RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummers: AWB 09 / 23206 (eiser sub 1) AWB 09 / 23208 (eisers sub 2 tot en met 4)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 17 december 2009
1. [eiser],
geboren op [geboortedatum]
2. [eiser],
geboren op [eiser],
3. [eiser],
geboren op [eiser],
4. [eiser],
geboren op [eiser],
allen van Afghaanse nationaliteit,
eisers,
gemachtigde: mr. F.W. Verbaas, advocaat te Alkmaar,
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.J. Hakvoort, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1.1 Eisers hebben op 22 januari 2009 een (tweede) aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluiten van 29 mei 2009 afgewezen. Eisers hebben tegen de besluiten op 26 juni 2009 beroep ingesteld.
1.2 De openbare behandeling van de geschillen heeft plaatsgevonden op 5 november 2009. Eisers zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.1 Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 is de Minister bevoegd de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen.
2.2 Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van de minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst;
d. voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van de minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar.
2.3 Ingevolge artikel 31, eerste lid, Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
2.4 In WBV 2008/25 is het volgende beleid ten aanzien van Afghaanse vrouwen neergelegd:
”(…) Blijkens de inhoud van het ambtsbericht is er meer in het algemeen een risico voor vrouwen die de geldende sociale zeden overschrijden of waaraan dergelijk gedrag wordt toegeschreven. Wanneer een individuele asielzoekster aannemelijk maakt dat zij vanwege haar levensstijl zwaarwegende problemen heeft ondervonden in Afghanistan en deze problemen (mede) aanleiding zijn geweest voor het vertrek, kan dit voldoende zijn om op grond van artikel 29, eerste lid onder a of b, Vw een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen.
Voorts geeft het ambtsbericht aan dat UNHCR meent dat van Afghaanse vrouwen die na hun vertrek een westerse levensstijl hebben aangenomen die als overtreding van de in Afghanistan geldende sociale zeden wordt aangemerkt, niet kan worden verlangd terug te keren. Overtreding van de geldende sociale normen kan blijkens het ambtsbericht voor het betrokken individu ernstige gevolgen hebben. Hoewel dit zo is, zal het aannemen van een andere levensstijl na het vertrek uit het land van herkomst in de regel toch niet leiden tot verblijfsaanvaarding. Immers, het feit dat betrokkene in Nederland gebruik heeft gemaakt van mogelijkheden en rechten van de Nederlandse samenleving betekent niet dat zij zich bij terugkeer niet wederom zal kunnen accommoderen. De omstandigheid dat betrokkene zich bij terugkeer niet op gelijke wijze kan uiten of ontplooien als in Nederland is daarbij onvoldoende grond om tot vergunningverlening over te gaan.”
2.5 De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eisers hebben eerder, op 15 augustus 2001, een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft de aanvraag bij besluiten van 24 februari 2003 afgewezen op grond van artikelen 31, eerste lid, juncto artikel 31, tweede lid, aanhef en f, Vw en heeft daartoe, samengevat, het volgende overwogen. Eisers hebben verklaard dat zij hun land hebben moeten verlaten, omdat eiseres sub 2 (en haar familie) een huwelijksaanzoek hebben geweigerd van een commandant van de Taliban, genaamd “[naam]”, waarna zij verwachtten dat deze commandant eiser sub 1 (toen verloofd met eiseres sub 2) om het leven zou brengen en eiseres sub 2 vervolgens zou dwingen tot een huwelijk. Dit betreft een conflict in de persoonlijke sfeer. Eiseres sub 2 kan zich aan deze problemen onttrekken door zich elders in haar land van herkomst te vestigen. Daarnaast is haar vrees slechts gebaseerd op vermoedens, zonder deze te onderbouwen met concrete aanwijzingen. De verklaringen van eiseres sub 2 dat commandant [naam] haar zwager heeft opgepakt en hem heeft gedwongen te vertellen dat eisers sub 1 en 2 naar Pakistan zijn gegaan en heeft gedwongen een foto van eiser sub 1 af te staan, worden niet geloofwaardig geacht. Dat eisers sub 1 en 2 vervolgens drie jaar zonder problemen in Pakistan hebben verbleven, zonder zich tot de autoriteiten te wenden voor bescherming, duidt niet op een acute vluchtsituatie. Uit het algemeen ambtsbericht inzake Afghanistan van 19 augustus 2002 blijkt dat de veiligheidssituatie in Kabul na de val van het Taliban regime in november 2001 is verbeterd. Afghanen kunnen zich voorts in geval van het soort problemen dat eisers hebben ondervonden, wenden tot de ISAF-eenheden. Dat eiseres sub 2 tijdens een aanvullend gehoor heeft verklaard dat commandant [naam] na de val van het Taliban bewind nog steeds aanwezig is en een vijandige houding ten opzichte van haar zal aannemen, leidt niet tot een ander oordeel. Hetzelfde geldt voor de stelling dat vastgesteld moet worden of de commandant [naam] thans nog steeds in dienst is van het nieuwe regime in Afghanistan. Het tegen de besluiten van 17 februari 2003 ingestelde beroep is door deze rechtbank, nevenzittingsplaats Rotterdam, bij uitspraak van 4 november 2004 ongegrond verklaard (kenmerk: AWB 03 / 17782). Het tegen de uitspraak ingediende hoger beroep is bij uitspraak van 8 februari 2005 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (kenmerk: 200409865/1) ongegrond verklaard, zodat het besluit in rechte is komen vast te staan.
2.6 In het kader van de onderhavige aanvraag hebben eisers verklaard dat zij een nieuwe asielaanvraag doen, wegens de onveilige oorlogssituatie in Afghanistan. Daarnaast doen zij een beroep op WBV 2008/25. Tevens vrezen zij nog immer voor de vijanden voor wie zij oorspronkelijk op de vlucht zijn geslagen. In dit verband vrezen zij bij terugkeer ook voor represailles gericht tegen de kinderen, die na de vlucht uit Afghanistan zijn geboren. Een afgezant van eisers heeft in Afghanistan in 2005 getracht de ouders van eiser sub 1 te traceren, hetgeen niet is gelukt. Deze persoon hoorde van de buren van de ouders dat zij zijn ondergedoken. De buren hebben vervolgens aan eisers een (ongedateerde) brief geschreven waarin zij bevestigen dat de ouders zijn ondergedoken en zij eisers met klem afraden terug te keren. Ook deze brief is een novum. De deplorabele psychische toestand van eiseressen 2 en 3 maakt eisers nog extra kwetsbaar. Dit geldt tevens voor de omstandigheid dat eisers in Afghanistan geen familie meer hebben en geen woonruimte. Gemachtigde heeft ook nog aangevoerd dat er tevens een 3 EVRM-risico bij uitzetting bestaat in verband met suïcidaliteit van eiseres sub 2, die zich mede kan richten op de kinderen.
2.7 Verweerder heeft de aanvraag van eisers afgewezen. In het besluit ten aanzien van eiser sub 1 heeft verweerder verwezen naar het besluit ten aanzien van eisers sub 2 tot en met 4. Dat besluit is, onder verwijzing naar het voornemen, samengevat als volgt gemotiveerd. Het ontbreken van documenten is aan eisers toe te rekenen. Dat er thans een kopie van een huwelijksakte en een originele huwelijksverklaring van de Afghaanse ambassade is overgelegd, maakt dat niet anders. Deze documenten betreffen immers geen documenten waarmee de identiteit, nationaliteit of reis onderbouwd kan worden. Aldus dient nog steeds van het relaas positieve overtuigingskracht uit te gaan. In de eerste asielprocedure is het feitencomplex geloofwaardig geacht. De daaraan ontleende vermoedens werden niet geloofwaardig geacht. De stelling dat het asielrelaas thans wel geloofwaardig moet worden gevonden, omdat er meer informatie bekend is geworden over weigeringen van huwelijksaanzoeken van krijgsheren, hun macht en het afrekenen van oude vetes, kan niet worden gevolgd. De informatie is te weinig concreet om te leiden tot positieve overtuigingskracht. Van individuele nieuwe feiten of omstandigheden is niet gebleken. Niet valt in te zien dat het enkele beroep op de huidige algemene situatie in Afghanistan (en de rol daarin van krijgsheren en het uitvechten van vetes) van invloed zou zijn op de geloofwaardigheid van gestelde problemen tien jaar geleden. Aan de overgelegde brief van de buren komt geen betekenis toe, aangezien deze eerder (na ontvangst in 2005) overgelegd had kunnen worden, is opgesteld door derden, de naam van de commandant niet noemt en niet meldt waarom eisers te vrezen zouden moeten hebben en waarom de familie het huis zou hebben verlaten. Ook uit de brief aan het Rode Kruis blijkt niet om welke reden de familie het huis heeft verlaten en waar zij zich thans bevinden. De conclusie dat de gestelde vrees niet geloofwaardig kan worden geacht, wordt dan ook gehandhaafd. De algemene situatie in Afghanistan en de positie van (verwesterde) vrouwen is onvoldoende om tot vergunningverlening over te gaan. Het feit dat eiseres sub 2 in Nederland gebruik heeft gemaakt van mogelijkheden en rechten van de Nederlandse samenleving betekent niet zonder meer dat zij zich bij terugkeer niet wederom zal kunnen accommoderen. De omstandigheid dat eisers zich bij terugkeer niet op een gelijke wijze kunnen uiten of ontplooien als in Nederland, is daarbij onvoldoende grond om tot vergunningverlening over te gaan. Ook de stelling dat een schending van artikel 3 EVRM dreigt, omdat eiseressen sub 2 en 3, gelet op de algemene situatie in Afghanistan en de positie daarin van vrouwen, geen toegang zullen krijgen tot noodzakelijke medische zorg, wordt niet gevolgd. Het is aan eisers om aannemelijk te maken dat juist zij deze zorg niet zullen krijgen. Er is niet voldaan aan het individualiseringsvereiste. Eiseres sub 2 behoort niet tot een kwetsbare minderheidsgroepering. De verwijzing naar de uitspraak van het Europese Hof voor de rechten van de mens (EHRM) inzake Salah Sheekh kan derhalve evenmin tot vergunningverlening leiden. Ook is er geen sprake van ziekte in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium. Het risico op suïcide is in belangrijke mate speculatief. Er is in Afghanistan geen sprake van een situatie waarin elke terugkerende Afghaanse burger enkel door aanwezigheid in Afghanistan een reëel risico loopt op bedreiging van het leven of de persoon van die burger, zodat het beroep op artikel 15c van richtlijn 2004/83/EG (Definitierichtlijn) faalt. Het WBV 2008/25 van 27 oktober 2008 is uitgebracht naar aanleiding van het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van augustus 2007 over Afghanistan. In dit WBV wordt opgemerkt dat geen aanleiding wordt gezien een beleid van categoriale bescherming in te stellen, waarbij doorslaggevend wordt geacht dat de ons omringende landen (met uitzondering van België) geen bijzonder beleid ten aanzien van Afghaanse asielzoekers voeren. Gelet op de homogeniteit van de informatie over het beleid van andere landen, wordt hieraan meer gewicht toegekend dan aan het gegeven uit het ambtsbericht dat de situatie in Afghanistan is verslechterd. Gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 november 2005 (JV 2006, 15), mag verweerder aan het beleid van andere landen meer gewicht toekennen dan aan de veiligheidssituatie.
2.8 In beroep hebben eisers hiertegen - beknopt weergegeven - het volgende aangevoerd:
- De overgelegde huwelijksverklaring is afgegeven door het Afghaanse Consulaat, nadat eisers sub 1 en 2 daar naar toe zijn gegaan met een kopie van de huwelijksakte.
- Ten onrechte neemt verweerder de ongeloofwaardigheid van het relaas van eisers als uitgangspunt. Indertijd werd de vrees voor [naam] niet aannemelijk geacht, omdat niet werd geloofd dat hij zoveel macht had. Inmiddels is bekend dat de macht van krijgsheren is toegenomen.
- Verweerder is ten onrechte niet ingegaan op het argument dat eiseres sub 3 in Nederland is geworteld, en dat zij zich gelet op haar labiele psychische gesteldheid niet zal kunnen aanpassen aan het leven in Afghanistan. Terugkeer van eiseres sub 3 zou een schending van artikel 3 EVRM opleveren, gelet op haar labiele persoonlijkheid en vatbaarheid voor dreiging en onvoorziene, onbekende situaties. Zij is geboren in Nederland. De behandelaars van het medisch kinderdagverblijf van eiseres sub 3 geven aan dat terugkeer naar Afghanistan een blijvende schade voor haar persoonlijkheid zal veroorzaken en desastreus zal zijn voor haar ontwikkeling.
- Verweerder stelt ten onrechte dat eiseres sub 2 zich in Afghanistan opnieuw zal kunnen aanpassen aan de Afghaanse levensstijl. Zij was in Afghanistan voor haar vertrek al niet aangepast. Zo wilde zij het recht zelf haar partner te kiezen en is zij om die reden gevlucht. Zij was pas 17 toen zij Afghanistan verliet en heeft 7 jaar in Nederland verbleven. Zij groeide in Afghanistan op in een tijd dat er nog geen heel strikte regels voor vrouwen golden en heeft het land bijna meteen na de machtsovername door de Taliban verlaten. Daarnaast zal ook eiseres sub 2 zich gelet op haar psychische toestand niet kunnen accommoderen in Afghanistan.
- Eiseressen sub 2 en 3 zullen in Afghanistan geen toegang hebben tot de gezondheidszorg, terwijl dit voor hen wel noodzakelijk is. De gezondheidszorg is in Afghanistan in zijn algemeenheid slecht toegankelijk voor vrouwen. Eisers hebben geen familie die hen kan helpen. Er zijn in Afghanistan voorts onvoldoende behandelmogelijkheden voor mensen met een psychische aandoening. Eisers verwijzen in beroep in dit verband naar het rapport van de Schweizerische Flüchtlingshilfe “Behandlung von Trauma in Kabul” van 11 maart 2009.
-Terugkeer naar Afghanistan leidt tot een 3 EVRM risico. De psychiater van eiseres sub 2 heeft aangegeven dat in het verleden dreigende uitzetting tot suïcidaliteit leidde, daarmee is het gevaar van suïcidaliteit geconcretiseerd. Verweerder had het BMA om advies moeten vragen.
-Eiseressen sub 2 en 3 behoren wel tot een kwetsbare minderheidsgroep, ook al is dat niet opgenomen in het beleid.
-Verweerder heeft de verschillende aspecten van de zaak afzonderlijk beoordeeld, maar had dat in samenhang moeten doen.
-Er is in Afghanistan sprake van een binnenlands gewapend conflict in de zin van artikel 15c Definitierichtlijn. Door hun slechte psychische gesteldheid lopen eiseressen sub 2 en 3 bovendien meer risico ten gevolge daarvan schade te ondervinden, dan anderen. Eisers verwijzen in dit verband naar een brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 24 juli 2009 aan verweerder.
-Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom eisers niet in aanmerking komen voor een vergunning op de d-grond van artikel 29 Vw. Aangezien de veiligheidssituatie in Afghanistan is verslechterd, kan verweerder niet volstaan met een verwijzing naar het beleid van andere landen, omdat landen zodoende op elkaar zouden kunnen blijven wachten. Eisers wijzen er in dit verband op dat er geen kenbare beoordeling van het beleid van verweerder heeft plaatsgevonden in de Tweede Kamer.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.9 Uit het ne bis in idem beginsel vloeit voort dat indien na een eerder afwijzend besluit een materieel vergelijkbaar besluit wordt genomen, voorshands moet worden aangenomen dat laatstgenoemd besluit door de bestuursrechter niet mag worden getoetst als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien door de vreemdeling in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. Dat geldt ook indien uit hetgeen de vreemdeling heeft aangevoerd kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet. Dit is slechts anders, indien zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het EHRM van 19 februari 1998 (Bahaddar tegen Nederland; JV 1998/45) voordoen.
2.10 De rechtbank beoordeelt ambtshalve of aan de aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. Daaronder moeten worden begrepen feiten en omstandigheden die zijn voorgevallen na het nemen van het eerdere besluit of die niet voor het nemen van dat besluit konden worden aangevoerd en bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden die niet voor het nemen van het eerdere besluit konden worden overgelegd. Dergelijke nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden rechtvaardigen echter geen nieuwe rechterlijke beoordeling, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit.
2.11 Ten aanzien van eisers sub 3 en 4 speelt het ne bis in idem beginsel geen rol, aangezien zij ten tijde van de eerste aanvraag nog niet geboren waren. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluiten ten aanzien van eisers sub 1 en 2 besluiten van gelijke strekking zijn als het besluit van 24 februari 2003, waarbij de eerste aanvraag werd afgewezen. De rechtbank dient derhalve te toetsen of sprake is van nova of een relevante wijziging van recht, in de hiervoor bedoelde zin.
2.12 Eisers stellen dat sprake is van nova, enerzijds omdat zij nog steeds te vrezen hebben van commandant [naam] en de macht van krijgsheren is toegenomen, anderzijds omdat de veiligheidssituatie in Afghanistan is verslechterd, en ten slotte omdat de psychische situatie van eiseressen sub 2 en 3 thans zo slecht is dat zij ernstige schade zullen ondervinden van terugkeer. Daarnaast stellen zij dat, gelet op het bepaalde in WBV 2008/25, sprake is van gewijzigd recht. Ten aanzien van de veiligheidssituatie in Afghanistan hebben zij verwezen naar het Ambtsbericht met betrekking tot Afghanistan van augustus 2007, en de VN rapporten 2008/02/21, 2008/03/06, 2008/05/29, 2008/07/03, 2008/09/23, en 2008/11/10. Daarnaast wijzen zij op een rapport van het US State Department van 11 maart 2008, een rapport van Human Rights Watch “The Human Cost: The Consequence of Insugent Attacks in Afghanistan” van 16 april 2007, en het Country of Origin Information Report van het Home Office UK Border Agency van 20 mei 2008. Zij hebben bij hun aanvraag voorts de volgende stukken overgelegd:
- een huwelijksverklaring, afgeven door het Afghaanse Consulaat;
- een brief van de buren van eisers in Afghanistan, van onbekende datum, waarin wordt verklaard dat de familie van eisers niet meer in [woonplaats] wonen en dat eisers moeten blijven waar ze zijn, omdat hun terugkeer zorgelijk is. De brief vermeldt onder meer: “De persoon die met jullie ruzie had en tegen jullie was is nog steeds hier in de stad [woonplaats] en heeft macht, als jullie terug zouden keren dan zal jullie leven gevaar lopen”;
- een brief van Stem in de Stad van 16 december 2008 aan het Rode Kruis, waarin wordt verzocht informatie te krijgen over de familie van eisers;
- een persbericht van de BBC van [ datum], waarin een [naam] wordt genoemd.
- een brief van De Geestgronden van 15 januari 2009, waarin wordt uiteengezet wat terugkeer naar Afghanistan voor eiseres sub 2 zou betekenen;
- Een brief van OCK Het Spalier van Jeugdzorg in Kennemerland, van januari 2009, waarin wordt ingegaan op de psychische gesteldheid van eiseres sub 3;
- Een dossieranalyse van de Van [naam]school, waar eiseres sub 3 naar toe gaat, met betrekking tot de ontwikkeling van eiseres sub 3.
2.13 Ten aanzien van de huwelijksverklaring is de rechtbank van oordeel dat deze niet kan worden beschouwd als een novum in de hiervoor bedoelde zin, reeds omdat, zoals verweerder terecht aanvoert, dit document geen document is waarmee de identiteit, nationaliteit of reis van eisers onderbouwd kan worden, zodat op voorhand is uitgesloten dat de huwelijksverklaring kan afdoen aan de eerdere afwijzende besluiten.
2.14 Ook de brief aan het Rode Kruis kan niet worden beschouwd als novum in de hiervoor bedoelde zin, omdat deze brief enerzijds slechts direct van eisers afkomstige informatie bevat, en anderzijds niet meer inhoudt dan dat het Rode Kruis wordt verzocht de familie op te sporen, zodat op voorhand is uitgesloten dat deze brief kan afdoen aan de eerdere afwijzende besluiten.
2.15 Het persbericht van de BBC met betrekking tot ene [naam] kan evenmin worden beschouwd als novum in de hiervoor bedoelde zin, omdat eisers ter zitting hebben aangegeven niet zeker te weten of dit dezelfde [naam] betreft als de [naam] waarvan zij stellen te vrezen. Aldus is op voorhand uitgesloten dat dit bericht kan afdoen aan de eerdere afwijzende besluiten.
2.16 Ten aanzien van de brief van de buren geldt het volgende. Deze brief dateert van na het bestreden besluit en heeft betrekking op feiten en omstandigheden die niet voor het nemen van het besluit konden worden aangevoerd. Hiermee is sprake van nieuwe feiten en omstandigheden. Teneinde vast te stellen of de brief daadwerkelijk kan afdoen aan de eerdere besluiten, zal een inhoudelijke beoordeling van de brief en de motivering van verweerder moeten plaatsvinden. Aldus kan niet op voorhand worden uitgesloten dat deze brief af kan doen aan de eerdere afwijzende besluiten.
2.17 De door eisers overgelegde stukken met betrekking tot de veiligheidssituatie in Afghanistan, dateren van na het eerdere afwijzende besluit en hebben betrekking op feiten en omstandigheden die niet voor het nemen van dat besluit konden worden aangevoerd. Hiermee is sprake van nieuwe feiten en omstandigheden. Voorts kan, nu die stukken een verslechterde veiligheidssituatie beschrijven, niet geoordeeld worden dat op voorhand is uitgesloten dat zij kunnen afdoen aan de eerdere afwijzende besluiten.
2.18 Ook de stukken met betrekking tot de psychische gesteldheid van eiseressen sub 2 en 3 dateren van na het eerdere afwijzende besluit en hebben betrekking op de psychische situatie van eiseressen sub 2 en 3 zoals die zich heeft ontwikkeld na het nemen van het bestreden besluit. Ook hiermee is sprake van nieuwe feiten en omstandigheden. Voorts is, nu de psychische gesteldheid van eiseressen sub 2 en 3 relevant is voor de bij de beoordeling te betrekken individuele omstandigheden van het geval, niet op voorhand uitgesloten dat deze stukken af kunnen doen aan het eerdere afwijzende besluit.
2.19 Daarnaast is, nu verweerder na het eerdere besluit het beleid als neergelegd in WBV 2008/25 is gaan voeren, sprake van een voor eisers relevante wijziging van recht.
2.20 Nu verweerder in de bestreden besluiten de onderhavige aanvraag inhoudelijk beoordeeld heeft, komt ook de rechtbank aan een inhoudelijke beoordeling toe. De rechtbank bespreekt daarbij het bestreden besluit ten aanzien van eisers sub 2 tot en met 4, omdat het bestreden besluit ten aanzien van eiser sub 1 slechts een verwijzing naar het besluit ten aanzien van eisers sub 2 tot en met 4 inhoudt.
2.21 De beroepsgrond met betrekking tot de huwelijksverklaring faalt, nu in het voorgaande is vastgesteld dat op dit punt geen sprake is van een novum.
2.22 Ook de beroepsgrond met betrekking tot de beoordeling van verweerder ten aanzien van de ongeloofwaardigheid van het relaas faalt. Ten tijde van de eerste aanvraag heeft verweerder de door eisers gestelde feiten wel geloofwaardig geacht, maar de aan die feiten ontleende vrees voor vervolging niet. Onder verwijzing naar de hiervoor vermelde brief van de buren en de algemene veiligheidssituatie in Afghanistan, waarbij meer bekend is geworden over de macht van krijgsheren, betogen eisers dat deze beoordeling niet langer stand kan houden. Verweerder heeft de brief van de buren evenwel onvoldoende concreet kunnen achten om daaraan het door eisers gewenste gewicht toe te kennen. De buurman vermeldt niet voor wie eisers te vrezen hebben en evenmin waarom de familie van eisers is verhuisd. Daarnaast heeft verweerder in redelijkheid kunnen oordelen dat op basis van deze algemene informatie niet kan worden gesteld dat sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden op grond waarvan thans wel van positieve overtuigingskracht moet worden uitgegaan. Zelfs indien zou moeten worden aangenomen dat krijgsheren meer macht hebben gekregen en dat oude vetes nog immer worden afgerekend, dan nog kan daaruit immers niet zonder meer worden opgemaakt dat alsnog geloofwaardig is dat eisers in hun individuele geval te vrezen hebben van [naam].
2.23 Eisers voeren naar het oordeel van de rechtbank echter terecht aan dat verweerder in het besteden besluit ten onrechte niet is ingegaan op het argument dat eiseressen sub 2 en 3 een reëel risico lopen op een krachtens artikel 3 EVRM verboden handeling, omdat zij zich niet zullen kunnen aanpassen in Afghanistan. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
2.24 Verweerder heeft ter zitting erkend dat, ten einde een schending van artikel 3 EVRM te voorkomen, het voor eiseressen sub 2 en 3 noodzakelijk is dat zij zich aanpassen aan de in Afghanistan voor vrouwen geldende normen.
2.25 In de uitspraak van de Afdeling van 29 september 2009, (LJN BJ9164) heeft de Afdeling overwogen dat het mogelijk is dat een persoon feiten en omstandigheden naar voren brengt die de conclusie rechtvaardigen dat van die persoon niet mag worden gevergd zich “wederom” aan de levensstijl in Afghanistan aan te passen. Ook WBV 2008/25 laat deze ruimte. Het WBV bepaalt immers dat het aannemen van een andere levensstijl na vertrek uit het land van herkomst “in de regel” niet zal leiden tot verblijfsaanvaarding. In welke gevallen een uitzondering op deze regel wordt toegestaan, noch welke indicatoren verweerder daarbij hanteert, wordt vermeld. Ter zitting heeft verweerder op dit punt ook geen duidelijkheid kunnen scheppen. Ook gaat het beleid niet in op de situatie van vrouwen die in Afghanistan al verwesterd waren maar daarvan geen zwaarwegende problemen ondervonden of de situatie van meisjes, die in Nederland zijn geboren en hier opgroeien.
2.26 Ten aanzien van eiseres sub 3 hebben eisers in dit verband bij de aanvraag en in de zienswijze aangevoerd dat van eiseres sub 3 niet kan worden gevergd dat zij zich aan het leven in Afghanistan aanpast, omdat zij in Nederland is geworteld, en omdat gelet op haar labiele persoonlijkheid en vatbaarheid voor dreiging en onvoorziene, onbekende situaties, niet in staat zal zijn om zich aan te passen aan de substantieel andere cultuur alsmede de slechte veiligheidssituatie in Afghanistan. Deze stelling hebben eisers onderbouwd met de hiervoor vermelde brief van OCK Het Spalier van januari 2009, waarin onder meer het volgende wordt vermeld:
“(…) In oktober 2005 heeft er een kinderpsychiatrisch onderzoek plaatsgevonden bij de Jeugdriagg te Haarlem wegen extreem angstig en ontremd gedrag van [naam] (…).
De psychiater diagnosticeerde bij [naam] een chronische stressstoornis (agitatie, ontremming en angst, chronisch getraumatiseerd) als gevolg van een continue stresstoestand als gevolg waarvan [naam] moeilijk hanteerbaar gedrag is gaan vertonen en waardoor haar ontwikkeling in ernstige mate is verstoord. Er is sprake van een stagnatie van de taal/spraakontwikkeling en van de sociaal-emotionele ontwikkeling. Er is sprake van een dreigende hechtingsstoornis, een onthechting tussen ouders en kind door een onveilige en nijpende situatie, waarin ouders met [naam] verkeren.
[naam] wordt op 22 juli 2006 op ons orthopedagogische dagbehandelingscentrum geplaatst. De dagbehandeling leert [naam] kennen als een extreem angstig meisje, die opvallend veel structuur en duidelijkheid nodig heeft. Elke minieme verandering of uitzondering op het strakke dagschema doet haar terugvallen in haar oude gedrag. (…) Als ouders in januari 2008 (…) een eigen tijdelijke woning toegewezen krijgen (…), zien we na enkele maanden dat [naam] meer vertrouwen lijkt te krijgen in haar wereld en in zichzelf.
(…)
Bij de overgang van het dagcentrum naar de van [naam]school, constateren wij wederom een toename van de angsten van [naam]; [naam] huilt veel thuis en laat merken zich erg angstig en onveilig te voelen. Met bijzonder goede ondersteuning vanuit school en inzet van de ouders, lijkt het na enkele maanden goed te gaan met [naam].
(…)
Vanuit onze expertise van ontwikkeling van kinderen en onze ervaring met [naam] [geslachtsnaam], hebben wij aangegeven het niet wenselijk te vinden dat het gezin terug zou worden gezonden naar Afghanistan. Zoals hierboven beschreven is [naam] een kwetsbaar meisje, die ernstig in haar ontwikkeling is en wordt bedreigd. Door rust, veiligheid en voorspelbaarheid is en kan er ontwikkeling plaats vinden bij [naam]. Het uitzetten naar een voor haar onbekend en onveilig land zou desastreus zijn voor haar ontwikkeling. Dit geldt ook voor de opname in het asielzoekerscentrum in [plaatsnaam]; ook deze verandering zal bij [naam] gevoelens van onrust, angst en onveiligheid oproepen, wat mogelijk wederom tot een terugval zal leiden. (…)”
Daarnaast wordt in de hiervoor vermelde dossieranalyse van de Van [naam]school te Haarlem onder meer vermeld dat eiseres sub 3 angstiger wordt wanneer de omgeving onvoorspelbaar wordt en dat haar omgeving zo optimaal mogelijk voorspelbaar dient te zijn.
2.27 Mede gelet op de ruimte die het beleid openlaat om af te wijken van de hoofdregel dat vrouwen zich dienen aan te passen aan de levensstijl in Afghanistan, en de onduidelijkheid omtrent de uitzonderingsmogelijkheden, had verweerder op deze bijzondere, met stukken onderbouwde, situatie van eiseres sub 3 dienen in te gaan. Verweerder heeft in het kader van het beroep op WBV 2008/25 echter geen woord gewijd aan de situatie van eiseres sub 3. Verweerder volstaat met de stelling dat eiseres sub 3 zich niet kan beroepen op de algemene situatie van vrouwen en dat zij zich niet in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium van een ongeneeslijke ziekte bevind, waarvoor geen medische behandeling mogelijk is. Reeds daarom is sprake van een motiveringsgebrek.
2.28 Ten aanzien van de stelling van eisers dat eiseres sub 2 zich in Afghanistan niet opnieuw zal kunnen aanpassen aan de Afghaanse levensstijl, heeft verweerder overwogen dat het feit dat eiseres sub 2 in Nederland gebruik heeft gemaakt van mogelijkheden en rechten van de Nederlandse samenleving niet zonder meer betekent dat zij zich bij terugkeer niet wederom zal kunnen accommoderen en dat de omstandigheid dat eiseres sub 2 en haar gezinsleden den zich bij terugkeer niet op een gelijke wijze kunnen uiten of ontplooien als in Nederland daarbij onvoldoende grond is om tot vergunning verlening over te gaan. Verweerder miskent daarbij dat eiseres sub 2 niet slechts stelt dat zij in Nederland is verwesterd en dat zij zich in Afghanistan niet op gelijke wijze zal kunnen uiten of ontplooien. Zij heeft reeds bij de aanvraag en in de zienswijze naar voren gebracht dat zij in Afghanistan voor haar vertrek al niet de levensstijl had die thans aan vrouwen in Afghanistan wordt opgelegd en dat zij zich gelet op haar psychische toestand niet zal kunnen accommoderen in Afghanistan. Door daar niet op in te gaan, heeft verweerder het bestreden besluit niet voldoende gemotiveerd.
2.29 Daarnaast heeft verweerder in de bestreden besluiten niet gemotiveerd waarom naar het oordeel van verweerder geen sprake is van een uitzonderlijke situatie in de zin van artikel 15c Definitierichtlijn. Onder verwijzing naar het voornemen, vermeldt het bestreden besluit slechts dat een zodanige situatie zich niet voordoet, zonder aan te geven waarom dat naar het oordeel van verweerder zo is. Nu uit de stukken waarnaar eiser verwijst (zoals weergegeven in 2.8 en 2.12) blijkt dat de veiligheidssituatie in Afghanistan ten tijde van het bestreden besluit uitermate slecht was, is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit ook op dit punt niet deugdelijk is gemotiveerd. Verweerder kan naar het oordeel van de rechtbank voorts niet volstaan met een motivering betreffende de algemene situatie in Afghanistan, maar zal in het kader van het beroep van eiseres op artikel 15c Definitierichtlijn nog dienen te beoordelen of sprake is van een lagere mate van willekeurig geweld waarin eisers mogelijk specifiek worden geraakt om redenen die te maken hebben met de door hen aangevoerde persoonlijke omstandigheden.
2.30 De rechtbank zal de beroepen gelet op al het voorgaande gegrond verklaren. De overige gronden behoeven geen bespreking. De rechtbank zal de bestreden besluiten vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 Awb en aan verweerder zal worden opgedragen nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
2.31 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eisers hebben gemaakt en de Staat der Nederlanden als rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
De rechtbank:
inde zaak met procedurenummer 09/23206:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen, met in achtneming van deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt de Staat der Nederlanden op € 644,- te betalen aan eiser; in de zaak met procedurenummer 09/23208:
3.5 verklaart het beroep gegrond;
3.6 vernietigt het bestreden besluit;
3.7 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen, met in achtneming van deze uitspraak;
3.8 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt de Staat der Nederlanden op € 644,- te betalen aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.I. de Vreese-Rood, rechter, en op 17 december 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. S.S. de Groot, griffier.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.