigheden.
2.13 Eiser stelt zich thans op het standpunt dat toetsing aan artikel 3 EVRM individueel is en de situatie betreft van de uit te zetten persoon en dat het niet duidelijk is wat er met eiser zal gebeuren wanneer zij wordt uitgezet. Er ontstaat binnen drie maanden een medische noodsituatie.
2.14 Naar het oordeel van de rechtbank treft deze beroepsgrond in deze zaak, in het verlengde van hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de behandelpercentages, doel. Verweerder kan bij de thans bekende behandelpercentages van hiv-patiënten, die bij de beoordeling betrokken dienen te worden, niet volhouden dat eiser behandeld zal worden in het land van herkomst ter voorkoming van een medische noodsituatie. Thans is dan ook geen sprake van een deugdelijke motivering ten aanzien van het risico dat eiser loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.
2.15 De conclusie is dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit zal worden vernietigd omdat, met uitzondering van het viral load onderdeel, niet is beslist met inachtneming van hetgeen is overwogen in de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 24 juli 2008, zoals hiervoor toegelicht. Gegrondverklaring van het beroep betekent niet dat eiser op alle onderdelen van het beroep gelijk heeft gekregen. Uit de uitspraak blijkt dat de rechtbank voor wat betreft het viral load onderdeel, de beroepsgrond dat geen gevolg is gegeven aan de uitspraak van deze rechtbank en nevenzittingsplaats Amsterdam van 24 juli 2008 ongegrond heeft verklaard. Als eiser het daarmee niet eens is en wil voorkomen dat dit oordeel van de rechtbank komt vast te staan, zal zij tegen deze uitspraak hoger beroep moeten instellen.
2.16 De rechtbank zal verweerder niet opdragen een nieuw besluit te nemen. Daarvoor is het volgende redengevend.
Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat verweerder in meerdere bij deze rechtbank en nevenzittingsplaats lopende zaken, alsmede in het door verweerder bij de Afdeling bestuursrechtspraak ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak van 24 september 2009 (AWB 08 / 32178) van deze rechtbank en nevenzittingsplaats, het standpunt inneemt zoals verwoord in rechtsoverweging 2.3. Hieruit blijkt dat verweerder de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 24 juli 2008 en daaraan gelijkluidende uitspraken niet onderschrijft, maar daarvan (met uitzondering van de uitspraak van 24 september 2008) geen hoger beroep heeft ingesteld. Naar het zich laat aanzien zal verweerder in een nieuw te nemen beslissing op bezwaar, gelet op zijn standpunt zoals verwoord in rechtsoverweging 2.3, geen motivering geven waarbij de behandelpercentages worden betrokken. In de onderhavige zaak dient er van uit te worden gegaan dat er voor verweerder, uitgaande van de nog immer beperkte behandelpercentages, geen ruimte bestaat anders te besluiten dan door honorering van de aanvraag nu verweerder mede op basis van deze behandelpercentages ook eerder heeft besloten tot vergunningverlening. Verweerder zal daarom worden opgedragen de gevraagde verlenging van de vergunning met de beperking ‘medische noodsituatie’ te verlenen met ingang van de datum waarop de eerder verleende vergunning is verlopen.
2.13 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, is aan het verzoek om voorlopige voorziening het belang komen te ontvallen, zodat dit reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
2.14 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 966,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, wordt dit bedrag op grond van artikel 8:75, tweede lid, Awb betaald aan de griffier.
2.15 Met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb gelast de rechtbank dat verweerder het betaalde griffierecht voor zowel het beroep als het verzoek om voorlopige voorziening moet vergoeden.
2.16 Voorts komt eiser op grond van artikel 7:15, tweede lid, Awb in aanmerking voor een proceskostenvergoeding in bezwaar, nu sprake is van een situatie als in dit artikel bedoeld. Hierbij rekent de rechtbank 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor de hoorzitting op 3 januari 2008, wegingsfactor 1.