ECLI:NL:RBSGR:2009:BK8575

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/35450 en 09/35452
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verweerder voldoet niet aan vergewisplicht bij uitzetting van vreemdeling met medische klachten

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 22 december 2009 uitspraak gedaan in een beroep van een Afghaanse eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om verlenging van de toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres, die lijdt aan een chronische posttraumatische stressstoornis en andere medische klachten, heeft verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat de rechtbank op haar beroep heeft beslist. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder, de staatssecretaris van Justitie, niet heeft voldaan aan zijn vergewisplicht om te beoordelen of aan de in het BMA-advies gestelde reisvoorwaarden kan worden voldaan. De rechtbank oordeelt dat het standpunt van verweerder, dat de DT&V zal toezien op de naleving van de voorwaarden, onvoldoende is. De rechtbank verwijst naar eerdere jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is bepaald dat verweerder zich reeds bij de besluitvorming moet vergewissen van de mogelijkheid om aan de voorwaarden te voldoen. De rechtbank concludeert dat verweerder niet heeft aangetoond dat de noodzakelijke medische voorzieningen voor eiseres bij haar uitzetting kunnen worden getroffen. Hierdoor is het bestreden besluit in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummers: AWB 09 / 35450 (beroep)
AWB 09 / 35452 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 22 december 2009
in de zaak van:
[eiseres],
geboren op [geboortedatum], van Afghaanse nationaliteit,
eiseres/verzoekster,
verder te noemen eiseres,
mede namens haar vijf kinderen,
gemachtigde: mr. W. Boelens, advocaat te Utrecht,
tegen:
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: G.M.F. Mensink, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eiseres heeft op 30 december 2007 een aanvraag ingediend om verlenging van de toepassing van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 15 april 2008 afgewezen. Eiseres heeft tegen het besluit op 16 april 2008 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 11 september 2009 ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit op 1 oktober 2009 beroep ingesteld.
1.2 Eiseres heeft op 1 oktober 2009 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Zij verzoekt verweerder te verbieden haar uit te zetten totdat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
1.3 Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
1.4 De openbare behandeling van de geschillen heeft plaatsgevonden op 11 december 2009. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Ingevolge artikel 64 Vw blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen.
2.3 In hoofdstuk A4/7.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) heeft verweerder beleidsregels neergelegd voor de toepassing van deze bepaling. Bij een beroep op artikel 64 Vw is de vraag aan de orde of de vreemdeling medisch gezien in staat is om te reizen. In voorkomende gevallen kan tevens sprake zijn van achterwege laten van de uitzetting indien de stopzetting van de medische behandeling een medische noodsituatie zal doen ontstaan.
2.4 Onder een medische noodsituatie wordt ingevolge B8/3.1 Vc verstaan: de situatie waarbij betrokkene lijdt aan een stoornis, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van behandeling op korte termijn zal lijden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade.
2.5 De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Verweerder heeft eiseres en haar kinderen eerder op 15 augustus 2007 uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 Vw met ingang van 2 augustus 2007 tot 2 februari 2008. Verweerder heeft zich daarbij gebaseerd op het advies van Bureau Medische Advisering (BMA) van 2 augustus 2007.
2.6 Verweerder heeft zich in het besluit op het standpunt gesteld dat geen aanleiding bestaat voor verlenging van het uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw. Eiseres kan behandeld worden in haar land van herkomst. Eiseres kan reizen indien bepaalde medische voorzieningen worden getroffen. Eiseres zal niet worden uitgezet indien niet aan deze reisvoorwaarden voldaan kan worden. Verweerder heeft bij zijn beoordeling betrokken het BMA-advies van 30 juni 2009.
2.7 Eiseres heeft hiertegen het volgende aangevoerd. Verweerder heeft in het bestreden besluit onvoldoende gereageerd op de reactie op het BMA-advies van 11 augustus 2009. Met het standpunt dat BMA heeft erkend dat medische voorzieningen tijdens de reis nodig zijn, heeft verweerder de vaststelling dat het reizen voor eiseres zodanig stressvol kan zijn dat een medische noodsituatie kan ontstaan, onvoldoende weerlegd. Hiervoor is van belang dat de begeleiding tijdens de reis niet ziet op de periode voor en na de reis. Met het rapport van Schweizerische Flüchtelungshilfe (SFH) van 11 maart 2009 heeft eiseres voldoende aangevoerd voor twijfel aan de mogelijke behandeling van eiseres in Afghanistan. Daarbij gaat het niet enkel om behandeling maar ook het voorkomen van stressvolle situaties die een medische noodsituatie kunnen opwekken. Verweerder heeft niet aan zijn vergewisplicht voldaan door vast te stellen of aan de reisvoorwaarden kan worden voldaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.8 Verweerder heeft bij zijn beoordeling betrokken het BMA-advies van 30 juni 2009. Daarin staat onder meer het volgende.
Betrokkene heeft psychische klachten zoals angsten, slaapstoornissen en nachtmerries. Diagnostisch is bij haar sprake van een chronische posttraumatische stressstoornis (PTSS) met depressieve kenmerken. Daarnaast heeft zij lichamelijke klachten zoals hoofdpijn, nekpijn, kortademigheid, hartkloppingen en spierspanningklachten. Betrokkene wordt behandeld door [naam], psychiater, mevrouw [naam], SPV en door de huisarts met gesprekken en medicatie bestaande uit Diclofenac, Mirtazapine, Omeprazal en Propanolol. Het is niet duidelijk hoe lang die behandeling zal duren. Gezien de medische voorgeschiedenis, het psychiatrisch toestandsbeeld en de bezwarende leefomstandigheden kan een dergelijke situatie niet uitgesloten worden geacht. Betrokkene kan reizen met gangbare vervoermiddelen. Ik heb wel aanwijzingen dat enige medische voorziening vooraf, tijdens en of direct na de reis noodzakelijk is, namelijk begeleiding door een psychiatrisch verpleegkundige, de beschikking over de medicatie en een fysieke overdracht aan de toekomstige behandelaars op de plaats van bestemming. Uitgaande van de juistheid van de beschikbare informatie concludeer ik dat de therapiemogelijkheden in voldoende mate aanwezig zijn. Psychiatrische behandeling is onder meer verkrijgbaar in het Mental Hospital te Kaboel. De medicatie of equivalente medicatie is verkrijgbaar.
2.9 Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 11 december 2008, LJN BG7950, dient een advies van het BMA te worden aangemerkt als een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitvoering van zijn bevoegdheden. Indien een zodanig advies op een objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld, mag verweerder bij de besluitvorming in beginsel van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan.
2.10 De medisch adviseur acht gelet op het BMA-advies bepaalde medische voorzieningen noodzakelijk wanneer eiseres gaat reizen. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat eiseres slechts kan reizen indien de noodzakelijke medische voorzieningen kunnen worden getroffen.
2.11 Eiseres heeft in dit verband aangevoerd dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn vergewisplicht om vast te stellen of bij de verwijdering daadwerkelijk aan de in het BMA-advies gestelde reisvoorwaarden kan worden voldaan. Eiseres heeft gewezen op de inmiddels vaste jurisprudentie van de Afdeling, onder meer de uitspraak van 4 september 2008, 200708871/1. Daarin staat onder meer het volgende:
Toepassing van art. 64 Vw 2000 leidt er toe dat de van rechtswege aan een beschikking, strekkende tot afwijzing van een aanvraag om toelating, verbonden rechtsgevolgen worden opgeschort, welke rechtsgevolgen bij beëindiging van de toepassing van die bepaling van rechtswege herleven. Dit brengt met zich dat, indien door het BMA voorwaarden zijn verbonden aan de uitzetting, de Staatssecretaris van Justitie zich reeds bij de beoordeling of art. 64 Vw 2000 van toepassing is, ervan moet vergewissen dat het mogelijk is dat bij de verwijdering aan die voorwaarden wordt voldaan en dat niet – zoals de Staatssecretaris van Justitie het bestreden besluit ter zitting bij de Afdeling toelichtte – kan uitstellen tot het moment dat daadwerkelijk tot verwijdering wordt overgegaan. (…)
Ten aanzien van de door het BMA gestelde voorwaarde dat de vreemdeling bij zijn uitzetting dient te worden begeleid door een sociaal psychiatrische verpleegkundige geldt dat geen grond bestaat om aan te nemen dat het niet mogelijk moet worden geacht dat bij de daadwerkelijke verwijdering aan die voorwaarden wordt voldaan. In zoverre heeft de staatssecretaris in het bij de rechtbank bestreden besluit kunnen volstaan met de overneming van het advies van het BMA en de toezegging dat de DT&V toe zal zien op de naleving van deze voorwaarde. Dit is evenwel anders ten aanzien van de voorwaarde dat na aankomst van de vreemdeling in zijn land van herkomst de overdracht en directe voortzetting van diens behandeling gegarandeerd dienen te zijn. Dat volgens het advies van het BMA de behandeling van de vreemdeling in zijn land van herkomst beschikbaar is, biedt onvoldoende grond om aan te nemen dat het mogelijk moet worden geacht dat bij de daadwerkelijke verwijdering van de vreemdeling aan deze voorwaarde wordt voldaan, nu het advies van het BMA uitdrukkelijk slechts ziet op de beschikbaarheid van de behandeling in medisch-technische zin en niet op de individuele toegankelijkheid daarvan, terwijl die gelet op de bewoordingen van de voorwaarde hier wel van belang is. Nu niet is gebleken dat de staatssecretaris zich reeds door de in het advies genoemde medische centra, dan wel op andere wijze inzake de mogelijkheid van overdracht en directe voortzetting van de behandeling van de vreemdeling heeft laten informeren, heeft de staatssecretaris er onvoldoende blijk van gegeven dat hij zich ervan heeft vergewist dat het mogelijk is dat bij de daadwerkelijke verwijdering van de vreemdeling aan deze voorwaarde wordt voldaan. In zoverre heeft de staatssecretaris het besluit tot handhaving van zijn standpunt dat ten aanzien van de vreemdeling geen aanleiding bestaat om toepassing te geven aan artikel 64 van de Vw 2000 onzorgvuldig voorbereid en derhalve niet deugdelijk gemotiveerd.
2.12 Verweerder heeft zich inzake de reisvoorwaarden op het standpunt gesteld dat hij zich heeft laten informeren door DT&V omdat voordat sprake kan zijn van een fysieke overdracht de medische overdracht wordt geregeld door DT&V en dat eiseres niet zal worden uitgezet indien de medische overdracht niet geregeld kan worden. Uitvoering van het BMA-advies betekent dat voor de uitzetting contact zal worden gelegd met een psychiatrische kliniek in Kabul. Met de kliniek worden afspraken gemaakt over de datum en de wijze waarop de medische behandeling wordt overgedragen. Indien aan alle in het medische advies gestelde voorwaarden is voldaan, wordt eiseres overgebracht naar een uitzetcentrum. Derhalve bestaat geen aanleiding op voorhand te concluderen dat eiseres na aankomst in het land van herkomst niet aan een psychiatrische kliniek overgedragen zal kunnen worden voor de continuering van de voor eiseres noodzakelijke behandeling. Gelet op de mogelijkheden van de behandeling die blijkens het BMA-advies in Kabul bestaan, is het niet aannemelijk dat dit voor eiseres anders zou zijn. Door eiseres is onvoldoende onderbouwd waarom niet geregeld kan worden dat bij verwijdering van eiseres een overdracht aan een specialist/arts in aansluiting op de reis kan plaatsvinden of waarom niet aan de overige gestelde reisvoorwaarden kan worden voldaan. De aangevoerde gronden gerelateerd aan de fysieke overdracht worden daarom niet gevolgd door verweerder.
2.13 Uit de bovengenoemde uitspraak van de Afdeling volgt dat verweerder zich er reeds bij de besluitvorming van dient te vergewissen dat bij de verwijdering van eiseres aan de gestelde reisvoorwaarden kan worden voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet aan zijn vergewisplicht voldaan voor wat betreft de gestelde voorwaarde van een fysieke overdracht aan de toekomstige behandelaars op de plaats van bestemming. Voor dit oordeel is het volgende redengevend.
2.14 Het standpunt van verweerder dat DT&V zal toezien op de naleving van de in het BMA-advies gestelde reisvoorwaarden en dat eiseres wanneer niet aan de voorwaarden voldaan kan worden niet zal worden uitgezet, is, onder verwijzing naar de voornoemde uitspraak van de Afdeling, niet voldoende. Ook de hiervoor weergegeven overwegingen in het besluit waar staat op welke wijze DT&V bij de verwijdering zal toezien op naleving van de voorwaarden, is onvoldoende voor het oordeel dat verweerder aan zijn vergewisplicht heeft voldaan. Gelet op de uitspraak van de Afdeling dient verweerder immers reeds bij de beoordeling of artikel 64 Vw van toepassing is te bezien of aan de reisvoorwaarden kan worden voldaan. Daaraan is met de thans gegeven motivering, dat hiernaar bij de verwijdering van eiseres zal worden gekeken, niet voldaan. Dat volgens het BMA-advies voldoende behandelmogelijkheden in het land van herkomst beschikbaar zijn, biedt evenmin grond om aan te nemen dat bij de daadwerkelijke verwijdering van eiseres aan de voorwaarden voldaan kan worden, nu een advies van BMA uitdrukkelijk slechts ziet op de beschikbaarheid van behandeling in medisch-technische zin en niet op de individuele toegankelijkheid daarvan. In dit kader is voorts van belang dat gelet op de inhoud van het door eiseres overgelegde rapport van SFH van 11 maart 2009 vraagtekens kunnen worden gezet bij de toegang van eiseres tot de voor haar benodigde medische behandeling. Verweerder heeft dit rapport niet kenbaar bij zijn beoordeling betrokken.
2.15 Concluderend is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet aan zijn vergewisplicht heeft voldaan en dat verweerder zich derhalve niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres in staat is te reizen en dat geen aanleiding bestaat voor verlenging van het uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw.
2.16 De rechtbank zal het beroep reeds hierom gegrond verklaren. Het bestreden besluit is in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 Awb. Hetgeen overigens is aangevoerd, behoeft geen bespreking meer.
2.17 De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
2.18 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiseres heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 874,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
2.19 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb verweerder aanwijzen als rechtspersoon die het betaalde griffierecht vergoedt.
Verzoek om een voorlopige voorziening
2.20 Indien tegen een besluit beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.21 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, is aan het verzoek het belang komen te ontvallen, zodat dit reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
2.22 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiseres heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 437,- in verband met het verzoek
2.23 Met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, Awb gelast de rechtbank dat verweerder het betaalde griffierecht moet vergoeden.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 874,- te betalen aan eiseres in verband met het beroep;
3.5 draagt verweerder op € 150,- aan eiseres te betalen als vergoeding voor het betaalde griffierecht, in verband met het beroep.
De voorzieningenrechter:
3.6 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.7 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 437,- te betalen aan eiseres in verband met het verzoek;
3.8 draagt verweerder op € 150,- aan eiseres te betalen als vergoeding voor het betaalde griffierecht, in verband met het verzoek.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F. Miedema, rechter, tevens voorzieningenrechter, en op 22 december 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. L.I. Siers, griffier.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.