ECLI:NL:RBSGR:2009:BK9347

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/45916
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige staandehouding en vrijheidsontneming in het kader van de Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 29 december 2009 uitspraak gedaan over de onrechtmatigheid van de staandehouding van eiser, die aangifte wilde doen van vermissing van zijn paspoort. Eiser, van Indiase nationaliteit, was op 9 december 2009 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank oordeelde dat de politie niet gerechtigd was om naast de identiteit en nationaliteit van eiser ook naar zijn verblijfsrechtelijke status te vragen, aangezien hij zich in een situatie bevond waarin hij aangifte wilde doen. De rechtbank concludeerde dat er geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf was, wat de staandehouding onrechtmatig maakte.

De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en de onmiddellijke opheffing van de bewaring bevolen. Tevens werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot schadevergoeding van € 1.650,-- voor de onterecht opgelegde vrijheidsontnemende maatregel. De rechtbank oordeelde dat de belangen van eiser, die van plan was terug te keren naar India, zwaarder wogen dan de belangen van de staat. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de politie om zorgvuldig om te gaan met de rechten van individuen die aangifte doen, en dat een gebrek in het voortraject van een staandehouding kan leiden tot onrechtmatigheid van de daaropvolgende vrijheidsontneming.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 09/45916
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
V-nr: *
in het geding tussen:
eiser [naam], geboren [datum] in 1981, van Indiase nationaliteit,
gemachtigde: mr. J.A. Canales, advocaat te Amsterdam,
en:
de staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. M. Erik, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
1. Procesverloop
Op 9 december 2009 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in bewaring gesteld.
Bij beroepschrift van 10 december 2009 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt het beroep tevens in een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 23 december 2009. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig M.M.J.M. Bakkenhoven als tolk in de Engelse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere inlichtingen te verstrekken. Bij fax van 28 december 2009 heeft verweerder stukken overgelegd, waarop de gemachtigde van eiser op diezelfde datum bij fax heeft gereageerd. Beide partijen hebben toestemming gegeven de zaak zonder nadere zitting af te doen. De rechtbank heeft het onderzoek op 29 december 2009 gesloten.
2. Overwegingen
1. Eiser heeft ter zitting het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd.
Het proces-verbaal van staandehouding is niet volledig. Ter zitting heeft eiser aangegeven dat hij met een vriend, die voor hem tolkte, naar het politiebureau is gegaan voor aangifte van vermissing van zijn paspoort. Anders dan het proces-verbaal suggereert, heeft eiser niet uit eigen beweging verteld dat hij niet rechtmatig in Nederland verblijft. Uit het summiere proces-verbaal blijkt niet hoe het redelijk vermoeden van illegaal verblijf wel tot stand is gekomen. Ook staat in het proces-verbaal niet vermeld dat eiser een uur in een wachtruimte heeft moeten wachten voordat hij werd overgebracht voor zijn ophouding.
Voorts had verweerder een lichter middel dienen op te leggen. Eiser wil graag terug naar India en was daartoe, ten behoeve van het verkrijgen van een nieuw paspoort, naar de Indiase ambassade geweest. Aldaar vertelde men hem dat hij eerst aangifte moest doen van vermissing van zijn paspoort. Bij het doen van deze aangifte is eiser op het politiebureau staande gehouden. Nu eiser terug wil naar India en daartoe ook reeds concrete stappen had ondernomen, had verweerder met een lichter middel kunnen volstaan. Eiser zal zich immers niet aan zijn terugkeer onttrekken.
Voorts handelt verweerder onvoldoende voortvarend. Op het politiebureau had eiser al een kopie van zijn paspoort overgelegd en vrij snel na de inbewaringstelling had eiser tevens een kopie van zijn geboorteakte en schoolcertificaat overgelegd. Bij de Indiase ambassade is eiser verteld dat eiser een paspoort zal krijgen indien hij een aangifte van vermissing overlegt. De Indiase autoriteiten hebben dit aan de gemachtigde van eiser desgevraagd bevestigd. Verweerder had dan ook zo spoedig mogelijk een proces-verbaal van vermissing aan de Indiase autoriteiten dienen te overhandigen. Een afspraak daartoe was door eiser immers al gemaakt. Eiser is evenwel niet eens in de gelegenheid gesteld om daadwerkelijk aangifte van vermissing te doen. Uit het dossier blijkt voorts niet wat verweerder na 17 december 2009 heeft gedaan om de uitzetting van eiser te effectueren. De aanvraag om afgifte van een laissez passer (lp) ten behoeve van eiser is in ieder geval nog niet ingediend.
2. Verweerder heeft ter zitting het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd.
Het redelijk vermoeden van illegaal verblijf is ontstaan op het moment dat eiser zelf heeft aangegeven dat hij niet rechtmatig in Nederland verblijft. De omstandigheden en de reden van aanhouding blijken voldoende uit het proces-verbaal van staandehouding.
Verweerder ziet, gelet op de gronden van de opgelegde maatregel, voorts geen aanleiding voor het opleggen van een lichter middel.
Ook handelt verweerder voldoende voortvarend. Op 10 december 2009 heeft een identiteitsgehoor plaatsgevonden en op 11 december 2009 is eiser overgeplaatst naar het detentiecentrum te Zaandam. Op 15 december 2009 is een vertrekgesprek met eiser gevoerd en is de aanvraag om afgifte van een lp voor India ingevuld en verzonden naar de lp-kamer. Eisers dossier is op 16 december 2009 door Dienst Terugkeer en Vertrek ontvangen op welke datum eveneens een regievoerder is toegewezen. Op 17 december 2009 is de kopie van eisers geboorteakte en schoolcertificaat per spoedkoerier naar de lp-kamer verzonden. Verweerder is niet op de hoogte dat de autoriteiten overgaan tot afgifte van een lp ten behoeve van eiser indien het proces-verbaal van vermissing van zijn paspoort wordt overgelegd. Het is aan eiser om dit door te geven aan de regievoerder. Het feit dat het proces-verbaal van vermissing van eisers paspoort niet in het dossier zit is niet relevant voor zijn uitzetting.
3. Bij fax van 28 december 2009 heeft verweerder aangegeven dat de betreffende verbalisant wegens afwezigheid niet in de gelegenheid is geweest om een aanvullend proces-verbaal op te maken. Verweerder handhaaft het standpunt ter zitting ten aanzien van het redelijk vermoeden van illegaal verblijf en dat de staandehouding rechtmatig is geweest.
In het kader van de uitvoering van algemene politietaken als geregeld in artikel 2 van de Politiewet dient verbalisant bij een aangifte van vermissing paspoort te vragen naar de identiteit en nationaliteit van de aangever. Uit de kopie van het paspoort alsmede uit de verklaring van eiser zelf bleek niet dat eiser rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Gelet hierop heeft verbalisant overleg gevoerd met de Vreemdelingenpolitie en de politiesystemen geraadpleegd. Hieruit bleek dat eiser inderdaad geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft waarop een redelijk vermoeden van illegaal verblijf ontstond. Vervolgens is eiser staandegehouden op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Zelfs al zou eiser niet zelf hebben aangegeven illegaal in Nederland te verblijven, mocht verbalisant aan de hand van eisers aangifte en de overgelegde kopie van zijn paspoort onderzoek doen naar de identiteit en nationaliteit van eiser alsmede naar zijn verblijfsrechtelijke positie.
Voor zover de rechtbank het standpunt inneemt dat de staandehouding onrechtmatig was, stelt verweerder zich subsidiair op het standpunt dat er ruimte is voor een belangenafweging, welke in het voordeel van verweerder dient uit te vallen. Verweerder verwijst hiervoor naar de gronden die aan het opleggen van de maatregel ten grondslag hebben gelegen en benadrukt dat eiser heeft verklaard al vier jaar illegaal in Nederland te verblijven en nimmer zelfstandig is vertrokken.
4. Eiser heeft in reactie op voormelde fax voorts nog gesteld dat, voorzover hier van belang en zakelijk weergegeven, verweerder geen duidelijkheid heeft kunnen of willen verschaffen omtrent de gang van zaken op het politiebureau en dat verweerder aldus tevens in gebreke is gebleken om aan te geven waarom de verklaringen van eiser ten aanzien van wat aan de staandehouding vooraf is gegaan onjuist zouden zijn.
De rechtbank overweegt het volgende.
5. In het proces-verbaal van staandehouding staat, voorzover hier van belang, het volgende gerelateerd:
“[Naam] kwam aan het bureau Lijnbaansgracht om aangifte te doen van vermissing van zijn paspoort. [Naam] kon enkel een kopie van het paspoort tonen als zijnde legitimatiebewijs. [Naam] gaf zelf aan niet rechtmatig in Nederland te verblijven. Verbalisant heeft overleg gepleegd met de Vreemdelingendienst. Deze heeft [naam] door diverse systemen na getrokken maar daar bleek niet uit dat [naam] rechtmatig in Nederland verblijft. Verbalisant heeft [naam] hierop staande gehouden voor de Vreemdelingenwetgeving.”
6.1 Nu eiser ter zitting heeft betwist dat hij, bij het willen doen van aangifte van vermissing, uit eigen beweging heeft verteld dat hij hier illegaal verblijft en het proces-verbaal op dit punt niet uitsluit dat eiser zulks op een daartoe strekkende vraag heeft geantwoord, heeft de rechtbank verweerder verzocht nadere verduidelijking terzake te verschaffen.
De rechtbank stelt vast dat verweerder die nadere verduidelijking bij monde van de betreffende verbalisant niet heeft kunnen geven. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om, indien verweerder zich op dat standpunt heeft willen blijven stellen, ervan uit te gaan dat eiser uit eigen beweging over diens illegaal verblijf zou hebben verteld.
6.2 Voorzover verweerder zou hebben willen betogen dat het redelijk vermoeden van illegaal verblijf eerst is ontstaan nadat eisers gegevens in de bestanden van de Vreemdelingenpolitie waren gecheckt, en dat de staandehouding om die reden rechtmatig is geschied, merkt de rechtbank op dat, wat daar verder ook van zij, het checken van de gegevens in de bestanden eerst heeft plaatsgevonden nadat eiser te kennen had gegeven niet rechtmatig in Nederland te verblijven.
6.3 De rechtbank vermag voorts niet in te zien op grond waarvan het de politie, in het kader van een redelijke taakuitoefening, vrij zou staan een persoon die te kennen heeft gegeven aangifte te willen doen van vermissing van diens paspoort, naast de identiteit en nationaliteit tevens naar diens verblijfsrechtelijke positie te vragen.
7. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank het er dan ook voor houdt dat de verbalisant, nadat eiser te kennen had gegeven om aangifte te willen doen van vermissing van zijn paspoort en daartoe een kopie van zijn paspoort had overgelegd, eiser in het kader van de uitoefening van de taken van Vreemdelingenwet 2000 heeft bevraagd naar diens verblijfsrechtelijke positie. Nu uit het willen doen van aangifte van vermissing van een paspoort en het daarbij enkel kunnen tonen van een kopie van dat paspoort, naar objectieve maatstaven gemeten geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf valt te destilleren, is de staandehouding onrechtmatig.
8. Ingevolge vaste jurisprudentie maakt een gebrek in het voortraject de daaropvolgende inbewaringstelling eerst dan onrechtmatig indien de door verweerder naar voren gebrachte belangen bij de inbewaringstelling niet opwegen tegen de ernst van het gebrek en de daarbij geschonden belangen van de vreemdeling.
De rechtbank acht een onrechtmatige staandehouding een zeer ernstig gebrek. Zonder deze staandehouding was eiser immers nooit in de macht van verweerder gekomen. De door verweerder gestelde belangen – het niet beschikken over middelen van bestaan, een geldig identiteitsdocument als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000 of vaste woon- of verblijfplaats, het zich niet hebben aangemeld bij de korpschef als ook het reeds vier jaar hier te lande illegaal verblijven en ondanks twee eerdere bewaringen nimmer vertrokken zijn – acht de rechtbank van onvoldoende gewicht om de daaropvolgende bewaring desalniettemin gerechtvaardigd te achten. Dit klemt naar het oordeel van de rechtbank temeer nu uit het dossier blijkt dat eiser van plan was om naar India terug te keren en de staandehouding juist is geschied op een moment dat eiser doende was zijn terugkeer te realiseren.
9. Hieruit volgt dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van de datum van de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond en beveelt de onmiddellijke opheffing van de bewaring.
10. De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 105,-- per dag dat eiser op een politiebureau ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, te weten 9 december 2009 tot en met 10 december 2009 en € 80,-- per dag dat eiser in het huis van bewaring ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, te weten 11 december 2009 tot 29 december 2009, derhalve in totaal 2 x € 105,-- en 18 x € 80,--, in totaal € 1.650,--.
11. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 437,--, wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat verweerder de bewaring onmiddellijk opheft;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 1.650,-- (zegge: eenduizend zeshonderdvijftig euro), te betalen aan eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 874,-- (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), te betalen aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan op 29 december 2009 door mr. R.H.G. Odink, voorzitter, in tegenwoordigheid van W. de Jong-Koops, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Afschrift verzonden op:
Conc.: WdJ/RO
Coll: CG
D: B
VK
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.