ECLI:NL:RBSGR:2009:BK9769

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
31 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/46258, 09/46259, 09/46260
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de afwijzing van asielaanvraag en vrijheidsontnemende maatregel van Oeigoerse vreemdeling

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 31 december 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Oeigoerse vreemdeling en de staatssecretaris van Justitie. De vreemdeling, geboren op 4 maart 1986, had op 5 december 2009 de toegang tot Nederland geweigerd gekregen op de luchthaven Schiphol. Hij had beroep ingesteld tegen de vrijheidsontnemende maatregel en de afwijzing van zijn asielaanvraag. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de aanvraag niet binnen de voorgeschreven 48 procesuren had afgehandeld, omdat er op 9 december 2009 van 8.15 uur tot 11.00 uur gewacht moest worden op een tolk in de Oeigoerse taal. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet aannemelijk had gemaakt dat deze uren niet als procesuren konden worden aangemerkt. Hierdoor was de 48-uurstermijn overschreden, wat leidde tot de vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank oordeelde verder dat de vrijheidsontnemende maatregel niet in strijd was met de wet, en wees het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten van de vreemdeling, die op € 1311,-- werden begroot. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris om de besluitvorming binnen de voorgeschreven termijn af te ronden, en dat het ontbreken van een tolk niet als een geldige reden kan worden aangemerkt voor het overschrijden van deze termijn.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 09/46258 (beroep asiel)
AWB 09/46259 (voorlopige voorziening)
AWB 09/46260 (beroep artikel 6 Vw 2000)
V-nr: *
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken tevens voorzieningenrechter
in het geding tussen:
eiser en verzoeker [naam], geboren op 4 maart 1986, van Chinese nationaliteit, hierna te noemen: eiser,
gemachtigde: mr. F.H. Bruggink, advocaat te 's-Gravenhage
en:
de staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. W.A. Kleingeld, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van het Ministerie van Justitie.
1. Procesverloop
Op 5 december 2009 is eiser op grond van artikel 3 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van eiser is op dezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 toegepast.
Bij beroepschrift van 12 december 2009 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel. Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt het beroep tevens in een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Op 12 december 2009 heeft eiser tevens beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 11 december 2009 waarbij de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 is afgewezen. Op diezelfde datum is een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, waarbij is verzocht de uitzetting van eiser achterwege te laten totdat op het beroep zal zijn beslist.
Het verzoek om een voorlopige voorziening en het beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel zijn behandeld ter zitting van 24 december 2009. Eiser is verschenen en bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig
G. Wubuli-Abas, tolk in de Oeigoerse taal.
De voorzieningenrechter/rechtbank, hierna te noemen: de rechtbank, heeft het onderzoek ter zitting gesloten. Bij beslissing van 24 december 20098 heeft de rechtbank het onderzoek in de asielzaak heropend teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere inlichtingen te verschaffen. Verweerder heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij faxbrief van 28 december 2009. Eiser heeft van de gelegenheid tot het indienen van een reactie gebruik gemaakt bij faxbrief van 30 december 2009.
Partijen hebben toestemming gegeven de zaak af te doen zonder nadere zitting. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
2. Asielrelaas
Eiser heeft het volgende relaas aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd.
Eiser is van Oeigoerse afkomst en heeft deelgenomen aan een [ ] demonstratie [te] [plaats] [op] [datum] . Van de demonstratie zijn opnames gemaakt. Eiser vreest dat het een kwestie van tijd is voordat hij, net als zoveel anderen, wordt opgepakt door de Chinese autoriteiten wegens zijn deelname aan de demonstratie.
3. Standpunten partijen
Verweerder heeft de aanvraag van eiser binnen 48 procesuren in het aanmeldcentrum (AC) afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000. De klok is tweemaal stilgezet vanwege het ontbreken van een tolk voor het afnemen van het nader gehoor en het nabespreken daarvan. Verweerder wijst daarbij op het gestelde in paragraaf C10/1.3 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000.
Dat eiser heeft deelgenomen aan de demonstratie [plaats,datum] staat niet ter discussie. Verweerder acht echter de aan het feitencomplex ontleende vermoedens van eiser dat hij te vrezen heeft voor de autoriteiten niet geloofwaardig. Eiser heeft zijn stelling dat hij zeker weet dat van zijn deelname beelden bestaan niet geconcretiseerd of onderbouwd. Eiser is legaal op zijn eigen paspoort uitgereisd. Verder had de demonstratie een massaal karakter en eisers aandeel daarin was gering. Eiser heeft na een kort verblijf bij familie weer enkele maanden op zijn eigen adres verbleven en heeft toen geen problemen ondervonden. Eiser heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt gegronde vrees te hebben voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Eiser heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) vanwege zijn asielaanvraag en deelname aan de demonstratie. Uit het algemene ambtsbericht van maart 2009 blijkt dat personen die in het buitenland asiel hebben aangevraagd of voor langere tijd in het buitenland hebben verbleven, voor zover bekend, bij terugkomst niets te vrezen hebben.
2. Eiser is het met de afwijzing van zijn asielaanvraag niet eens en stelt daartoe het volgende.
De aanvraag is niet binnen 48 procesuren afgedaan. Paragraaf C10/1.3 van de Vc 2000 biedt weliswaar de mogelijkheid om de klok stil te zetten, maar die mogelijkheid ziet slechts op het wachten op een tolk ten behoeve van het verkeer tussen de vreemdeling en zijn rechtsbijstandverlener. In dit geval is de klok de eerste keer stilgezet omdat gewacht moest worden op een tolk voor het nader gehoor. Verweerder komt geen uitstelbevoegdheid toe. Dat is ook niet onredelijk, nu verweerder 43 procesuren ter beschikking staan en de rechtsbijstand slechts 5 uur.
Iedere Oeigoer die verdacht wordt van betrokkenheid bij een [ ] demonstratie loopt het risico op arrestatie en vervolging en niet enkel prominente tegenstanders van het bewind. Dat kan ook niet anders, gelet op het grote aantal arrestaties. Het feit dat eiser een aantal uren heeft meegedaan aan de demonstratie rechtvaardigt zijn vermoeden dat daarvan bewijs bestaat. Dat dit bewijs ten tijde van zijn uitreis nog niet tot hem herleid was, betekent niet dat hij geen gegronde vrees heeft voor vervolging bij een gedwongen terugkeer zonder paspoort.
Bovendien loopt eiser doordat hij een asielaanvraag heeft ingediend, in het buitenland heeft verbleven en zou moeten terugkeren zonder paspoort het reële risico op een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Voor het afschaffen van het bijzondere beleid voor Oeigoeren, zoals neergelegd in WBV 2009/24, bestaat geen draagkrachtige motivering. De situatie is bovendien veranderd sinds het ambtsbericht van maart 2009. Verweerder dient nader onderzoek te verrichten.
4. Overwegingen ten aanzien van de asielaanvraag
1. Aan de orde is de vraag of er gegeven de spoedeisendheid van het verzoek aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat het besluit van verweerder om de uitzetting niet achterwege te laten wordt geschorst.
2. Op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Eiser is tijdig op deze bevoegdheid gewezen.
3. De AC-procedure voorziet in afdoening van asielverzoeken binnen 48 procesuren. Deze procedure leent zich slechts voor die zaken waarvan verweerder, daarbij de vereiste zorgvuldigheid in acht nemend, binnen deze korte termijn kan beoordelen of de aanvraag op grond van artikel 30 of 31 van de Vw 2000 kan worden afgewezen.
4. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan - voor zover hier van belang - een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
5. Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
6.1. De rechtbank ziet zich ten eerste gesteld voor de vraag of verweerder de aanvraag binnen 48 procesuren heeft afgewezen. De rechtbank stelt vast dat niet in geding is dat de termijn aanving op 6 december 2009 om 12.20 uur. Evenmin is in geding dat het besluit is uitgereikt op 11 december 2009, om 17.15 uur. Vast staat verder dat op 9 december 2009 van 8.15 uur tot 11.00 uur is gewacht op een tolk in de Oeigoerse taal voor het afnemen van het nader gehoor. In geding is of die uren al dan niet als procesuren zijn aan te merken.
6.2. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat in paragraaf C10/1.3 van de Vc 2000 staat vermeld dat het beschikbaar zijn van een tolk een gedeelde verantwoordelijkheid is van verweerder en de asielzoeker. Verder heeft verweerder aangevoerd dat het in eisers belang is dat hij gehoord wordt in de taal van zijn eerste voorkeur. Verweerder heeft in zijn reactie van 28 december 2009 gesteld dat er in Nederland een pbeperkt aantal [aantal] tolken in de Oeigoerse taal zijn. Dit beperkte aantal en het feit dat er een hoge instroom van Oeigoeren was, heeft ertoe geleid dat er geen tolk beschikbaar was. Verweerder heeft eveneens verwezen naar de in het dossier aanwezige overlegformulieren, waar dit uit blijkt. Verweerder stelt dat gelet daarop de uren die verstreken zijn met het wachten op een tolk niet als procesuren kunnen worden aangemerkt.
6.3. Eiser heeft in zijn reactie van 30 december 2009 gesteld dat verweerder niet heeft gemotiveerd of nader onderbouwd dat geen tolk beschikbaar was, noch dat sprake was van een hoge instroom van Oeigoeren tijdens de voor eiser relevante procesuren.
6.4.1. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuurrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 18 juni 2004 (LJN: AP4757) blijkt dat niet als procesuren zijn aan te merken die uren die ten gevolge van door verweerder aan te voeren en aannemelijk te maken feiten en omstandigheden redelijkerwijs niet konden worden benut voor het onderzoek naar de aanvraag. Een dergelijke omstandigheid kan, aldus de AbRS, gelegen zijn in het niet beschikbaar zijn van het voor het uitvoeren van het onderzoek noodzakelijk faciliteiten, tengevolge van omstandigheden die verweerder niet zijn toe te rekenen, zoals het incidenteel ontbreken van een tolk.
6.4.2. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat in deze zaak sprake was van feiten en omstandigheden waardoor de uren tussen 8.15 en 11.00 uur redelijkerwijs niet konden worden benut voor onderzoek naar eisers asielaanvraag. De rechtbank acht daarbij van belang dat niet is gebleken dat verweerder (onverwacht) is geconfronteerd met een lage beschikbaarheid van tolken en/of een hoge instroom van Oeigoerse asielzoekers. Verweerders enkele stelling dat er [aantal] een beperkt aantal Oeigoerse tolken zijn in Nederland en dat sprake was van een hoge instroom van Oeigoerse asielzoekers is daarvoor onvoldoende. Het lag op de weg van verweerder deze stelling te preciseren, om duidelijk te maken dat door niet aan verweerder toe te rekenen omstandigheden niet over een tolk kon worden beschikt. Daartoe had verweerder ook inzicht dienen te verschaffen in het aantal asielaanvragen van Oeigoerse Chinezen ten tijde van de geplande aanvang van het nader gehoor van eiser. Uit de thans door verweerder verstrekte gegevens blijkt niet dat juist ten tijde van eisers asielprocedure sprake was een verhoogde instroom van Oiegoerse zaken, noch dat dit op voorhand niet voorzienbaar was voor verweerder, noch dat verweerder wel tijdig getracht heeft de juiste tolk te reserveren. Ook het overlegformulier, waarnaar verweerder heeft verwezen, bevat deze informatie niet, nu daarin slechts staat vermeld dat geen tolk beschikbaar was.
Verweerder heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat het ontbreken van een tolk hem niet valt toe te rekenen.
6.4.3. Verweerders verwijzing naar het beleid als neergelegd in paragraaf C10/1.3. van de Vc 2000 leidt niet tot een ander oordeel. Met eiser is de rechtbank van oordeel dat dit beleidsonderdeel alleen ziet op het verkeer tussen de asielzoeker en de rechtsbijstandverlener en niet tevens op het verkeer tussen medewerkers van de IND en de asielzoeker. Het ligt ook niet in de rede de beide situaties op één lijn te stellen, omdat het primair de verantwoordelijkheid van verweerder is om de besluitvorming binnen het voorgeschreven aantal procesuren af te ronden. Door in dat kader van te voren het tijdstip van het nader gehoor vast te stellen en daartoe een tolk te reserveren is het voor verweerder voorzienbaar wanneer het contact met de asielzoeker ten behoeve van het afnemen van een gehoor zal plaatsvinden. De tijdstippen van overleg tussen rechtshulpverlener en asielzoeker zijn minder goed te voorspellen. Er is dus geen reden om de asielzoeker mede verantwooordelijk te stellen voor het beschikbaar zijn van een tolk voor het afnemen van het nader gehoor.
6.4.4. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat de procesuren op 9 december 2009 tussen 8.15 uur en 11.00 uur niet aan te merken zijn als procesuren. Niet in geding is dat dit oordeel leidt tot de gevolgtrekking dat het besluit is uitgereikt na het verstrijken van de 48-uurstermijn.
7. Nu naar het oordeel van de rechtbank de 48-uurstermijn is overschreden, is het bestreden besluit genomen in strijd met artikel 69, tweede lid, van de Vw 2000, in samenhang met artikel 3.117, eerste lid, van het Vb 2000 en artikel 1.1, aanhef en onder f, van het Vb 2000. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen. De overige gronden behoeven geen bespreking.
8. Uit het voorgaande volgt tevens dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak. De voorzieningenrechter beslist dan ook met toepassing van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk op het beroep ter zake van de asielaanvraag. Op grond van het voorgaande verklaart de voorzieningenrechter het beroep gegrond en vernietigt de voorzieningenrechter het bestreden besluit op bovengenoemde grond. Dat brengt mee de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening wegens gebrek aan belang afwijst.
5. Overwegingen inzake de vrijheidsontnemende maatregel
1. Verweerder is op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 bevoegd een vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd, een ruimte of plaats als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel aan te wijzen, waar hij zich dient op te houden.
Verweerder voert het beleid dat onder meer tot - voortzetting van - de maatregel ex artikel 6 van de Vw 2000 wordt besloten indien de asielaanvraag binnen de aanmeldcentrumprocedure is afgewezen. Indien een beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag gegrond wordt verklaard, dan wel een verzoek om een voorlopige voorziening door de rechter is toegewezen, zal verweerder bezien of dit aanleiding vormt de vrijheidsontnemende maatregel op te heffen. Als regel wordt de maatregel voortgezet indien het verzoek om een voorlopige voorziening om procedurele redenen wordt toegewezen (zie paragraaf C12/2.2.2. van de Vc 2000). Volgens het beleid, neergelegd in paragraaf A6/1 van de Vc 2000 dient de toepassing van vrijheidsontneming tot het strikt noodzakelijke beperkt te blijven.
2. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden die maken dat verweerder - na afweging van alle bij de vrijheidsontnemende maatregel betrokken belangen - voornoemd beleid in het geval van eiser in redelijkheid niet heeft kunnen voeren.
Eiser heeft gesteld dat het besluit tot voortzetting van de maatregel van 7 december 2009 onbegrijpelijk is, nu daarin wordt overwogen dat de zaak als kennelijk ongegrond wordt afgedaan. Die stelling mist naar het oordeel feitelijke grondslag. Verweerder heeft in het bedoelde besluit verwezen naar het beleid als neergelegd in paragraaf C12/2.2.1 onder a., van de Vc 2000 Daarin staat niet vermeld dat eisers aanvraag kennelijk ongegrond is maar dat de maatregel kan worden voortgezet indien de aanvraag binnen de AC-procedure kan worden afgewezen. Eiser heeft de rechtmatigheid van de oplegging en voortzetting van de maatregel voor het overige niet betwist.
3. De rechtbank is ook overigens van oordeel dat, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel ex artikel 6 van de Vw 2000 thans niet in strijd is met de Vw 2000 en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten. Het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel is zodoende ongegrond. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af.
6. Proceskosten
Gelet op de gegrondverklaring van het beroep is er aanleiding om verweerder als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van beide zaken redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op € 1311,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 437,--).
7. Beslissing
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 09/46258,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser;
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 09/46259,
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 09/46260,
- verklaart het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel ongegrond;
- wijst het verzoek om toekenning van schadevergoeding af.
De rechtbank/voorzieningenrechter,
in alle zaken,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 1311,-- (zegge: dertienhonderdelf euro), te betalen door verweerder aan de griffier.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Fehmers, voorzitter, tevens voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.I. van Meel, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 31 december 2009.
De griffier De voorzitter
Afschrift verzonden op:
Conc.: MvM
Coll.:
D: B YHK
VK
Tegen de uitspraak in beroep kunnen partijen binnen een week na de verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep ter zake van de asielaanvraag bedraagt één week. De termijn voor het instellen van hoger beroep ter zake van de vrijheidsontnemende maatregel bedraagt eveneens één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.