ECLI:NL:RBSGR:2009:BK8767

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/43622
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring beroep inzake voortduren van bewaring van vreemdeling met uitzicht op uitzetting naar Suriname

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 23 december 2009 uitspraak gedaan in een beroep tegen het voortduren van de bewaring van een vreemdeling. Eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.T.H. Oeij, had op 26 november 2009 een beroepschrift ingediend op basis van artikel 96 van de Vreemdelingenwet 2000, nadat eerder een beroep tegen de bewaring ongegrond was verklaard. De rechtbank heeft op 10 december 2009 de zitting gehouden, waarbij zowel eiser als verweerder, vertegenwoordigd door mr. E.M. Ehrencron-Plante, aanwezig waren.

De rechtbank oordeelde dat er voldoende zicht op uitzetting naar Suriname binnen een redelijke termijn bestaat. Verweerder had aangegeven dat sinds de invoering van een nieuwe werkwijze 85 noodpaspoorten waren aangevraagd, wat leidde tot ongeveer 80 presentaties en 10 akkoorden. De rechtbank concludeerde dat, ondanks de zorgen van eiser over de voortvarendheid van de procedures, er geen reden was om aan te nemen dat de uitzetting niet binnen een redelijke termijn zou plaatsvinden.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat niet was gebleken dat de bewaring in strijd met de wet was of dat de belangen van eiser onredelijk waren geschaad. De beslissing werd ondertekend door rechter A.M.J. Adriaansen en griffier H. Philips, en werd openbaar uitgesproken op 23 december 2009.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 09/43622, V-nummer: [v-nummer] ,
uitspraak van de enkelvoudige kamer
inzake
[eiser] , eiser,
gemachtigde: mr. M.T.H. Oeij, advocaat te Capelle aan den IJssel,
tegen
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. E.M. Ehrencron-Plante, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Op 26 november 2009 heeft eiser op grond van artikel 96 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) een beroepschrift ingediend tegen het voortduren van de bewaring van eiser nadat deze rechtbank, zitting houdende te Dordrecht, het beroep tegen het voortduren van de bewaring bij uitspraak van 9 oktober 2009 ongegrond heeft verklaard.
1.2. De zaak is op 10 december 2009 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer.
Eiser is ter zitting verschenen bij gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
1.3. De rechtbank heeft op 10 december 2009 het onderzoek ex artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht (verder te noemen: Awb) ter zitting geschorst.
1.4. Naar aanleiding van deze schorsing heeft verweerder bij faxbericht van 14 december 2009 aanvullende informatie aan de rechtbank doen toekomen.
1.5. Bij faxbericht van 16 december 2009 heeft eiser zijn reactie op bovengenoemde informatie gegeven.
1.6. Hierna heeft de rechtbank, mede gelet op de daartoe door partijen verleende toestemming, ingevolge artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb bepaald dat de nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. De rechtbank stelt voorop dat over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring als zodanig reeds is beslist. Derhalve staat thans ter beoordeling of verdere voortzetting van de maatregel van bewaring in strijd is met de wet dan wel, bij afweging van alle betrokken belangen, in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2.2. Eiser stelt dat onvoldoende zicht op uitzetting binnen redelijke termijn bestaat. Hiertoe voert eiser aan dat de laissez-passer (hierna: lp) aanvraag sinds 27 juli 2009 in behandeling is. Op 6 augustus 2009 heeft een schriftelijke presentatie plaatsgevonden en op 2 september 2009 is een vrijwilligersbrief aan de autoriteiten van Suriname verzonden. Ondanks alle rappellen van verweerder, de gehouden vertrekgesprekken en de acties die eiser zelf heeft ondernomen, is nog geen enkele reactie ontvangen van de autoriteiten van Suriname. Voorts merkt eiser op dat het Centraal Bureau Burgerzaken (hierna: CBB) eisers identiteit en nationaliteit nog niet heeft vastgesteld. Onduidelijk is of, en zo ja, wanneer een presentatie in persoon kan plaatsvinden. Eiser stelt zich voorts op het standpunt dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. In dit kader merkt eiser op dat het volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de weg van verweerder ligt om voortvarendheid te betrachten bij het verwezenlijken van verweerders streven om in samenwerking met de autoriteiten van Suriname binnen afzienbare termijn te komen tot een daadwerkelijke bespoediging van het onderzoek naar de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling. Hiervan is geen sprake, aldus eiser.
2.3. Verweerder stelt dat voldoende zicht op uitzetting binnen redelijke termijn bestaat en dat hij voldoende voortvarend handelt ten einde eiser uit te zetten. Hiertoe voert verweerder aan dat het onderzoek bij de autoriteiten van Suriname loopt. Verweerder is van mening dat de nieuwe werkwijze leidt tot afgifte van lp’s. Ter ondersteuning van zijn standpunt verwijst verweerder naar een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 15 oktober 2009. Voorts merkt verweerder op dat gelet op vaste jurisprudentie, zicht op uitzetting moet worden aangenomen, indien wordt gerappelleerd en geen lp-weigering is ontvangen van de autoriteiten.
2.4. De rechtbank acht het beroep ongegrond en komt daartoe op grond van de navolgende overwegingen.
2.4.1. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen aanvullende informatie te verstrekken met betrekking tot de nieuwe werkwijze ten aanzien van Suriname.
2.4.2. Eiser heeft in zijn reactie van 16 december 2009 primair aangevoerd dat verweerder de aanvullende informatie te laat heeft verzonden. Hierover merkt de rechtbank op dat, hoewel verweerder inderdaad een paar uur te laat heeft gereageerd, niet is gebleken dat eiser hierdoor zodanig in zijn belangen is geschaad dat dit zou moeten leiden tot opheffing van de bewaring. Hierbij is evenzo van belang dat eiser zelf niet heeft gesteld hoe hij door de handelswijze van verweerder in zijn belangen zou zijn geschaad.
2.4.3. Met betrekking tot het zicht op uitzetting overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt vast dat de nieuwe werkwijze ten aanzien van uitzetting naar Suriname, waarmee op 16 april 2009 is begonnen, inhoudt dat wekelijks aanvragen om een noodpaspoort worden aangeleverd bij het Consulaat-Generaal van Suriname. Het Consulaat-Generaal geleidt deze aanvragen door naar het CBB te Paramaribo. Indien het CBB de nationaliteit en identiteit van de vreemdeling heeft bevestigd, vindt alsnog een presentatie in persoon plaats. Geenszins kan worden uitgesloten dat thans langs die weg tot een bespoediging van het onderzoek naar de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling zal kunnen worden gekomen. Ten tijde van de inbewaringstelling van eiser op 15 juli 2009 werd de nieuwe werkwijze reeds toegepast. Uit de reactie van verweerder van 14 december 2009 blijkt dat, sinds de nieuwe werkwijze, 85 noodpaspoorten zijn aangevraagd. Naar aanleiding van deze aanvragen hebben ongeveer 80 presentaties plaatsgevonden, hetgeen tot op heden tot ongeveer 10 akkoorden heeft geleid. Het duurt gemiddeld 15 dagen voordat een presentatie plaatsvindt, aldus verweerder. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het zicht op uitzetting binnen redelijke termijn naar Suriname niet ontbreekt.
2.4.4. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend handelt ten einde eiser uit te zetten. Het onderzoek bij de autoriteiten van Suriname loopt en hierop wordt maandelijks gerappelleerd, laatstelijk op 24 november 2009. Op 1 december 2009 heeft laatstelijk een vertrekgesprek met eiser plaatsgevonden. Er is vooralsnog geen grond voor het oordeel dat geen document voor grensoverschrijding zal worden verkregen. Het onderzoek bij de autoriteiten van Suriname kan vooralsnog worden afgewacht.
2.5. Ook overigens is niet gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van eiser in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten.
Er bestaat derhalve geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
2.6. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.7. Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gegeven door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, en door deze en H. Philips, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 23 december 2009