ECLI:NL:RBSGR:2009:BK8237

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/754126-08
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en de rol van de verdachte in de uitbuiting van jonge vrouwen

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 18 december 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich gedurende enkele jaren schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel. De verdachte heeft jonge vrouwen naar Nederland gebracht met de bedoeling hen in de prostitutie te laten werken. Dit gebeurde door misbruik te maken van hun kwetsbare positie, hen te misleiden en geweld of dreiging te gebruiken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de vrouwen onder druk zette om hun verdiensten af te staan en hen in een situatie van afhankelijkheid hield. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers. De vordering van de benadeelde partij, een van de slachtoffers, is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte heeft verplicht om een schadevergoeding van € 5.800,00 te betalen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen is dat hij bepaalde handelingen heeft verricht, en heeft hem daarvan vrijgesproken. De uitspraak benadrukt de ernst van mensenhandel en de noodzaak om slachtoffers te beschermen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/754126-08
Datum uitspraak: 18 december 2009
(Verkort vonnis)
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] (Hongarije) op [geboortedatum] 1978,
thans gedetineerd in de [penitentiaire inrichting]
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 4 maart 2009, 29 mei 2009, 9 juli 2009, 2 oktober 2009 en 3 en 4 december 2009.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.Y. Taekema, advocaat te 's-Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd, te weten [mevrouw A.], ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. F.A. Hut, advocaat te 's-Gravenhage.
De officier van justitie mr. M. Mos heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 4 eerste cumulatief/alternatief en 5 eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1 eerste, tweede en derde cumulatief/alternatief; 2 eerste, tweede en derde cumulatief/alternatief; 3 eerste, tweede en derde cumulatief/alternatief; 4 tweede en derde cumulatief/alternatief en 5 tweede en derde cumulatief/alternatief ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van de tijd reeds in overleveringsdetentie en voorarrest doorgebracht.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [mevrouw A.] tot een bedrag van € 5.800,00 en tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 5.800,00, subsidiair 64 dagen hechtenis, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [mevrouw A.].
De officier van justitie heeft medegedeeld dat zij voornemens is te gelegener tijd een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
Herhaald verzoek horen getuigen.
De raadsman heeft ter terechtzitting van 4 december 2009 in zijn pleidooi zijn eerder op diezelfde zitting gedane en door de rechtbank afgewezen verzoek tot het horen van de getuigen [A.], [vrouw C.] en [vrouw D.] herhaald. De raadsman is van mening dat zij ter terechtzitting dienen te worden gehoord, zodat de rechtbank de betrouwbaarheid van hun verklaringen kan toetsen. Nu het gaat om een zo rechtstreeks mogelijk oordeel van de behandelend kamer, was het volgens de raadsman niet zinvol deze getuigen op te geven voor een eerdere pro-formazitting omdat in ieder geval bij hem niet bekend was of de rechters op die pro-formazitting ook de inhoudelijke behandeling van de zaak zouden doen.
De raadsman heeft aan zijn herhaalde verzoek geen nieuwe feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd die tot een heroverweging van de eerdere beslissing zouden kunnen leiden. De rechtbank wijst het verzoek van de raadsman daarom af. Voor heropening van het onderzoek ziet de rechtbank geen aanleiding.
De tenlastelegging.
Aan de verdachte is ten laste gelegd - na aanpassing van de tenlastelegging ter terechtzitting van 9 juli 2009 - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de vordering aanpassing omschrijving tenlastelegging, gemerkt A.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie: rechtsmacht.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat het openbaar ministerie partieel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, voor zover volgens de tenlastelegging gedragingen in het buitenland -Hongarije- zouden hebben plaatsgevonden. Nu de verdachte niet de Nederlandse nationaliteit bezit, ontbeert de rechtbank rechtsmacht ten aanzien van die gedragingen.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Ingevolge artikel 2 van het Wetboek van Strafrecht is de Nederlandse strafwet toepasselijk op ieder die zich in Nederland aan enig strafbaar feit schuldig maakt. Verdachte wordt onder alle tenlastegelegde feiten mensenhandel verweten. Voor zover het verwijt betrekking heeft op een en hetzelfde slachtoffer dient het beschouwd te worden als één voortdurend delict, dat bestaat uit een samenstel van handelingen op verschillende plaatsen. Verdachte wordt in het kader van mensenhandel verschillende uitvoeringshandelingen verweten die zowel in Nederland als in Hongarije zouden hebben plaatsgevonden. Indien ook buiten Nederland gelegen plaatsen kunnen gelden als plaats waar het strafbare feit is gepleegd, is op grond van dit artikel vervolging van dat strafbare feit in Nederland mogelijk, ook ten aanzien van de van het strafbare feit deel uitmakende gedragingen die buiten Nederland hebben plaatsgevonden. Dit is niet anders wanneer de gedragingen van de verdachte in het buitenland zich chronologisch vóór de tenlastegelegde gedragingen in Nederland zouden hebben voorgedaan.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
De raadsman heeft voorts de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit op de grond, dat de opzet van het strafrechtelijk onderzoek niet voldoet aan het zogeheten Zwolsman-criterium.
De raadsman heeft hiertoe aangevoerd - samengevat - dat [mevrouw A.], toen zij nog als verdachte werd aangemerkt, anders dan verdachte en zijn [broer van verdachte] niet in voorlopige hechtenis met beperkingen is gesteld. [A.] is te snel als slachtoffer aangemerkt. Zij is vervolgens na twee dagen vrijgelaten. Alleen omdat [A.] een vrouw is, is zij door het openbaar ministerie geplaatst in een vermeend zwakkere positie - die van slachtoffer - dan verdachte en zijn broer. Na haar vrijlating heeft [A.] een half jaar lang de andere slachtoffers kunnen beïnvloeden.
Voorts zou de politie veel suggestieve vragen aan [A.] hebben gesteld. Haar is bijvoorbeeld voorgehouden dat verdachte, haar partner, verschillende relaties had met andere vrouwen, waardoor [A.] onder druk werd gezet om belastend over verdachte te verklaren. Door deze wijze van handelen is volgens de raadsman door het openbaar ministerie de integriteit van het onderzoek onherstelbaar beschadigd en heeft een grove veronachtzaming van de belangen van verdachte plaatsgevonden, waardoor in ernstige mate afbreuk wordt gedaan op het recht van verdachte op een eerlijk proces.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat [A.] op 14 oktober 2008 als verdachte is aangehouden. Al spoedig bleek uit haar verklaringen, maar ook uit de verklaringen van de andere vrouwen, dat [A.] zelf ook een slachtoffer was. De officier van justitie heeft de beslissing om de zaak tegen [A.] te seponeren gebaseerd op het non-punishment beginsel en de volgende feiten en omstandigheden:
* [A.] heeft zelf ook als prostituee gewerkt en zij heeft haar geld afgestaan aan verdachte.
* Zij heeft de andere vrouwen in de gaten gehouden, maar geen dwang op hen uitgeoefend.
* De andere vrouwen zagen haar niet als verdachte, maar ook als slachtoffer.
* Zij was onder invloed van verdachte omdat hij haar een toekomst samen met hem beloofde en zij nog steeds van hem hield.
* Zij verrichtte de controle op de andere vrouwen om te voorkomen dat verdachte haar opnieuw zou mishandelen of bedreigen. Zij was bang voor verdachte.
Het non-punishment beginsel - neergelegd in artikel 26 van het Verdrag van de Raad van Europa inzake bestrijding van mensenhandel - houdt in dat het mogelijk moet zijn om slachtoffers van mensenhandel niet te bestraffen voor strafrechtelijke gedragingen die zij onder dwang hebben begaan.
De officier van justitie heeft verklaard dat de zaak tegen [A.] niet onmiddellijk is geseponeerd, omdat zij als verdachte de mogelijkheid had zich op haar verschoningsrecht te beroepen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Aan de hand van mondelinge verklaringen van prostituees, gedaan aan ambtenaren belast met de bestuurlijke controles in de prostitutiegebieden werd door het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel (EMM) van de Nationale Recherche onderzoek gedaan naar de gedragingen van een aantal in Nederland verblijvende Hongaren die actief zijn in de prostitutiegebieden in Amsterdam, Den Haag en Alkmaar. Er werden drie mannen en één vrouw genoemd, die zich mogelijk sinds 2001 schuldig zouden hebben gemaakt en nog steeds zouden maken aan mensenhandel. Dit waren verdachte, zijn broers [broer 1] en [broer 2], en [mevrouw A.].
Op 24 juni 2008 is een strafrechtelijk onderzoek gestart. Op 14 oktober 2008 zijn verdachte en [broer 1] in Pecs (Hongarije) aangehouden. Op 27 november 2008 zijn zij overgebracht naar Nederland. [A.] is, eveneens op 14 oktober 2008, aangehouden in Den Haag. Zij is op 16 oktober 2008 heengezonden. [A.] had toen drie verklaringen afgelegd, op basis waarvan zij als slachtoffer is aangemerkt en is vrijgelaten.
Uit het dossier noch het verhandelde ter terechtzitting blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat het openbaar ministerie met een te eenzijdige blik het strafrechtelijk onderzoek heeft geleid en daarin met veronachtzaming van verdachtes belangen onderzoeksbeslissingen heeft genomen. De eerste drie verklaringen van [A.] in combinatie met de tapverslagen konden voldoende grond bieden om [A.] ook als slachtoffer aan te merken. De officier van justitie heeft uiteengezet op basis van welke feiten en omstandigheden daarna de beslissing tot het seponeren van de zaak tegen [A.] is genomen. Niet kan worden gezegd dat de officier van justitie op die basis niet in redelijkheid tot haar beslissing heeft kunnen of behoren te komen. Van een grove veronachtzaming van de belangen van verdachte door het openbaar ministerie is ook anderszins niet gebleken.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding onder 3 tweede cumulatief/alternatief is ten laste gelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hiertoe dat [A.] heeft verklaard dat het een gezamenlijk idee was van haar en verdachte om naar Nederland te komen om hier te gaan werken. Van een vriendin had zij gehoord dat een prostituee in Nederland veel geld zou kunnen verdienen. De vraag is in welke mate verdachte invloed heeft gehad op deze beslissing. Uit de verklaringen van [mevrouw A.] en de overige informatie in het dossier wordt, in het licht van het onder 3 tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde, onvoldoende duidelijk welke betrokkenheid verdachte heeft gehad bij de overkomst van [A.] naar Nederland, zodat hij van dit onderdeel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het bij alle feiten onder eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde zal verdachte partieel worden vrijgesproken van het vervoeren van de slachtoffers naar Nederland en het vertellen/voorspiegelen aan de slachtoffers dat in Nederland veel geld te verdienen is als prostituee (het eerste en tweede gedachtenstreepje), nu niet bewezen kan worden verklaard dat deze handelingen in Nederland zijn begaan.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan acht de rechtbank bewezen en is zij tot de overtuiging gekomen dat de verdachte de op de dagvaarding onder 1 eerste, tweede en derde cumulatief/alternatief; 2 eerste, tweede en derde cumulatief/alternatief; 3 eerste en derde cumulatief/alternatief; 4 eerste, tweede en derde cumulatief/alternatief en 5 eerste, tweede en derde cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Nadere bewijsoverwegingen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van de slachtoffers onbetrouwbaar zijn en van het bewijs dienen te worden uitgesloten. Niet alleen zijn de verklaringen van de slachtoffers inconsistent en onderling tegenstrijdig, ook hebben [A.], [vrouw C.] en [vrouw D.] tijdens bezoeken aan verdachte in de gevangenis, tegen hem gezegd dat zij niet naar waarheid hebben verklaard.
De rechtbank stelt bij de beoordeling van het bewijs voorop dat het tenlastegelegde, mensenhandel, een materie betreft waaromtrent aangiftes en getuigenverklaringen in de regel niet dan met de grootste moeite tot stand komen. De rechtbank is van oordeel dat de bewijsmiddelen - gelet op hun onderlinge samenhang en in samenhang met de overige bewijsmiddelen - in de kern en op de cruciale onderdelen dusdanig overeenkomen en consistent zijn, dat deze voldoende betrouwbaar zijn om bij te dragen tot het bewijs. De omstandigheid dat een aantal van de aangeefsters/getuigen hun bij de politie afgelegde verklaring bij de rechter-commissaris hebben gewijzigd, doet daar niet aan af. Uit de verschillende bij de politie afgelegde verklaringen over de wijze waarop verdachte te werk ging en wat de verschillende slachtoffers is overkomen, komt immers een in essentie gelijkluidend beeld naar voren, dat bovendien wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen, zoals de getapte telefoongesprekken. De rechtbank noemt hier in het bijzonder een tapverslag van 9 september 2008, waarin verdachte spreekt over de vraag of hij wel of niet vrouwen moet gaan regelen, dat hij twee meisjes met de bus naar Nederland zou kunnen sturen en aan het werk zou kunnen zetten, omdat hij er financieel slecht voor staat.1 Mede gelet hierop is de rechtbank tevens van oordeel dat de afzonderlijke verklaring van elk van de in de tenlastelegging genoemde personen de verklaringen van de anderen ondersteunt, zodat voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van enkele jaren schuldig gemaakt aan mensenhandel. Verdachte heeft daartoe jonge vrouwen naar Nederland gebracht met de bedoeling hen daar in de prostitutie te laten werken en hen door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht, door misleiding en door gebruik van geweld of dreiging hiermee als (raam)prostituee voor zich laten werken.
Uit de verklaringen van de vrouwen en uit het overige bewijs kan een vast patroon van handelen door verdachte worden afgeleid. Alle vrouwen waren afkomstig uit Hongarije, een land dat in vergelijking met Nederland een lage levensstandaard heeft. Bijna alle vrouwen wilden veel geld gaan verdienen en een beter bestaan opbouwen. Verdachte heeft van deze situatie misbruik gemaakt, onder meer door te doen voorkomen dat deze vrouwen in Nederland in de prostitutie zeer grote geldbedragen konden verdienen en snel rijk konden worden. Hij spiegelde hen een mooie toekomst voor en maakte met hen de afspraak dat ze het geld dat zij in de prostitutie zouden verdienen op 50/50 basis met hem zouden delen.
Verdachte bracht de vrouwen met zijn auto naar Nederland, waar hij huisvesting voor hen regelde, hij confronteerde hen met schulden die zij bij hem zouden hebben opgebouwd, onder andere door de reiskosten en de kosten van levensonderhoud en de woonruimte voor te schieten en door hen steeds geld te blijven lenen. Verdachte heeft hen gedwongen praktisch al hun verdiensten uit de prostitutie af te geven en niet slechts de helft, zoals was afgesproken.
Verdachte controleerde voortdurend hoeveel de vrouwen al verdiend hadden, door hen meermalen per dag te bellen en naar hun omzet te vragen, vaak op een verbaal agressieve wijze. Door hen op in hetzelfde pand te laten werken, heeft verdachte bovendien een situatie gecreëerd van onderlinge controle door de vrouwen.
Dusdoende heeft verdachte misbruik gemaakt van de kwetsbare, geïsoleerde en afhankelijke positie waarin deze vrouwen in Nederland verkeerden. Mede hierdoor werd het voor de vrouwen onmogelijk gemaakt ten aanzien van het uitoefenen van de prostitutie vrije keuzes te maken en zelfstandig beslissingen te nemen zoals vrije Nederlandse prostituees dat kunnen. Het gedrag van verdachte moet worden aangemerkt als stelselmatige onderdrukking, waaraan de desbetreffende vrouwen in Nederland ten prooi vielen en met welke onderdrukking klaarblijkelijk werd beoogd mogelijke weerstand van de vrouwen te breken en te voorkomen dat zij met de prostitutie zouden stoppen of voor zich zelf zouden gaan werken.
De rechtbank tilt zwaar aan deze feiten. Verdachte heeft bij het begaan daarvan op geen enkele manier respect getoond voor de vrouwen en hen louter en alleen als handelswaar beschouwd. Verdachte heeft bovendien een van de slachtoffers, [A.], meermalen mishandeld of hiermee gedreigd. Ook slachtoffer [vrouw E.] heeft hij mishandeld. Hij heeft geen enkel ontzag getoond voor de lichamelijke integriteit of het zelfbeschikkingsrecht van zijn slachtoffers. Voorts kunnen feiten als de onderhavige een aanzienlijke psychische schade bij de veelal jonge vrouwen teweegbrengen.
De rechtbank houdt in de strafmaat rekening met het feit dat vier van de vijf slachtoffers reeds in de prostitutie werkzaam waren en dat verdachte hen dus niet tot dit werk gebracht heeft, terwijl hij het vijfde slachtoffer, dat reeds na korte tijd met het werk als prostituee wilde stoppen, niet heeft belet te vertrekken.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op een hem betreffend Uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister, waaruit blijkt dat verdachte nog niet eerder in Nederland voor dergelijke feiten is veroordeeld.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van nader te melden duur, passend en geboden.
De vordering van de benadeelde partij.
[A.], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 14.300,00.
De rechtbank acht de vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade, van zo eenvoudige aard dat dit deel van de vordering zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Dit deel van de vordering is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 3 derde cumulatief/alternatief bewezenverklaarde feit en dat deze schade -ook wanneer de met kwitanties gestaafde bedragen buiten beschouwing worden gelaten- ten minste het gevorderde bedrag beloopt. Ter zake van de gevorderde immateriële schade, zal de rechtbank naar billijkheid een bedrag van € 1.500,00 toewijzen.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 5.800,00.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren, aangezien dit deel van de vordering in zoverre niet van zo eenvoudige aard is dat het zich leent voor behandeling in deze strafzaak. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 3 derde cumulatief/alternatief bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 5.800,00, subsidiair 64 dagen hechtenis, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [mevrouw A.].
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
24c, 36f, 47, 57 en 273f van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding onder 3 tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 eerste, tweede en derde cumulatief/alternatief; 2 eerste, tweede en derde cumulatief/alternatief; 3 eerste en derde cumulatief/alternatief; 4 eerste, tweede en derde cumulatief/alternatief en 5 eerste, tweede en derde cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 eerste en derde cumulatief/alternatief:
mensenhandel, door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van feit 1 tweede cumulatief/alternatief; 2 eerste, tweede en derde cumulatief/alternatief; 3 eerste en derde cumulatief/alternatief; 4 eerste, tweede en derde cumulatief/alternatief en 5 eerste, tweede en derde cumulatief/alternatief:
mensenhandel, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in overleveringsdetentie, verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [mevrouw A.], p/a. [adres] een bedrag van € 5.800,00;
verklaart de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat zij dit deel van de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 5.800,00 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [mevrouw A.];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 64 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mrs H.P.M. Meskers, voorzitter,
B. Bastein en M. Knijff, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B.M. van Heemst, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 december 2009.
1 Zaaksdossier [A.], blz. 91 van de tapverslagen.