RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 09/43924, V-nummer: [v-nummer] ,
uitspraak van de enkelvoudige kamer
[eiser] , eiser,
gemachtigde: mr. H. Kanhai, advocaat te 's-Gravenhage,
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. E.M. Ehrencron-Plante, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Op 27 november 2009 is de rechtbank, door middel van een namens eiser ingediend beroepschrift, ervan in kennis gesteld dat verweerder eiser op 26 november 2009 in bewaring heeft gesteld.
1.2. De zaak is op 10 december 2009 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer.
Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. H. Klein-Hesselink, die heeft waargenomen voor zijn gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Voorts is ter zitting verschenen drs. S.K. Paudyal, tolk in het Nepali.
2.1. Krachtens artikel 94, vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. Gelet op het bepaalde in artikel 94, eerste lid, laatste volzin, van de Vw 2000 staat tevens ter beoordeling of er aanleiding is eiser schadevergoeding toe te kennen.
2.2. Eiser stelt dat het beleid van verweerder, zoals weergegeven in paragraaf A3/2.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000), in strijd is met artikel 20 van Verordening 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (hierna: de Schengengrenscode). Volgens artikel 21 van de Schengengrenscode mag de politie weliswaar controles uitoefenen, maar deze controles mogen niet zien op grenscontrole, zoals in dit geval aan de orde is geweest. Eiser is aan de grens staandegehouden door de Koninklijke Marechaussee, terwijl deze geen primaire politiebevoegdheden mag uitoefenen. Derhalve is de staandehouding onrechtmatig. Voor zover de rechtbank de staandehouding wel rechtmatig acht, stelt eiser zich op het standpunt dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. Verweerder heeft een Dublinclaim gelegd bij de autoriteiten van België, terwijl eiser op grond van de overeenkomst inzake de verlegging van de personencontrole naar de buitengrenzen van het Benelux-gebied van 11 april 1960 (hierna: de Overeenkomst) sneller kan worden overdragen aan België. Eiser wijst in dat kader mede op overweging 9 van de Verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordel?k is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: de Verordening). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft op dit punt nog niet eerder een oordeel gegeven, ook niet in de uitspraak van 12 juni 2009 (JV 2009/321). Eiser heeft een groot belang om vóór 15 december 2009 terug te keren naar België, omdat hij een regularisatie aanvraag wil indienen teneinde zijn verblijf in België permanent te legaliseren.
2.3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerders beleid niet in strijd is met de Schengengrenscode. In dit kader merkt verweerder op dat het toezicht wordt uitgeoefend in het kader van het bestrijden van illegale migratie en dat de bevoegdheid daartoe bestaat. Verweerder is verder van mening dat voldoende voortvarend wordt gehandeld. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst verweerder naar de uitspraak van de Afdeling van 23 februari 2009, 200806881/1. Hieruit blijkt dat de Verordening een uitputtende regeling bevat en dat deze Verordening voorgaat op de Overeenkomst. Verweerder dient dan ook de Verordening te volgen. Verder leert de ervaring dat België snel reageert op Dublinclaims. Verweerder merkt verder op dat eiser reeds op 22 maart 2009 een aanvraag in België heeft ingediend om zijn verblijf te regulariseren. Deze aanvraag is op 25 maart 2009 niet-ontvankelijk verklaard. De omstandigheid dat eiser tot 15 december 2009 de tijd heeft gehad om een dergelijke aanvraag opnieuw in te dienen, zoals eiser heeft gesteld, maakt niet dat eisers belang bij opheffing van de bewaring zwaarder weegt dan het belang van verweerder bij voortzetting van de bewaring. Eisers gemachtigde kan namens eiser een dergelijke aanvraag indienen. Verweerder ziet niet in waarom eiser daarvoor persoonlijk in België aanwezig dient te zijn.
2.4. De rechtbank acht het beroep ongegrond en komt daartoe op grond van de navolgende overwegingen.
Ingevolge artikel 2, aanhef, onder 1 en a, van de Schengengrenscode, wordt in deze verordening verstaan onder "binnengrenzen": de gemeenschappelijke landgrenzen, daaronder begrepen rivier- en meergrenzen, van de lidstaten.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder 10, van de Schengengrenscode wordt in deze verordening verstaan onder "grenscontrole": de controles die aan de grensdoorlaatposten worden verricht om na te gaan of de betrokken personen, hun vervoermiddelen en de voorwerpen in hun bezit het grondgebied van de lidstaten mogen binnenkomen dan wel verlaten.
Ingevolge artikel 20 van de Schengengrenscode kunnen de binnengrenzen op iedere plaats worden overschreden zonder dat personen, ongeacht hun nationaliteit, worden gecontroleerd.
Ingevolge artikel 21, aanhef en onder a, van de Schengengrenscode doet de afschaffing van het grenstoezicht aan de binnengrenzen geen afbreuk aan de uitoefening van de politiebevoegdheid door de bevoegde instanties van de lidstaten overeenkomstig de nationale wetgeving, voorzover de uitoefening van die bevoegdheid niet hetzelfde effect heeft als grenscontroles; dit geldt ook in de grensgebieden. Voor de toepassing van de eerste zin kan met name niet worden gesteld dat de uitoefening van de politiebevoegdheid hetzelfde effect heeft als de uitoefening van grenscontroles wanneer de politiële maatregelen:
i) niet grenstoezicht tot doel hebben;
ii) gebaseerd zijn op algemene politie-informatie en -ervaring met betrekking tot mogelijke bedreigingen van de openbare veiligheid en met name bedoeld zijn ter bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit;
iii) worden gepland en uitgevoerd op een manier die duidelijk verschilt van de systematische controles van personen aan de buitengrenzen;
iv) op basis van controles ter plaatse worden uitgevoerd.
Ingevolge artikel 5, tweede lid, van de Verordening wordt de verantwoordelijke lidstaat vastgesteld op grond van de situatie op het tijdstip waarop de asielzoeker zijn verzoek voor de eerste maal bij een lidstaat indient.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, respectievelijk e, van de Verordening is de lidstaat, die krachtens deze verordening verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek, verplicht een asielzoeker wiens verzoek in behandeling is, respectievelijk een onderdaan van een derde land wiens verzoek is afgewezen, en die zich ophoudt in een andere lidstaat zonder daarvoor toestemming te hebben gekregen, volgens de in artikel 20 bepaalde voorwaarden terug te nemen.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, onder b, van de Verordening is de voor terugname aangezochte lidstaat verplicht de gegevens te verifiëren en op het verzoek te antwoorden, en wel zo spoedig mogelijk en onder geen beding later dan een maand nadat het aan hem is voorgelegd. Wanneer het verzoek is gebaseerd op uit het Eurodac-systeem verkregen gegevens, wordt deze termijn teruggebracht tot twee weken. Ingevolge het eerste lid, onder d, is een lidstaat die instemt met een terugnameverzoek, verplicht de asielzoeker weer tot zijn grondgebied toe te laten. De overdracht gebeurt overeenkomstig de nationale wetgeving van de verzoekende lidstaat, na overleg tussen de betrokken lidstaten, zodra dat praktisch mogelijk is en uiterlijk binnen een termijn van zes maanden na de aanvaarding van het verzoek om overname door een andere lidstaat of de beslissing op het beroep of op het verzoek tot herziening wanneer dit opschortende werking heeft.
Ingevolge artikel 9 van de Overeenkomst verbindt ieder der Hoge Overeenkomstsluitende Partijen zich in nader te bepalen gevallen en onder nader te bepalen voorwaarden, de vreemdelingen terug te nemen, die uit hun gebied het gebied van een andere Overeenkomstsluitende Partij zijn binnengekomen en die aldaar ongewenst zijn.
2.4.1. De rechtbank is allereerst van oordeel dat de staandehouding van eiser niet onrechtmatig is geweest. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de Schengengrenscode in strijd is met het beleid van verweerder, zoals weergegeven in paragraaf A3/2.4 van de Vc 2000. Uit artikel 20 van de Schengengrenscode, mede gelezen in samenhang met artikel 21 van de Schengengrenscode, volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat iedere bevoegdheid tot controle ontbreekt. Uit laatstgenoemd artikel volgt immers dat de afschaffing van het grenstoezicht aan de binnengrenzen geen afbreuk doet aan controles binnen het grondgebied, voorzover daarbij wordt voldaan aan de voorwaarden, zoals bedoeld in voornoemd artikel, aanhef en onder a, van de Schengengrenscode. Voor zover eiser in dat kader heeft betoogd dat in strijd is gehandeld met artikel 21 van de Schengengrenscode, volgt de rechtbank dit betoog niet. Aan de Koninklijke Marechaussee zijn immers ingevolge artikel 6 van de Politiewet diverse politietaken opgedragen, waaronder de uitvoering van de bij of krachtens de Vw 2000 opgedragen taken. Uit paragraaf A3/2.4 van de Vc 2000 volgt dat het toezicht ter bestrijding van illegale migratie erop is gericht illegaal verblijf, al dan niet in georganiseerd verband, in een zo vroeg mogelijk stadium tegen te gaan. Dit toezicht is tevens gericht op preventie en ontmoediging van toekomstige illegale immigratie. Om illegaal verblijf in een zo vroeg mogelijk stadium tegen te gaan, kunnen ingereisde personen na grensoverschrijding aan vreemdelingentoezicht worden onderworpen. Dit is onder meer het geval in internationale treinen en auto's die de Nederlandse grens zijn gepasseerd (...). Deze vorm van toezicht is uitsluitend toegestaan ten aanzien van personen van wie mag worden aangenomen dat zij grensgangers zijn. Deze controles vinden plaats zodra dit redelijkerwijs mogelijk is na grensoverschrijding en nog geen of slechts geringe vermenging met het binnenlands reizigersverkeer heeft plaatsgevonden. Deze controles vinden plaats in het kader van een zogenaamde MTV (Mobiel Toezicht Vreemdelingen).
De rechtbank stelt vast dat uit het op ambtseed en ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van staandehouding/overbrenging/ophouding van 26 november 2009 blijkt dat eiser op de openbare weg, te weten de provinciale weg N58 Oostburg-Knokke (B), gelegen aan de Belgisch-Nederlandse grensovergang ter hoogte van Sint Anna ter Muiden, in de gemeente Sluis, als passagier van een voertuig voorzien van het kenteken [kenteken] uit België is staande gehouden op grond van artikel 50 van de Vw 2000. Blijkens het proces-verbaal worden op voornoemde weg regelmatig controles uitgevoerd omdat uit ervaring is gebleken dat op bovengenoemde locatie illegale immigratie plaatsvindt. De rechtbank is mitsdien van oordeel dat de controle heeft plaatsgevonden in het kader van het toezicht gericht op het in een zo vroeg mogelijk stadium tegengaan van illegaal verblijf. Het doel van een dergelijke controle verschilt derhalve van dat van een grenscontrole, als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder 10, van de Schengengrenscode.
2.4.2. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld. In dat kader acht de rechtbank relevant dat eiser op 27 november 2009 is overgeplaatst naar de Detentieboot te Dordrecht. Op 30 november 2009 is het dossier van eiser aldaar ontvangen en heeft het eerste vertrekgesprek plaatsgevonden. Daarbij is op
27 november 2009 een claimverzoek voor België verzonden, terwijl Bureau Dublin op
2 december 2009 een onderzoek heeft opgestart via de liaisonambtenaar voor België. Nu uit onderzoek is gebleken dat eiser in 2004 een asielverzoek heeft ingediend in België, heeft Bureau Dublin op 7 december 2009 een claimverzoek ingediend bij de Belgische autoriteiten. Dat verweerder niet heeft gekozen voor uitzetting op grond van de Overeenkomst maakt niet dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. De rechtbank verwijst in dat kader naar de uitspraken van de Afdeling van 23 februari 2009, LJN BH5048 en van 12 juni 2009, LJN BI9037. De Afdeling heeft in deze uitspraken overwogen dat ten tijde van de totstandkoming van de Overeenkomst het tot de bevoegdheid van een lidstaat behoorde om met een andere lidstaat een overeenkomst te sluiten inzake de overname van personen bij grensoverschrijding. De Afdeling heeft verder overwogen dat uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: het Hof) voortvloeit dat, indien toepassing van een dergelijke overeenkomst een belemmering dreigt te vormen voor de toepassing van een bepaling van gemeenschapsrecht, de lidstaten niet de gemeenschapsregels naast zich neer mogen leggen, maar hun bevoegdheid moeten uitoefenen in overeenstemming met het gemeenschapsrecht, teneinde de krachtens dat recht op hen rustende verplichtingen na te komen (onder meer overwegingen 29 t/m 33 van het arrest van het Hof van 15 januari 2002 in zaak C-55/00 (Gottardo, RSV 2002/176)). De Afdeling heeft voorts overwogen dat de Verordening strekt ter uitvoering van artikel 63, eerste lid, onder a, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (hierna: het EG-Verdrag). Ingevolge artikel 249 van het EG-Verdrag is zij voor alle lidstaten waarop zij van toepassing is verbindend in al haar onderdelen. Met de Verordening zijn ten behoeve van lidstaten en asielzoekers uniforme criteria en bindende instrumenten vastgesteld teneinde te voorzien in een duidelijke en hanteerbare methode om vast te stellen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek. De Verordening bevat daarmee een uitputtende regeling voor het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat. De daaruit voortvloeiende verplichting om een asielzoeker over of terug te nemen is een onlosmakelijk onderdeel van het systeem van de Verordening, aldus de Afdeling.
Nu eiser zich door het passeren van de Belgisch-Nederlandse grens in Nederland bevond, zonder dat hij hier te lande rechtmatig verblijf heeft, en hij eerder in België een asielverzoek heeft ingediend, is België op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Verordening verplicht eiser terug te nemen onder de voorwaarden van artikel 20 van de Verordening. Verweerder heeft in dat kader een terugnameverzoek gedaan teneinde de procedure voor terugname door België overeenkomstig artikel 20 van de Verordening in gang te zetten. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder toepassing had moeten geven aan de Overeenkomst in plaats van aan de Verordening. De omstandigheid dat in overweging 9 van de Verordening staat vermeld dat de tenuitvoerlegging van de verordening eenvoudiger en doeltreffender kan worden gemaakt door bilaterale regelingen tussen de lidstaten om de communicatie tussen de bevoegde diensten te verbeteren, de proceduretermijnen te verkorten, de behandeling van overname- en terugnameverzoeken te vereenvoudigen, of praktische regels vast te stellen voor de overdracht van asielzoekers, maakt dit niet anders. Immers, het hiervoor weergegeven oordeel van de Afdeling heeft betrekking op de Verordening, waarvan de algemene overwegingen integraal onderdeel uitmaken. De Afdeling heeft hierin geen aanleiding gezien om tot een andersluidend oordeel te komen.
2.4.3. Ten aanzien van eisers stelling dat hij groot belang heeft om vóór 15 december 2009 te worden overgedragen naar België, merkt de rechtbank op dat eisers gemachtigde (in België) een regularisatieaanvraag voor eiser kan indienen. De stelling van eiser dat hij in persoon een aanvraag moet indienen, is niet nader onderbouwd, zodat de rechtbank hieraan voorbij zal gaan. De rechtbank merkt ten overvloede op dat eiser, zoals hij heeft gesteld, sinds 15 september 2009 in de gelegenheid is geweest om een dergelijke aanvraag in te dienen, terwijl eiser Nederland is ingereisd zonder dat hij hier over rechtmatig verblijf beschikt.
2.5. Ook overigens is niet gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van eiser in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten.
Er bestaat derhalve geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
2.6. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.7. Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als volgt.
De rechtbank 's-Gravenhage:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gegeven door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, en door deze en H. Philips, griffier, ondertekend.