VOORZIENINGENRECHTER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
op het verzoek om een voorlopige voorziening van
[A], wonende te [plaats], verzoeker,
gemachtigde mr. M.M. van Breet,
ter zake van de op 14 september 2009 namens de Commandant Koninklijke Marine (hierna: CKM), verweerder, gedane mondelinge mededeling dat de functie van [functie] bureau bijzondere instroom, maatwerk en reservisten te Den Helder, waaraan de rang van majoor der mariniers is verbonden, arbeidsplaatsnummer 00445961, (hierna: de geambieerde functie) niet aan verzoeker wordt toegewezen, dat hij niet in aanmerking komt voor bevordering en dat de geambieerde functie met ingang van 1 oktober 2009 wordt toegewezen aan [B].
Verzoeker heeft bij brief van 23 september 2009 bezwaar gemaakt tegen de op 14 september 2009 gedane mededeling. Bij brief van dezelfde datum heeft hij bezwaar gemaakt tegen de toewijzing van de geambieerde functie aan [B].
Voorts heeft hij de voorzieningenrechter op 27 oktober 2009 verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is op 10 december 2009 ter zitting behandeld.
Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.M.P. van den Hurk.
1.Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.1Verzoeker, kapitein der mariniers, is tot 15 september 2008 werkzaam geweest in de functie Loopbaanadviseur MARNS. Per die datum is verzoeker de functie van Coördinator bijz.instr. & maatw. (arbeidsplaatsnummer 00445962) toegewezen.
Het Hoofd personeelsmanagement, [C], heeft daartoe op 1 september 2008 met verzoeker een gesprek gevoerd. Naar aanleiding van tijdens dit gesprek gemaakte afspraken is een gespreksnotitie opgemaakt.
2.2Op 14 september 2009 is verzoeker door het Hoofd personeel en organisatie KM (hierna: HPO), [D], medegedeeld dat de geambieerde functie niet aan hem wordt toegewezen en dat hij niet in aanmerking komt voor bevordering. Van dit gesprek is een gespreksnotitie opgemaakt.
2.3Op 29 oktober 2009 heeft verweerder de griffier telefonisch medegedeeld dat de gevolgen van de bestreden besluiten niet worden opgeschort. Volgens verweerder zijn de werkzaamheden behorende bij de geambieerde functie in de week daarvoor overgedragen aan [B]. [B] verricht de werkzaamheden al en de geambieerde functie is reeds mondeling aan hem toegewezen.
2.4Bij uitspraak van 2 november 2009 heeft de voorzieningenrechter de bestreden besluiten geschorst tot het tijdstip dat uitspraak is gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening.
3.Verzoeker heeft aangevoerd dat hem op 1 september 2008 door het Hoofd personeelsmanagement, die op dat moment de hoedanigheid van Hoofd van de afdeling functietoewijzing had, is toegezegd dat hij op termijn de geambieerde functie toegewezen zou krijgen, onder gelijktijdige bevordering. Op 14 september 2009 heeft het HPO hem echter medegedeeld dat hij niet is gehouden aan de eerder door het Hoofd personeels-management gedane toezeggingen. Verzoeker stelt dat het vertrouwensbeginsel is geschonden. Verzoeker stelt dat hem niet is medegedeeld op welke grond de weigering functietoewijzing en bevordering berust.
4.De op 14 september 2009 gedane mondelinge mededeling dat de geambieerde functie niet aan verzoeker wordt toegewezen en dat verzoeker niet wordt bevorderd is een op grond van artikel 8:1, tweede lid, van de Awb met een besluit gelijk te stellen andere handeling waarbij de ambtenaar belanghebbende is.
5.1De Centrale Raad van Beroep (hierna: de Raad) heeft in zijn uitspraak van 11 maart 1994 (nr. MAW 1992/22, MRT 1996, pag. 364 e.v.) overwogen dat het, mede gelet op de Nota van toelichting bij het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) waarin is vermeld dat artikel 27 de kernbepaling bevat dat bevordering is gerelateerd aan een functie waaraan een hogere klasse of rang is verbonden dan die welke de militair tot dan toe bekleedt, ervoor moet worden gehouden dat het systeem van artikel 27 AMAR inhoudt dat bevordering en functietoewijzing onlosmakelijk zijn verbonden, behoudens de in artikelen 27 en 28 AMAR limitatief opgesomde uitzonderingsgevallen.
5.2De voorzieningenrechter stelt vast dat de weigering om verzoeker de geambieerde functie toe te wijzen meebrengt dat hij niet wordt bevorderd tot de aan die functie verbonden rang van majoor der mariniers. Gelet op artikel 19, eerste lid, aanhef en onder c, van het AMAR is verweerder bevoegd om een besluit te nemen met betrekking tot functietoewijzing. Voor zover het bestreden besluit is op te vatten als een besluit om verzoeker niet bij de Kroon voor bevordering voor te dragen, wijst de voorzieningenrechter op artikel 27, eerste lid, aanhef en onder b, van het AMAR en het Koninklijk Besluit van 27 december 1995, houdende het machtigen van de Minister van Defensie tot het bevorderen van militairen die een officiersrang bekleden (Stb. 1996, 34).
De voorzieningenrechter geeft verweerder in overweging de eventuele bevoegdheidsgebreken bij de te nemen beslissing op bezwaar te herstellen.
6.1De voorzieningenrechter overweegt dat in de gespreksnotitie van het gesprek op 1 september 2008 tussen het Hoofd personeelsmanagement [C] en verzoeker afspraken zijn vastgelegd. Uit de gespreksnotitie blijkt dat verzoeker vervroegd van zijn functie van Loopbaanadviseur gaat, dat hij deze functie naar volle tevredenheid heeft vervuld, dat hij per 16 september 2008 start in de nieuwe functie van coördinator en dat verzoeker die functie zal doorlopen tot hij zal doorschuiven naar zijn nieuwe functie, zijnde de geambieerde functie. Naar verwachting zal medio 2010, onvoorziene omstandigheden voorbehouden, bij het einde van de functieduur van het huidige Hoofd, MAJMARNS [E], de geambieerde functie worden overgenomen door verzoeker, onder gelijktijdige bevordering tot majoor der mariniers.
6.2De voorzieningenrechter stelt vast dat niet wordt betwist dat aan verzoeker toezeggingen zijn gedaan en dat verzoeker hieraan gerechtvaardigde verwachtingen kon ontlenen. Uit voornoemde gespreksnotitie blijkt dat verzoeker na enige bedenktijd, gelet op de toezegging dat hem na het vertrek van [E] de geambieerde functie zou worden toegewezen, akkoord is gegaan met vervroegde beëindiging van de functieduur van zijn functie van Loopbaanadviseur. Verzoeker heeft derhalve zijn handelen op de mededeling van verweerder afgestemd, zodat aan het zogenoemde dispositievereiste is voldaan. Verweerder dient dit bij zijn belangenafweging te betrekken.
6.3Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de beleidswijziging ter zake van functietoewijzing en bevordering, een onvoorziene omstandigheid is, zoals bedoeld tijdens het met verzoeker op 1 september 2008 gevoerde gesprek. Voorts stelt verweerder dat aan [B] op 11 september 2009 zodanige toezeggingen zijn gedaan, dat de rechtszekerheid ten aanzien van [B] geweld zou worden aangedaan indien hij alsnog van de geambieerde functie zou worden afgehaald. Ter zitting heeft verweerder de gestelde beleidswijziging toegelicht.
In november 2008 heeft het toenmalige HPO, [F], op basis van klachten en incidenten, besloten om officieren ex-schepeling niet meer in aanmerking te brengen voor functies in de rang van majoor der mariniers/luitenant ter zee der eerste klasse (MAJMARNS/LTZ1). In februari 2009 is deze beslissing van het toenmalige HPO door het huidige HPO [D] aangepast, in die zin dat er wel mogelijkheden zijn om officieren ex-schepeling voor MAJMARNS/LTZ1-functies in aanmerking te laten komen.
Voorwaarden voor bevordering zijn dan
a) dat hun geschiktheid voor de functie boven alle twijfel verheven is - dit wil zeggen niet alleen is ingegeven door schaarste in de overige onderdelen van het officiersbestand -;
b) dat zij tevens geschikt zijn voor bredere inzet op officiersfuncties binnen hun korps en
c) dat daarnaast binnen het korps en de dienstgroep waaruit de militair afkomstig is, een breed draagvlak moet zijn voor deze bevordering.
6.4Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat de gestelde beleidsregel niet bekend is en dat draagvlak als voorwaarde voor bevordering een nieuwe eis is.
6.5Ter zitting heeft verweerder medegedeeld dat voornoemd beleid niet schriftelijk is neergelegd, maar dat het sinds februari 2009 wel bij alle betrokken partijen bekend is.
De voorzieningenrechter overweegt dat geen sprake is van beleid in de zin van artikel 1:3, vierde lid, van de Awb. Veeleer is sprake van een gedragslijn voor bevordering waarvan overigens niet duidelijk is geworden of deze bestendig is en op welke wijze deze bekend is gemaakt.
6.6De voorzieningenrechter overweegt dat de door verweerder gestelde (gewijzigde) gedragslijn geen bijzondere omstandigheid is waardoor aan harde toezeggingen, waarbij is voldaan aan het dispositievereiste, voorbij kan worden gegaan. Derhalve zal aan de gedragslijn evenals de vraag of het aspect draagvlak houdbaar is als voorwaarde voor bevordering voorbij worden gegaan.
6.7Ter zittting heeft verweerder gesteld dat op 9 december 2009 uit telefonisch contact met [D] is gebleken dat [D] overleg heeft gevoerd met de vakoudste van verzoeker. Hierbij is kritiek op het functioneren, de attitude en de vakkennis van verzoeker naar voren gekomen.
De voorzieningenrechter overweegt dat de thans op verzoeker geuite kritiek op geen enkele wijze is onderbouwd. Uit de gespreksnotitie van 1 september 2008 blijkt dat verzoeker naar volle tevredenheid heeft gefunctioneerd. Niet gebleken is dat hij daarna zodanig heeft gefunctioneerd dat de geuite kritiek gerechtvaardigd is.
6.8Voor zover verweerder thans stelt dat verzoeker op 1 november 2009 niet beschikbaar was voor het functietoewijzingsproces, overweegt de voorzieningenrechter dat verzoekers vertrek van de functie Loopbaanadviseur voortijdig was. Bij de aan verzoeker gedane toezeggingen werd aansluiting gezocht bij het moment waarop verwacht werd dat [E] zijn functie zou verlaten. [E] heeft evenmin de beoogde functieduur doorlopen omdat hij eveneens voortijdig van zijn functie is gehaald. De niet-beschikbaarheid wordt naar het oordeel van de voorzieningenrechter tegengeworpen met het enkele, op de persoon gerichte doel om verzoeker een functietoewijzing en bevordering te onthouden.
6.9Niet in geschil is dat aan [B] ter zake van de toewijzing van de geambieerde functie nog geen besluit is uitgereikt. [B] is herintreder en zijn aanstelling bij het beroepspersoneel dient nog geformaliseerd te worden. Voor zover verweerder stelt dat aan [B] toezeggingen zijn gedaan, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Verweerder heeft thans gesteld dat op 11 september 2009 aan [B] toezeggingen zijn gedaan. De voorzieningenrechter overweegt dat, gelet op de gespreksnotities van het loopbaangesprek met [B] van 1 september 2009, aan [B] is medegedeeld dat de geambieerde functie door plotseling vertrek van de huidige MAJMARNS vroegtijdig vacant is. Op dat moment en zelfs op 11 september 2009 bestond echter nog geen duidelijkheid over het vertrek van [E]. Ook met verzoeker, aan wie eerder toezeggingen zijn gedaan, was nog niet gesproken. Uit de door verzoeker overgelegde verklaring van [E] van 5 november 2009 blijkt immers dat op 4 september 2009 aan hem is gevraagd te overdenken of hij de functie van beleidsmedewerker reservisten bij de HDP wil gaan bekleden. Eerst op 14 september 2009 is [E] medegedeeld dat hij wegens organisatiebelang - overigens tegen zijn zin - wordt overgeplaatst naar Den Haag. Met verzoeker is op 14 september 2009 een gesprek gevoerd. Verweerder heeft, vanaf het moment waarop verzoeker bezwaar heeft gemaakt en zeker na het indienen van het onderhavige verzoek om een voorlopige voorziening, de benoeming van [B] toch willen doorzetten. De belangen van verzoeker zijn daarbij niet meegewogen. Hiermee heeft verweerder willens en wetens risico's genomen bij het onderhavige functietoewijzingsproces. Voor zover de rechten van [B] in het geding komen, komt dit geheel voor rekening van verweerder.
7.Op grond van het vorenstaande wordt het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen.
8. Verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 874,--. Voorts dient verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht te vergoeden.
De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage,
1. wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe in die zin dat
- het op 14 september 2009 genomen besluit wordt geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de te nemen beslissing op bezwaar en
- verweerder het functietoewijzingsproces ter zake van de geambieerde functie moet bevriezen tot zes weken na de bekendmaking van de te nemen beslissing op bezwaar;
2. veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 874,--, welke kosten aan verzoeker moet worden vergoed;
3. bepaalt dat voornoemde verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht ad € 150,-- vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.D.J. van Reenen-Stroebel, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van de griffier A.J. Faasse - van Rossum.
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2009.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.