Zittinghoudende te Amsterdam
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
eiseres [naam], geboren [datum] in 1964, van Joegoslavische nationaliteit, mede ten behoeve van haar zoon [naam], geboren [datum] in 1982,
de staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. A.H. Noordeloos, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te ‘s-Gravenhage.
Op 27 juli 2007 heeft eiseres beroep ingesteld tegen de (met een besluit gelijk te stellen) weigering van verweerder om te beoordelen of zij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), in samenhang gelezen met artikel 3.4, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Dit beroep heeft het procedurenummer AWB 07/30212.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2009. Eiseres is aldaar, zonder kennisgeving, niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
1. Op 30 juli 2007 heeft verweerder eiseres en haar zoon een aanbod gedaan tot het verstrekken van een verblijfsvergunning op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap oude vreemdelingenwet (Ranov, Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2007/11). Op 14 augustus 2007 zijn de verblijfsdocumenten op grond van de Ranov verstrekt, met ingang van 15 juni 2007 tot 15 juni 2008. Vervolgens is de geldigheidsduur van deze verblijfsvergunningen verlengd tot 15 juni 2013.
2. Een noodzakelijke voorwaarde om in aanmerking te komen voor deze verblijfsvergunning, zo blijkt uit de brief met het aanbod van 30 juli 2007, is het intrekken van alle lopende aanvragen en openstaande (beroeps)procedures.
3. Bij brief van gemachtigde van eiseres van 7 augustus 2007 is aan verweerder een verklaring toegezonden, ondertekend door eiseres en haar gemachtigde en gedateerd
6 december 2007, dat eiseres de procedure met nummer AWB 07/30212 intrekt.
4. Bij brief van 9 augustus 2007, aangevuld bij brieven van 17 en 31 augustus 2007 en 19 december 2008 heeft eiseres verklaard dat zij het beroep met procedurenummer
AWB 07/30212 niet wenste in te trekken.
4. Bij verweerschrift van 16 december 2008 heeft verweerder geconludeerd dat sprake is van een geldige intrekking van het beroep. Voorts voert verweerder aan dat, indien de rechtbank mocht concluderen dat dit anders is, eiseres en haar zoon achteraf bezien geen recht hebben op de aan hen verleende verblijfsvergunningen op grond van de Ranov-regeling.
5. Bij brief van 22 december 2008 heeft de voormalige gemachtigde van eiseres, mr. R.J. Hamerslag, verklaard eiseres niet langer in deze procedure te vertegenwoordigen.
1. De rechtbank overweegt het volgende.
2. Ingevolge artikel 6:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan het bezwaar of beroep schriftelijk worden ingetrokken.
3. De rechtbank stelt vast dat de verklaring van eiseres van 6 december 2007 niet anders kan worden opgevat dan als een intrekking van het beroep in de onderhavige procedure.
4. Vervolgens zal worden beoordeeld of deze intrekking ongedaan kan worden gemaakt.
5. Uit de jurisprudentie met betrekking tot artikel 6:21 van de Awb volgt dat een bevoegd gedane intrekking voor afloop van de beroepstermijn ongedaan gemaakt kan worden. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juli 2005, LJN-nummer AT8761. De ratio van deze jurisprudentie is naar het oordeel van de rechtbank dat in beroep gaan altijd mogelijk blijft zolang het besluit niet in rechte vast staat. Het onderhavige geval betreft echter een beroep betreft gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, in welke situatie er geen sprake is van het in rechte komen vast te staan van het besluit (na het intrekken van een tegen dat besluit gericht beroep) vanwege het aflopen van de beroepstermijn. In het onderhavige geval houdt naar het oordeel van de rechtbank door het intrekken van het beroep de situatie op te bestaan dat het niet-tijdig beslissen waartegen in dat beroep is opgekomen gelijkgesteld wordt met een besluit.
De brieven van eiseres waarin zij haar intrekking ongedaan heeft willen maken, kunnen deze situatie slechts dan ongedaan maken indien de intrekking zelf gebrekkig was en het betreffende fictieve besluit bleef bestaan. In dat opzicht moet het onderhavige geval naar het oordeel van de rechtbank overeenkomstig de intrekking van een beroep buiten de beroepstermijn van een reeël besluit worden beoordeeld.
6. Uit de hiervoor genoemde uitspraak volgt dat een bevoegd gedane intrekking van een beroep buiten de beroepstermijn ongedaan kan worden gemaakt indien sprake is van niet aan betrokkene toe te rekenen omstandigheden waar hij in een situatie van dwaling verkeerde of indien blijkt van dwang of bedrog.
7. In haar brief van 9 augustus 2007 schrijft eiseres dat ze vermoedt dat haar zoon onder druk is gezet en dat zij zelf niet wist welke procedure zij introk. Daarom verzoekt zij de rechtbank om de intrekking van het beroep als onwettig te beschouwen. In dezelfde brief schrijft zij:
“Op 06 augustus 2007 - maandag waren ik en mijn zoon op het kantoor van mr. Hamerslag om documenten te ondertekenen i.v.m. het Generaal pardon. Mijn advocaat heeft van tevoren het bovenstaande procedurenummer ingevuld onder intrekken lopende procedures. Ik heb hem gevraagd wat voor nummer is dat (het was voor mij een onbekend nummer) en hij beantwoordde dat het om niet tijdige beslissing door IND gaat naar aanleiding van de Rechterlijke uitspraak. Pas later heb ik ontdekt dat mr. Hamerslag nooit aan mij de brief van de Rechtbank over de ontvangstbevestiging van 31 juli j.l. heeft gestuurd daarom heb ik in fax van 07 augustus alsnog hem opgevraagd. Pas vandaag op 09 augustus ben ik op de hoogte gesteld door mijn advocaat dat er een procedure loopt bij de Rechtbank Amsterdam met nummer 07 / 30212 en pas vandaag heb ik gelezen dat het om een versnelde behandeling gaat op grond van Art. 8:52 van Awb.”
8. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiseres niet heeft onderbouwd waaruit de druk op haar zoon zou hebben bestaan. Bovendien heeft eiseres niet gesteld dat zijzelf onder druk stond maar, zo begrijpt de rechtbank, dat zij per abuis haar handtekening heeft gezet omdat haar niet duidelijk zou zijn geweest om welke procedure het ging. Dat eiseres het procedurenummer niet kende omdat de ontvangstbevestiging nog niet door haar advocaat was doorgezonden, brengt echter niet zonder meer met zich dat eiseres zich met succes kan beroepen op dwaling of misleiding. In deze zaak is daarvan naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval geen sprake nu blijkens de brief van eiseres van 9 augustus 2007 de gemachtigde van eiseres duidelijk heeft omschreven welke zaak het betrof. Bovendien is gesteld noch gebleken dat eiseres nog andere, soortgelijke, procedures had openstaan, daargelaten of een dergelijke omstandigheid op zichzelf genomen kan leiden tot de conclusie dat zij gedwaald heeft of misleid is. Naar het oordeel van de rechtbank is derhalve niet gebleken van niet aan eiseres toe te rekenen omstandigheden waar zij in een situatie van dwaling verkeerde. Evenmin is gebleken van dwang of bedrog. Derhalve is de intrekking van eiseres rechtsgeldig.
9. Het beroep van eiseres dient derhalve als ingetrokken te worden beschouwd. De rechtbank zal het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
10. De rechtbank is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden dan wel een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Verberne, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2009.
De griffier De voorzitter
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.