ECLI:NL:RBSGR:2009:BK9369

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/30893, 08/30894
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag tot wijziging van de verblijfsvergunning en de waarde van getuigenverklaringen

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 16 december 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Dominicaanse vrouw, en de staatssecretaris van Justitie. Eiseres had een aanvraag ingediend om haar verblijfsvergunning te wijzigen van de beperking 'verblijf bij echtgenoot' naar 'voortgezet verblijf'. De aanvraag werd afgewezen, omdat eiseres en haar ex-partner sinds 9 maart 2004 niet meer gezamenlijk in de GBA stonden ingeschreven. Eiseres voerde aan dat zij en haar ex-partner ondanks deze inschrijving nog steeds een gezamenlijk huishouden voerden en overhandigde getuigenverklaringen ter ondersteuning van haar stelling. De rechtbank oordeelde dat de getuigenverklaringen, hoewel niet uit objectieve bron, niet geheel zonder waarde waren. De rechtbank stelde vast dat de ex-echtgenoot van eiseres op een briefadres was ingeschreven en dat dit als objectief bewijs kon dienen ter ondersteuning van de verklaringen van eiseres. De rechtbank concludeerde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd dat eiseres niet aan de voorwaarden voor haar verblijfsvergunning voldeed. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de rechtbank al op het beroep had beslist. Eiseres werd in de proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummers: AWB 08/30893 (beroep) AWB 08/30894 (voorlopige voorziening)
V-nr: *
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter
in het geding tussen:
eiseres en verzoekster [naam], geboren [datum] in 1969, van Dominicaanse nationaliteit, (hierna: eiseres),
gemachtigde: mr. T.P.A. Weterings, advocaat te Amsterdam,
en:
de staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. H. van Velsen, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 februari 2008 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 6 augustus 2007 tot het wijzigen van de beperking van haar verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 onder de beperking “verblijf bij echtgenoot [naam]” in de beperking “voortgezet verblijf" afgewezen. Het daartegen ingestelde bezwaar is bij besluit van 29 juli 2008 ongegrond verklaard. Het besluit vermeldt onder meer de rechtsgevolgen dat eiseres na bekendmaking van het besluit niet meer rechtmatig in Nederland verblijft en dat eiseres Nederland uit eigen beweging binnen vier weken moet verlaten.
Op 25 augustus 2008 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen. Volgens het besluit schort het beroep de rechtsgevolgen niet op. Bij brief van eveneens 25 augustus 2008 is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2009. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig B. van der Bosch, tolk in de Spaanse taal.
De voorzieningenrechter /rechtbank, hierna te noemen: rechtbank, heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
2. Feiten en omstandigheden
1. Eiseres is op 29 augustus 2001 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “verblijf bij echtgenoot, [naam]”. Deze verblijfsvergunning is verleend met ingang van 20 juni 2001, geldig tot 20 juni 2002. De verblijfsvergunning is laatstelijk verlengd tot 4 augustus 2007.
2. Op 21 mei 2007 is de ontbinding van het huwelijk tussen eiseres en de heer [naam] ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van ’s-Gravenhage.
3. Eiseres is op 5 juni 2008 gehoord in de bezwaarprocedure. Bij brief van 10 juni 2008 heeft eiseres aangegeven dat geen termijn is gesteld om nadere informatie te overleggen. Bij brieven van 29 juli 2008 en 28 januari 2009 heeft eiseres diverse getuigenverklaringen overgelegd.
3. Regelgevend kader
1. Ingevolge artikel 18, eerste lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 worden afgewezen indien niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend of een voorschrift dat aan de vergunning is verbonden.
2. Ingevolge artikel 19 van de Vw 2000 kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden ingetrokken op de gronden bedoeld in artikel 18, eerste lid, met uitzondering van onderdeel b, van de Vw 2000.
3. Ingevolge artikel 3.13, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 wordt de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, onder een beperking verband houdend met gezinshereniging of gezinsvorming, verleend aan het in artikel 3.14 genoemde gezinslid van de in artikel 3.15 bedoelde hoofdpersoon, indien wordt voldaan aan alle in de artikelen 3.16 tot en met 3.22 genoemde voorwaarden.
4. Ingevolge artikel 3.17 van het Vb 2000 wordt de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, verleend indien: a. de vreemdeling en de hoofdpersoon samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren, en b. het huwelijk of het geregistreerd partnerschap is ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens.
5. Ingevolge artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000 kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, onder een beperking verband houdend met voortgezet verblijf worden verleend aan de vreemdeling die drie jaar in Nederland verblijft als houder van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met gezinshereniging of gezinsvorming met een persoon met niet-tijdelijk verblijfsrecht.
6. Blijkens paragraaf B2/2.6 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 moeten de vreemdeling en de persoon bij wie deze wil verblijven feitelijk samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren. Zij dienen ook naar buiten toe, bijvoorbeeld naar de werkgever, de belastingdienst en de zorgverzekeraar, hetzelfde adres te voeren. Daarnaast dienen de vreemdeling en de persoon bij wie deze wil verblijven op hetzelfde adres in de Gemeentelijke basisadministratie (GBA) te staan ingeschreven.
7. Blijkens paragraaf B2/9.3 van de Vc 2000 kan ingevolge artikel 19 juncto artikel 18, eerste lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 de verblijfsvergunning worden ingetrokken indien niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend of een voorschrift dat aan de verblijfsvergunning is verbonden. Daarvan zal met name sprake zijn ingeval van verbreking van de (huwelijks)relatie. Er is sprake van een verbreking van de (huwelijks)relatie indien:
- de (huwelijks)relatie op grond waarvan verblijf was toegestaan feitelijk of juridisch is verbroken. Dit kan ondermeer blijken uit het feit dat de vreemdeling en de hoofdpersoon niet meer staan ingeschreven op hetzelfde adres in de GBA, of uit het feit dat de partners naar buiten toe verschillende adressen voeren.
4. Overwegingen
1.1. Eiseres stelt zich op het standpunt dat nu verweerder op de hoorzitting van 5 juni 2008 geen termijn heeft gesteld voor het indienen van nader bewijs en verweerder niet heeft gereageerd op de brief van eiseres van 10 juni 2008, verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door al op 29 juli 2008 de bestreden beschikking te nemen. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat indien een termijn gegeven zou zijn, deze maximaal zes weken zou bedragen. Dit zou betekenen dat de termijn op 17 juli 2008 zou zijn afgelopen.
1.2. De rechtbank volgt de grond, dat verweerder niet op 29 juli 2008 het besluit had mogen nemen, niet. De rechtbank stelt vast dat de bestreden beschikking op 29 juli 2008 is genomen. Dit is zeveneneenhalve week na de hoorzitting van 5 juni 2008 en zeven weken na de brief van eiseres van 10 juni 2008 waarin eiseres heeft gesteld dat zij, bij geen antwoord van verweerder, van een redelijke termijn uit zou gaan. Naar het oordeel van de rechtbank is de periode tussen de hoorzitting van 5 juni 2008, dan wel de brief van 10 juni 2008 en het nemen van de beschikking van 29 juli 2008 een redelijke termijn. Verweerder kan niet worden verweten niet langer te hebben gewacht met het nemen van de beslissing. Deze beroepsgrond faalt.
2.1. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder haar vergunning had moeten intrekken toen bleek dat zij en haar ex-partner niet langer op hetzelfde GBA-adres ingeschreven stonden. Volgens eiseres is zij in haar belangen geschaad, nu verweerder dit heeft nagelaten.
2.2. De rechtbank overweegt dat uit de tekst van artikel 19 van de Vw 2000 blijkt dat de bevoegdheid om in te trekken een discretionaire bevoegdheid is. Het is dus aan verweerder om te bepalen of zich een reden tot intrekking voordoet. Deze beroepsgrond faalt.
3.1. De rechtbank stelt vast dat niet wordt betwist dat uit het uittreksel van de GBA blijkt dat eiseres en haar ex-partner sinds 9 maart 2004 niet meer gezamenlijk ingeschreven stonden. In geschil is of eiseres desalniettemin voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij en haar ex-partner vanaf dat moment nog wel een gezamenlijk huishouden voerden.
3.2. Allereerst heeft eiseres aangevoerd dat zij in een zeer moeilijke bewijspositie verkeert, nu zij de feitelijke situatie over 2004 dient te bewijzen. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder geen rekening heeft gehouden met het lange tijdsverloop sinds maart 2004 en dat het voor eiseres, onder meer door het slopen van de flats waar zij toen verbleef, moeilijk is om getuigen op te sporen. Uiteindelijk heeft eiseres bij brieven van 29 juli 2008 en 28 januari 2009 een vijftal getuigenverklaringen weten te overleggen. Daarnaast heeft eiseres ter onderbouwing van haar stelling, dat zij en haar partner wel degelijk samen een huishouden voerden, aangevoerd dat het adres waar haar partner vanaf 9 maart 2004 ingeschreven stond een postadres van de Dienst Werk & Inkomen was. Hierdoor kan de GBA niet leidend zijn.
3.3. Verweerder heeft hiertegen aangevoerd dat uit de GBA is gebleken dat sinds 9 maart 2004 eiseres en haar (ex)-echtgenoot niet meer op hetzelfde adres stonden ingeschreven. Dit is ook niet betwist. Verweerder mag uitgaan van de juistheid van de GBA. Eiseres heeft geen bewijs overgelegd dat sinds die datum zij en haar ex-echtgenoot nog wel feitelijk samenwoonden en een gemeenschappelijke huishouding voerden. Eiseres heeft derhalve na 9 maart 2004 niet meer voldaan aan de voorwaarden waaronder haar vergunning was verleend. Nu eiseres van 20 juni 2001 tot 9 maart 2004 heeft voldaan aan de voorwaarden waaronder haar vergunning was verleend, is de aanvraag terecht afgewezen omdat eiseres niet drie jaar heeft voldaan aan de voorwaarden. Voorts kan aan de getuigenverklaringen niet die waarde worden gehecht die eiseres daaraan gehecht wil zien, nu de getuigenverklaringen niet afkomstig zijn uit objectieve bron.
3.4. De rechtbank stelt vast dat eiseres op 29 juli 2008 en 28 januari 2009 getuigenverklaringen heeft overgelegd van diverse buren en kennissen waarbij eiseres en haar partner hebben verbleven. Voorts stelt de rechtbank vast dat uit het overgelegde uittreksel van de GBA blijkt dat de ex-echtgenoot van eiseres vanaf 9 maart 2004 tot 24 augustus 2004 ingeschreven heeft gestaan op de [adres] te Amsterdam, zijnde een briefadres.
3.5. De rechtbank volgt verweerder niet in diens oordeel dat aan de overgelegde getuigenverklaringen geheel geen gewicht kan worden toegekend nu ze niet afkomstig zijn uit objectieve bron. De rechtbank is van oordeel dat het feit dat de verklaringen niet uit objectieve bron afkomstig zijn wellicht betekent dat er minder waarde aan moet worden toegekend, maar dat dit niet betekent dat er geheel geen waarde aan toegekend kan worden. Daarbij komt dat uit de GBA blijkt dat de ex-echtgenoot van eiseres in de periode van 9 maart 2004 tot 24 augustus 2004 op een briefadres op de [adres] ingeschreven heeft gestaan. Deze informatie is wel afkomstig uit objectieve bron. De verklaringen kunnen dan als ondersteunend bewijs dienen.
Subsidiair heeft verweerder nog aangevoerd dat de verklaringen, gezien de inhoud ervan, niet tot bewijs kunnen dienen. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Zo verklaart de heer Felicia dat eiseres en haar ex-echtgenoot in de periode juni tot en met oktober bij hem hebben gewoond op het adres [adres 1] en dat de ex-echtgenoot daar niet was ingeschreven maar daar wel met eiseres samen verbleef. Verder schrijft M.E. Oliana, wonend op het adres [adres 2] dat eiseres en haar ex-echtgenoot tussen 30 maart 2004 en 8 juni 2004 samen woonden op zijn adres en dat de ex-echtgenoot daar niet stond ingeschreven, maar wel samenwoonde met eiseres. F.M. Zoila schrijft dat zij de buurvrouw was toen eiseres en haar ex-echtgenoot op [adres 1] woonden. B.Q. Dominga schrijft dat zij de buurvrouw van eiseres en haar ex-echtgenoot was toen zij op [adres 2] woonden. Uit het GBA-uittreksel blijkt dat eiseres vanaf 30 maart 2004 tot 8 juni 2006 woonde aan de [adrs 2] en van 8 juni 2004 tot 30 november 2004 aan de Kleiburg [adres 1]. Uit de inhoud van de verklaringen kan derhalve niet volgen dat zij geen enkele betekenis kunnen hebben.
3.6. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder niet voldoende heeft gemotiveerd dat niet bewezen is dat eiseres en haar ex-echtgenoot vanaf 9 maart 2004 nog een gezamenlijk huishouden voerden. Voorts merkt de rechtbank daarbij op dat niet gebleken is dat verweerder rekening heeft gehouden met het tijdsverloop sinds 2004 en het feit dat de woningen waar eiseres en haar ex-echtgenoot naar eigen zeggen hebben verbleven inmiddels gesloopt zijn, waardoor het voor eiseres moeilijk is om bewijs te achterhalen.
4. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat zij haar aanvraag op 25 juli 2007 heeft ingediend en niet op 6 augustus 2007, is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij haar aanvraag op die datum heeft ingediend. Weliswaar is de aanvraag ondertekend op 25 juli 2007, maar op de datumstempel van ontvangst staat 6 augustus 2007. In dat licht is de enkele stelling van eiseres dat door de chaotische postadministratie van de Vreemdelingenpolitie haar aanvraag niet direct is geregistreerd, onvoldoende onderbouwd. Deze beroepsgrond faalt.
5. De stelling van eiseres dat verweerder had moeten toetsen of artikel 8 van het Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM) in maart 2004 van toepassing was, volgt de rechtbank niet. Indien eiseres op die datum nog samenwoonde had zij geen belang bij die toetsing en indien er niet meer werd samengewoond, heeft eiseres onvoldoende naar voren gebracht op grond waarvan artikel 8 van het EVRM tot vergunning verlening had moeten leiden. Deze beroepsgrond faalt.
6. Uit rechtsoverwegingen 3.1. tot en met 3.6. volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond, vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
7. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
8. Gelet op het voorgaande veroordeelt de rechtbank verweerder als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 966,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--).
9. Op grond van artikel 8:74 en artikel 8:82, vierde lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht ad € 290,-- (zegge: tweehonderdennegentig euro) vergoedt.
5. Beslissing
De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 08/30893,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 08/30894,
- wijst het verzoek af.
De rechtbank/ voorzieningenrechter, in alle zaken,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 966,-- (zegge: negenhonderdenzestig euro), te betalen aan de griffier;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht ad € 290,-- (zegge: tweehonderdennegentig euro) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Jonkers, voorzitter, tevens voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.C.E. Krikke, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2009.
De griffier
De voorzitter
Afschrift verzonden op:
Conc.: JK
Coll.: B
D: JW
VK
Tegen de uitspraak op het beroep staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.