ECLI:NL:RBSGR:2009:BK9790

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
351760 - KG ZA 09-1534
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • R.J. Paris
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige overheidsdaad en de rechtmatigheid van conservatoire beslagen op huurpenningen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage, gaat het om een kort geding waarin eiseres, die verdacht wordt van witwaspraktijken en lidmaatschap van een criminele organisatie, vordert dat het conservatoire beslag op haar huurpenningen wordt opgeheven. Dit beslag is gelegd door de Staat der Nederlanden op grond van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Eiseres stelt dat zij de huurpenningen nodig heeft om haar hypothecaire verplichtingen te kunnen voldoen, aangezien zij in financiële problemen verkeert door het beslag. De voorzieningenrechter oordeelt dat de beslissingsbevoegdheid over de rechtmatigheid van het beslag ligt bij de raadkamer van de rechtbank, die speciaal is ingericht voor dergelijke verzoeken. De voorzieningenrechter concludeert dat de vorderingen van eiseres in feite neerkomen op een verzoek tot opheffing van het beslag, wat niet in kort geding kan worden behandeld. Eiseres is eerder al in een vergelijkbare procedure niet-ontvankelijk verklaard, en de voorzieningenrechter ziet geen reden om van dit oordeel af te wijken. De belangenafweging die eiseres vraagt, moet door de raadkamer worden gedaan, en niet door de voorzieningenrechter in kort geding. Uiteindelijk wordt eiseres niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen, en wordt zij veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 30 december 2009,
gewezen in de zaak met zaak- / rolnummer: 351760 / KG ZA 09-1534 van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. R. Gijsen te Maastricht,
tegen:
de Staat der Nederlanden, (het Openbaar Ministerie te 's-Gravenhage),
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te 's-Gravenhage.
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 16 december 2009 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. In juni 2007 is een strafrechtelijk financieel onderzoek tegen eiseres geopend. Zij wordt - kort gezegd - verdacht van witwaspraktijken en lidmaatschap van een criminele organisatie.
1.2. Eiseres is naar aanleiding van voornoemd onderzoek op 15 april 2008 aangehouden en korte tijd voorlopig gehecht.
1.3. Op 16 april 2008 heeft gedaagde op grond van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) conservatoir verhaalsbeslag gelegd op negen panden die op naam van eiseres staan. Daarnaast is conservatoir beslag gelegd op de maandelijkse huurpenningen van drie van de hiervoor bedoelde panden.
1.4. Een deel van de panden is gefinancierd door middel van hypothecaire geldleningen. De totale maandelijkse hypotheeklast bedraagt € 4.891,27. Enkele panden zijn vrij van hypotheek.
1.5. Eiseres heeft op 3 september 2008 bij deze rechtbank een klaagschrift ingediend, strekkende tot opheffing van de onder eiseres gelegde conservatoire beslagen. Ter zitting heeft eiseres de opheffing onder meer beperkt tot de beslagen die op de huurpenningen liggen. Zij heeft ter onderbouwing van haar klaagschrift aangevoerd dat zij de huurpenningen nodig heeft om aan haar hypothecaire verplichtingen te kunnen blijven voldoen.
1.6. Bij beschikking van 3 oktober 2008 heeft de raadkamer in strafzaken (hierna: de raadkamer) van deze rechtbank het klaagschrift ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe onder meer het volgende overwogen:
"(...)
De rechtbank stelt vast dat klaagster verdacht wordt van strafbare feiten voor een aantal waarvan een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd.
De rechtbank acht het voorts niet hoogst onwaarschijnlijk, dat de strafrechter, later oordelend, aan de klaagster/verdachte de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
Onder omstandigheden kan een beslag, ondanks dat aan voormelde voorwaarden is voldaan, toch onrechtmatig zijn. Daarvan is sprake als het beslag, gelet op de omstandigheden ten tijde van de beslaglegging, als buitenproportioneel moet worden aangemerkt, hetgeen het geval kan zijn als de schuldenaar door het beslag onevenredig zwaar in zijn belangen wordt getroffen.
Daarbij speelt de hoogte van de te verhalen vordering - in dit geval: de hoogte van het naar verwachting te ontnemen voordeel - een rol, alsook de waarde van de beslagen goederen.
In het onderhavige geval is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aangevoerd om onrechtmatigheid van het beslag aan te nemen.
(...)".
Op het tegen deze beschikking ingestelde cassatieberoep is nog niet beslist.
1.7. De hypothecair financier, Fortis ASR Hypotheekbedrijf N.V. (hierna: Fortis ASR), heeft bij brieven van 13 november 2009 de notariskantoren [X] te [vestigingsplaats A] en [Y] te [vestigingsplaats B] verzocht de openbare verkoop van vier panden respectievelijk één pand voor te bereiden, vanwege ontstane betalingsachterstand op de hypothecaire geldleningen.
2. De vorderingen, de gronden daarvoor en het verweer
2.1. Eiseres vordert, na intrekking van de eerste vordering, - zakelijk weergegeven - gedaagde te veroordelen binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis het totaal van de tot dan ontvangen huurpenningen te voldoen aan de Fortis ASR op een door eiseres aan te geven rekeningnummer en onder vermelding van het hypotheeknummer van eiseres. Voorts vordert eiseres gedaagde te veroordelen de toekomstige huurpenningen vanaf de datum van dit vonnis telkens binnen veertien dagen na ontvangst te voldoen aan de Fortis ASR. Beide vorderingen op straffe van verbeurte van een dwangsom.
2.2. Daartoe voert eiseres het volgende aan.
Gedaagde handelt onrechtmatig jegens eiseres door de beslagen huurpenningen niet aan te wenden ter aflossing van de hypothecaire verplichtingen. Het nalaten van gedaagde is bewust en onnodig schadetoebrengend en in strijd met de door hem in acht te nemen zorgvuldigheid. Indien de huurpenningen niet worden gebruikt ter aflossing van de hypothecaire lasten leidt dat op korte termijn onherroepelijk tot gedwongen executie door de bank. Fortis ASR heeft reeds voorbereidende executiemaatregelen getroffen. Bij gedwongen verkoop blijft eiseres met een aanzienlijke restschuld achter, hetgeen tot het persoonlijk faillissement van haar zal leiden. De beweerde ontnemingsvordering van ongeveer € 1.000.000,-- ontbeert elke feitelijke en juridische onderbouwing. Deze vordering volgt de inhoudelijke strafzaak, waarvan de inhoudelijke behandeling nog lang op zich kan laten wachten. Gedaagde heeft als beslaglegger de verantwoordelijkheid en de verplichting om als goed huisvader op te treden. Voorts benadeelt gedaagde ook zichzelf doordat na eventuele executoriale verkoop van de panden ook de huurrelatie wordt beëindigd en er geen huurpenningen meer ontvangen worden. Bovendien zal bij gedwongen verkoop de opbrengst niet voldoende zijn om Fortis ASR volledig terug te betalen.
Eiseres is ontvankelijk in deze procedure nu de vordering ertoe strekt gedaagde te gebieden de geïnde en nog te innen huurpenningen aan te wenden ter aflossing van de hypothecaire verplichtingen van eiseres aan de bank. Artikel 552a Sv laat het instellen van een dergelijke vordering niet toe. Dit geldt evenzo voor het klagen over het nalaten van een zorgvuldig gebruik van een beslagen goed.
2.3. Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Gedaagde heeft zich primair op het standpunt gesteld dat eiseres niet-ontvankelijk is in haar vorderingen, nu haar vordering feitelijk strekt tot opheffing van de strafrechtelijk gelegde beslagen en zij dientengevolge de procedure ingevolge artikel 552a Sv dient te volgen.
3.2. De beslissingsbevoegdheid over de rechtmatigheid van de op grond van artikel 94a Sv gelegde conservatoire beslagen op de huurpenningen is neergelegd in de procedure als bedoeld in artikel 552a Sv en is voorbehouden aan de (enkelvoudige) raadkamer. Deze procedure bij de raadkamer van de rechtbank is te beschouwen als een met voldoende waarborgen omklede strafrechtelijke rechtsgang, specifiek ontworpen voor de behandeling van verzoeken tot opheffing van strafrechtelijk gelegde beslagen. Eiseres heeft reeds eerder gebruik gemaakt van deze procedure en bij beslissing van 3 oktober 2008, hiervoor deels weergegeven onder 1.6, zijn de in dit geding naar voren gebrachte bezwaren beoordeeld en ongegrond verklaard. Het bestaan van deze procedure, waarin op korte termijn een beslissing kan worden verkregen, staat in beginsel in de weg aan ontvankelijkheid van de onderhavige vordering in kort geding. Voor de voorzieningenrechter is hier dan ook in beginsel geen taak weggelegd.
3.3. Eiseres heeft in dit kort geding gesteld dat zij ontvankelijk is in haar vorderingen, nu voor hetgeen zij wil bereiken thans geen andere mogelijkheden - in het bijzonder niet de strafrechtelijke rechtsgang van 552a Sv - ten dienste staan. Gedaagde bepleit het tegendeel.
3.4. De voorzieningenrechter volgt het verweer van gedaagde. De vorderingen van eiseres komen in feite neer op een verzoek tot opheffing van het beslag dat op de huurpenningen rust, teneinde die vrijgekomen gelden te doen gebruiken voor de aflossing van de hypothecaire verplichtingen van eiseres. Alleen als het beslag is opgeheven kunnen de huurpenningen daartoe worden ingezet. Het betoog van eiseres komt er in de kern op neer dat haar financiële belangen disproportioneel worden benadeeld ten opzichte van het strafvorderlijk belang aan de zijde van gedaagde. De stelling dat deze vordering niet in raadkamer beoordeeld kan worden vindt geen steun in het recht. Indien het belang van de strafvordering nog steeds aanwezig is, maar er wordt in de klacht, zoals eiseres thans doet, gewezen op een disproportionele benadeling van de andere belangen dan zullen deze belangen tegen elkaar moeten worden afgewogen. Deze belangenafweging dient in beginsel door de raadkamer in de strafzaken van het betreffende gerecht te worden gedaan.
3.5. Eiseres heeft ter zitting nog betoogd dat de raadkamer de disproportionaliteit van de belangen alleen weegt op grond van de omstandigheden ten tijde van de beslaglegging, en niet ook op grond van nadien ontstane omstandigheden. Zij verwijst ter onderbouwing van haar stelling naar de beschikking van 3 oktober 2008. Dit betoog volgt de voorzieningenrechter niet. De enkele zinsnede in voornoemde beschikking dat er gelet moet worden op de omstandigheden ten tijde van de beslaglegging, brengt nog niet mee dat de raadkamer niet alle concrete omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de recente omstandigheden, zal meewegen in haar beoordeling.
3.6. Voorts heeft eiseres gesteld dat in de procedure van artikel 552a Sv weliswaar geklaagd kan worden over het feitelijk gebruik van de beslagen goederen door gedaagde, maar niet, zoals hier aan de orde, het gebrek daaraan. Ook deze stelling kan eiseres niet baten. Aan de stelling van eiseres dat gedaagde gehouden is om de huurpenningen te gebruiken voor de aflossing van de hypothecaire verplichtingen van eiseres ligt immers ten grondslag dat het niet gebruiken van die huurpenningen de belangen van eiseres disproportioneel schaadt. Met betrekking tot die belangenafweging is hiervoor onder 3.4 al geoordeeld dat een dergelijk oordeel is voorbehouden aan de raadkamer.
3.7. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de voorzieningenrechter voorshands van oordeel is dat eiseres zich op grond van artikel 552a Sv kan wenden tot de raadkamer van deze rechtbank aangaande haar vorderingen tot gebruik van de beslagen huurpenningen voor de hypothecaire verplichtingen van eiseres, zodat zij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in haar vorderingen in kort geding.
3.8. Eiseres zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart eiseres niet-ontvankelijk in haar vorderingen;
- veroordeelt eiseres in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.078,--, waarvan
€ 816,-- aan salaris advocaat en € 262,-- aan griffierecht;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en in het openbaar uitgesproken op 30 december 2009.
nve