RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 09 / 44094 (voorlopige voorziening) AWB 09 / 44091 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 december 2009
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum], van Nigeriaanse nationaliteit, verblijvende in
het Uitzetcentrum Schiphol,
verzoeker,
gemachtigde: mr. B.J.P.M. Ficq, advocaat te Haarlem,
staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. R.C. van Keeken, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1.1 Verzoeker heeft op 4 oktober 2009 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 8 oktober 2009 afgewezen. Het daartegen ingestelde beroep is door de voorzieningenrechter van deze rechtbank en nevenzittingsplaats op 27 oktober 2009 (zaaknummer AWB 09/36779) gegrond verklaard en het besluit is vernietigd. Verweerder heeft, zoals opgedragen, opnieuw op het asielverzoek beslist en de aanvraag 29 november 2009 alsnog afgewezen. Verzoeker heeft tegen dat besluit op 30 november 2009 beroep ingesteld.
1.2 Verzoeker heeft op 30 november 2009 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 8 december 2009. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. W.M. Blaauw, kantoorgenoot van zijn gemachtigde.
2.1 Indien tegen een besluit beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.3 In de hoofdzaak toetst de voorzieningenrechter het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.4 De voorzieningenrechter heeft in voormelde uitspraak van 27 oktober 2009 onder rechtsoverweging 2.10 vooropgesteld dat aan verzoeker niet een van de omstandigheden genoemd in artikel 31, tweede lid Vw, is tegengeworpen. Het in dat geval gestelde vereiste dat van zijn asielrelaas een positieve overtuigingskracht moet uitgaan, is hier niet aan de orde, aldus de voorzieningenrechter.
2.5 De voorzieningenrechter heeft vervolgens geoordeeld dat verweerders besluit onvoldoende is gemotiveerd. In r.o. 2.11 tot en met 2.15 van de uitspraak van 27 oktober 2009 is vermeld welke onderdelen van het besluit onvoldoende inzichtelijk zijn bevonden. Het betreft hier verweerders standpunt over de geloofwaardigheid van (delen van) verzoekers asielrelaas, waaronder de afbreuk die de leeftijdopgave en de gemotiveerde weigering van verzoeker om zich aan een leeftijdsonderzoek te onderwerpen aan de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas zou doen.
2.6 Verweerder heeft in het thans bestreden besluit opnieuw op verzoekers aanvraag beslist, waartoe verzoeker nogmaals is gehoord.
2.7 In het thans bestreden besluit heeft verweerder aan verzoeker het ontbreken van reis- of identiteitspapieren tegengeworpen. Verzoeker heeft ter zitting aangevoerd dat het verweerder niet vrijstond om het ontbreken van documenten alsnog tegen te werpen, terwijl er tussen het eerste en het tweede besluit op verzoekers aanvraag in dat opzicht niets is veranderd.
2.8 Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw wordt bij het onderzoek naar de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
2.9 Verweerder heeft in C14/3 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) beleidsregels neergelegd over zijn beoordeling van de geloofwaardigheid van verklaringen van asielzoekers. In C14/3.3 Vc heeft verweerder het volgende toetsingskader opgenomen:
Voor de toetsing van de geloofwaardigheid van het relaas is van belang of afbreuk wordt gedaan aan die geloofwaardigheid doordat sprake is van een van de omstandigheden als genoemd in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a tot en met f, Vw. Indien zulks niet aan de orde is, wordt het relaas in beginsel geloofwaardig bevonden indien de vreemdeling op alle vragen zo volledig mogelijk heeft geantwoord én het relaas innerlijk consistent én niet onaannemelijk is én strookt met wat over de algemene situatie in het land van herkomst bekend is. Indien wel sprake is van een omstandigheid als genoemd in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a tot en met f, Vw mogen in het relaas ook geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen. Kortom, van het relaas moet dan een positieve overtuigingskracht uitgaan.
2.10 Verweerder heeft, door artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw tegen te werpen, een andere toetsingskader voor de beoordeling van verzoekers asielverzoek gehanteerd dan aanvankelijk gold. Het gaat in het thans bestreden besluit immers niet meer om de vraag of het relaas geloofwaardig is, maar of van het relaas een positieve overtuigingskracht uitgaat. Zoals hierboven al is weergegeven, zien de door de voorzieningenrechter in verweerders besluit van 8 oktober 2009 geconstateerde motiveringsgebreken met name op de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas.
2.11 Nu tegen de uitspraak van 27 oktober 2009 geen hoger beroep is ingesteld, had het besluit van 29 november 2009 genomen moeten worden in overeenstemming met wat de voorzieningenrechter, oordelend in beroep, in die uitspraak heeft geoordeeld. Verweerder was, na het in rechte onaantastbaar worden van de uitspraak van 27 oktober 2009, gehouden opnieuw te beslissen met inachtneming van de rechtsoordelen welke aan de in die uitspraak neergelegde vernietiging van het eerdere besluit ten grondslag zijn gelegd. Nu niet gebleken is van nieuwe feiten en omstandigheden, stond het verweerder derhalve niet vrij om bij het opheffen van de in de uitspraak van 27 oktober 2009 genoemde motiveringsgebreken van een ander toetsingskader uit te gaan dan reeds in rechte vaststond. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 juni 2007, nr 200700449/1.
2.12 Gelet op het vorenstaande is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd zodat het wegens strijd met artikel 3:46 Awb voor vernietiging in aanmerking komt. De voorzieningenrechter zal het beroep gegrond verklaren en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
2.13 Hetgeen overigens door verzoeker is aangevoerd behoeft geen bespreking meer.
2.14 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
2.15 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die verzoeker heeft gemaakt. De kosten zijn ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht € 874,- in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1) en € 437,- in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1). Omdat aan verzoeker een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, moeten deze bedragen ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb worden betaald aan de griffier.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van verzoeker met inachtneming van deze uitspraak;
3.4 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.5 veroordeelt verweerder in de kosten in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening ad € 874,- en in verband met het beroep ad € 437,- en draagt verweerder op deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, te voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. F. Miedema, voorzieningenrechter, en op 18 december 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van A.H. de Vries, griffier.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.