ECLI:NL:RBSGR:2009:BK9196

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/43519
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling met gestelde Franse nationaliteit en in beslag genomen paspoort

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 10 december 2009 uitspraak gedaan in een beroep tegen de inbewaringstelling van eiser, die stelt de Franse nationaliteit te hebben. Eiser werd op 9 oktober 2009 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, met het oog op zijn uitzetting. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht twijfelt aan de gestelde Franse nationaliteit van eiser, mede gezien eerdere uitspraken van de rechtbank en het feit dat eiser niet in staat is geweest om zijn nationaliteit met documenten te onderbouwen. De rechtbank concludeert dat de gronden voor de inbewaringstelling ook nu nog van toepassing zijn, aangezien eiser niet uit de macht van verweerder is geweest en de mislukte uitzetting niet aan verweerder kan worden toegerekend. De rechtbank wijst erop dat het aan eiser is om het Openbaar Ministerie te bewegen om zijn in beslag genomen paspoort terug te geven, en dat hij niet kan stellen dat hij voldoet aan de voorwaarden van artikel 59, derde lid, van de Vw 2000, omdat niet alle benodigde documenten voor vertrek voorhanden zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 09/43519
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
V-nr: *
in het geding tussen:
[naam] M alias [naam] K, geboren [datum] in 1965, van gestelde Franse nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. V.V. Essenburg, advocaat te Amsterdam,
en:
de staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. M. Remmerswaal, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van het Ministerie van Justitie.
1. Procesverloop
Op 9 oktober 2009 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in bewaring gesteld. Het daartegen op 9 oktober 2009 ingestelde beroep (AWB 09/36947) is bij uitspraak van 26 oktober 2009 door deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, ongegrond verklaard.
Op 20 november 2009 is de maatregel door verweerder opgeheven in verband met de effectuering van de uitzetting.
Op 21 november 2009 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 opnieuw in bewaring gesteld.
Bij beroepschrift van 25 november 2009 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van 21 november 2009. Daarbij is tevens verzocht om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 3 december 2009. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig A. Arpat, als tolk in de Turkse taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
2. Overwegingen
1. Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan, indien het belang van de openbare orde of nationale veiligheid dat vordert, met het oog op de uitzetting, in bewaring worden gesteld de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft.
2.1. Verweerder heeft aan het besluit van 21 november 2009 ten grondslag gelegd de omstandigheden dat eiser:
- niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000;
- zich niet heeft gemeld bij de korpschef;
- zich niet heeft gehouden aan zijn vertrektermijn;
- niet beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats; en
- eerder niet rechtmatig in Nederland heeft verbleven.
2.2. Eiser heeft de eerste drie van de bovengenoemde gronden betwist. Primair stelt eiser zich op het standpunt dat hij wél beschikt over een geldig identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vb 2000. Tussen partijen is in geschil of eiser beschikt over een geldig Frans paspoort en derhalve EU-onderdaan is. Daargelaten of het voor de beoordeling van deze vraag al dan niet verschil maakt dat het document thans door het Openbaar Ministerie (OM) in beslag genomen is, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat er voldoende redenen zijn om aan de gestelde Franse nationaliteit van eiser te twijfelen. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende. Blijkens de voortgangsrapportage (M120) is eiser op 1 september 2009 gehoord in het kader van het bezwaar tegen zijn ongewenstverklaring. Eerst op dat moment heeft hij gesteld de Franse nationaliteit te hebben, terwijl hij blijkens zijn strafrechtelijke voorgeschiedenis in ieder geval bijna tien jaar in Nederland verbleef. Voorts is het paspoort verkregen met gebruikmaking van een niet-authentieke Franse geboorteakte. De strafrechter kon eiser hiervoor niet veroordelen omdat deze informatie onderhands verkregen was en niet middels een rechtshulpverzoek. In de week van 28 september 2009 is alsnog een formeel rechtshulpverzoek uitgedaan naar de Franse autoriteiten, aldus de M120. Voorts stelt de rechtbank vast dat deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, in haar uitspraak van 26 oktober 2009 eveneens heeft geoordeeld dat eiser niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vb 2000. Daarbij heeft de rechtbank tevens overwogen dat dit document niet op naam van eiser is gesteld. Gesteld noch gebleken is dat eiser tegen deze uitspraak hoger beroep heeft ingesteld. Onder deze omstandigheden lag het op de weg van eiser om zijn stelling dat hij wel degelijk de Franse nationaliteit heeft, thans met stukken te onderbouwen. Het enkele gegeven dat nog niet door de strafrechter is geoordeeld dat het Franse paspoort op frauduleuze wijze is verkregen, alsmede de enkele stelling dat de rechterlijke macht in Nederland niet bevoegd is over de geldigheid van het Franse paspoort te oordelen, zijn daartoe onvoldoende. Deze beroepsgrond faalt derhalve.
2.3. Voorts heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de omstandigheden waaronder hij naar Nederland is teruggekeerd, hem niet kan worden tegengeworpen dat hij zich niet heeft gemeld bij de korpschef en dat hij zich niet aan zijn vertrektermijn heeft gehouden. De rechtbank volgt eiser niet in dit standpunt. Het feit dat het mislukken van verweerders poging om eiser naar Frankrijk uit te zetten niet aan eiser is toe te rekenen, brengt niet met zich dat omstandigheden die eerder ook (mede) reden vormden om hem in bewaring te stellen niet opnieuw aan de nieuwe maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd. Dit geldt temeer nu eiser onder begeleiding van de Koninklijke Marechausse is vertrokken en weer teruggekeerd, waardoor hij nimmer uit de macht van verweerder is geweest.
2.4. Met verweerder stelt de rechtbank vast dat eiser de overige twee gronden van de maatregel niet heeft betwist. Gelet op de redenen die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, is de rechtbank dan ook met verweerder van oordeel dat het belang van de openbare orde de bewaring vordert.
3.1. Vervolgens is aan de orde de vraag of verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt. Allereerst heeft eiser in deze procedure (wederom) aangevoerd dat verweerder voorafgaand aan de inbewaringstelling van 9 oktober 2009 niet heeft voldaan aan zijn inspanningsverplichting en dat verweerder ook daarna niet voortvarend aan de uitzetting heeft gewerkt. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat dit thans niet ter toetsing voorligt. Zoals de rechtbank in rechtsoverweging 2.2 reeds heeft overwogen staat de uitspraak deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 26 oktober 2009, waarin hierover is geoordeeld, in rechte vast. Niet is gebleken dat eiser tegen deze uitspraak hoger beroep heeft ingesteld.
3.2. Voorts heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat het mislukken van de poging tot uitzetting naar Frankrijk is te wijten aan nalatigheid dan wel foutief handelen van verweerder. Onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 7 oktober 2009 (LJN: BK0027) heeft eiser gesteld dat de met de maatregel gediende belangen niet in verhouding staan tot de ernst van de gebreken, de duur van de detentie en de daardoor geschonden belangen van eiser. De rechtbank volgt eiser hierin niet. In de uitspraak waarnaar eiser heeft verwezen heeft de rechtbank niet geoordeeld dat sprake was van foutief dan wel onvoldoende voortvarend handelen aan de zijde van verweerder. De rechtbank was in die zaak van oordeel dat, gelet op de omstandigheid dat de vreemdeling onder escorte was uitgezet en weer teruggekeerd, de direct aan de uitzetting voorafgaande periode van vreemdelingenbewaring moest worden betrokken bij de belangenafweging bij het oordeel of voortduring, en derhalve oplegging van de nieuwe maatregel, gerechtvaardigd was. In het onderhavige geval verbleef eiser op het moment van de mislukte uitzettingspoging slechts anderhalve maand in bewaring, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank niet dusdanig lang is dat voortzetting van de maatregel in redelijkheid niet langer gerechtvaardigd is
3.3. Evenmin is de rechtbank gebleken dat bij de uitzettingspoging naar Frankrijk sprake is geweest van nalatigheid aan de zijde van verweerder. Naar het oordeel van de rechtbank was het niet aan verweerder om ervoor te zorgen dat eiser met het in beslag genomen Franse paspoort kon worden uitgezet. Gelet op de informatie zoals deze is opgenomen in de M120 is het niet onbegrijpelijk dat verweerder op basis van de uitlatingen van de Franse consul heeft gepoogd eiser uit te zetten naar Frankrijk met een EU-document. Ter zitting is naar voren gebracht dat er wellicht sprake is geweest van een gebrekkige communicatie tussen de liaison officer in Brussel en de Franse immigratiedienst. De exacte reden voor de weigering door de Franse autoriteiten en de mogelijkheden om eiser alsnog naar Frankrijk uit te zetten worden thans door verweerder onderzocht. Gesteld noch gebleken is echter dat er sprake is geweest van verwijtbaar stilzitten van verweerder of dat verweerder met het genoemde onderzoek onvoldoende voortvarend te werk gaat. Daarnaast heeft verweerder aangevoerd dat ook het onderzoek bij de Turkse autoriteiten nog loopt en dat daarop voor het laatst op 17 november 2009 is gerappelleerd. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt.
4. Voor zover eiser tevens heeft beoogd te betogen dat de bewaring thans, gelet op de duur van de bewaring en de betrokken belangen in redelijkheid niet langer gerechtvaardigd is, faalt deze stelling eveneens. Zoals reeds onder rechtsoverweging 3.2 is overwogen, verblijft eiser tezamen met de duur van de eerdere inbewaringstelling pas sinds 9 oktober 2009 in vreemdelingenbewaring en ook overigens heeft eiser geen bijzondere belangen gesteld waardoor zijn bewaring thans niet langer gerechtvaardigd is te achten.
5.1. Ten slotte heeft eiser een beroep gedaan op artikel 59, derde lid, van de Vw 2000. Ingevolge artikel 59, derde lid, van de Vw 2000 blijft bewaring achterwege, indien de vreemdeling te kennen geeft Nederland te willen verlaten en hiertoe voor hem een gelegenheid bestaat.
5.2. Eiser stelt dat alle documenten voorhanden zijn om Nederland te kunnen verlaten en dat daarom aan alle voorwaarden van artikel 59, derde lid, van de Vw 2000 is voldaan. De omstandigheid dat eiser thans niet over zijn paspoort beschikt is niet aan hem te wijten en nu het paspoort in bezit is van het Openbaar Ministerie, ligt het volgens eiser tevens op de weg van verweerder om hem wederom in het bezit van zijn paspoort te stellen. De rechtbank volgt eiser niet in dit standpunt. Nu het paspoort door het OM in beslag genomen is, zijn in elk geval niet alle voor het vertrek benodigde documenten onmiddellijk voorhanden. Uit de voortgangsrapportage (pagina 6 onderaan) blijkt dat de strafzaak van eiser onder meer betrekking heeft op zijn paspoort. Het is daarom naar het oordeel van de rechtbank aan eiser om actie te ondernemen om het OM ertoe te bewegen hem het paspoort terug te geven. Derhalve kan verweerder niet worden verweten geen pogingen te hebben ondernomen om het in beslag genomen paspoort van het OM terug te krijgen. Deze beroepsgrond faalt daarom eveneens.
6. Na beoordeling van de door of namens eiser naar voren gebrachte beroepsgronden, concludeert de rechtbank dat de toepassing noch de tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de wet en dat deze bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is te achten. De rechtbank verklaart het beroep dan ook ongegrond.
7. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000 of artikel 8:75 van de Awb.
3. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Jonkers, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 december 2009.
Afschrift verzonden op:
Conc.: JV
Coll:
D: B
VK
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.