ECLI:NL:RBSGR:2009:BK8215

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/7367, 09/10888 en 09/10889
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Keniaanse eisers na traumatische gebeurtenissen tijdens verkiezingsgeweld

In deze zaak gaat het om de asielaanvragen van drie Keniaanse eisers die hun aanvragen voor verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd hebben ingediend na traumatische ervaringen tijdens het geweld dat volgde op de Keniaanse verkiezingen in december 2007. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van traumatische gebeurtenissen die zijn veroorzaakt door een groepering, maar de vraag of de Keniaanse overheid in staat of bereid is bescherming te bieden, is in geschil. De rechtbank oordeelt dat de verweerder onvoldoende heeft onderbouwd dat de autoriteiten bescherming konden bieden, ondanks verwijzingen naar rapporten van Human Rights Watch. De rechtbank wijst erop dat de politie niet effectief heeft opgetreden tegen het geweld, wat resulteerde in duizenden vluchtelingen en doden. De rechtbank concludeert dat de bestreden besluiten van de verweerder niet deugdelijk zijn gemotiveerd en verklaart de beroepen gegrond. De rechtbank vernietigt de besluiten van 3 februari 2009 en draagt de verweerder op om binnen zes weken nieuwe besluiten te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens worden de proceskosten van de eisers vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Utrecht
Sector bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
zaaknummers: AWB 09/7367, 09/10888 en 09/10889
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres sub1], geboren op [1969], eiseres,
[eiser sub2], geboren op [1989], en
[eiseres sub3], geboren op [1992],
alle van Keniaanse nationaliteit, hierna tezamen: eisers,
gemachtigde: mr. S. Coenen, advocaat te Utrecht,
en
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. E.S. Söylemez.
Inleiding
1.1 Bij besluiten van 3 februari 2009 heeft verweerder de aanvragen van eisers van 10 februari 2008 tot het verlenen van verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Eisers hebben hiertegen beroepen bij deze rechtbank ingesteld.
1.2 De gedingen zijn gevoegd behandeld ter zitting van 7 oktober 2009, waar eisers zijn verschenen. Eisers en verweerder hebben ter zitting bij monde van hun gemachtigden hun standpunten toegelicht. Ter zitting is namens eisers verschenen mr. B. Palm, een kantoorgenoot van de gemachtigde van eisers.
Overwegingen
2.1 De rechtbank stelt vast dat het geschil zich beperkt tot de vraag of eisers in aanmerking komen voor verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.2 Eisers hebben in dat kader een beroep gedaan op het traumatabeleid. Eisers hebben aangevoerd dat het etnisch geweld na de Keniaanse verkiezingen in december 2007 voornamelijk was gericht tegen de Kikuyu’s (de stam waartoe de kinderen behoren). Door het geweld zijn honderden mensen om het leven gekomen en zijn duizenden mensen gevlucht. Eiseres heeft gesteld dat haar relaas en de overgelegde stukken voldoende aanknopingpunten bieden voor de conclusie dat haar vriend is mishandeld en gedood door een groepering waartegen de overheid, gezien de schaal waarop het geweld plaatsvond, geen bescherming kon bieden.
2.3 De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat sprake is geweest van traumatische gebeurtenissen in de zin van paragraaf C2/4.2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) en dat die gebeurtenissen voor eisers de aanleiding zijn geweest te vluchten uit Kenia.
2.4 Uit het beleid van paragraaf C2/4.2.4 van de Vc blijkt dat de handelingen, die geleid hebben tot de traumatische ervaringen, moeten zijn verricht:
1. van overheidswege,
2. door politieke of militante groeperingen die de feitelijke macht uitoefenen in het land van herkomst of een deel daarvan, of
3. door groeperingen waartegen de overheid niet in staat of niet willens is bescherming te bieden.
2.5 Ter zitting is gebleken dat verweerder niet betwist dat de traumatische gebeurtenissen gevolg zijn geweest van geweld dat uitgeoefend werd door een groepering als bedoeld in het derde punt van rechtsoverweging 2.4 (hierna: de groepering), zij het dat in geschil is of de overheid in het algemeen in staat of bereid is tegen deze groepering bescherming te bieden.
2.6 De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 10 juni 2003 (LJN AI0127) onder meer het volgende overwogen: “In een geval als dit, waarin de vreemdeling in het bestreden besluit gevolgd wordt in zijn relaas dat hem traumatiserend te achten gebeurtenissen zijn overkomen door toedoen van een moslimgroepering onder zodanige omstandigheden dat het voorvallen van die gebeurtenissen de autoriteiten bekend moet zijn geweest, doch waartegen niet tijdig en effectief is opgetreden, ligt het op de weg van de minister te onderzoeken of de autoriteiten, gelet op hetgeen algemeen bekend is over de situatie in het land van herkomst, in het bijzonder op basis van de ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken, in het algemeen in staat of bereid zijn bescherming te bieden tegen die groepering.”
2.7 De rechtbank overweegt - mede gelet op deze uitspraak - dat, nu verweerder niet heeft betwist dat eisers traumatische gebeurtenissen hebben meegemaakt, welke gebeurtenissen bij de Keniaanse autoriteiten bekend waren en eisers hebben gesteld dat de Keniaanse overheid daartegen geen bescherming wilde, dan wel kon bieden, het op de weg van verweerder ligt om te onderzoeken of de autoriteiten in het algemeen in staat of bereid zijn bescherming te bieden.
2.8 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de politie bescherming kon en wilde bieden. Verweerder heeft ter onderbouwing van dit standpunt verwezen naar een rapport van Human Rights Watch (hierna: HRW) van 2009.
2.9 Anders dan eisers, is de rechtbank van oordeel dat voldoende duidelijk is dat verweerder in de bestreden besluiten met een verwijzing naar het “rapport 2009” van HRW heeft willen verwijzen naar het rapport “Country Summary” van HRW van januari 2009. Voor zover deze verwijzing voor eisers onduidelijk was, had het op hun weg gelegen daarover bij verweerder navraag te doen.
2.10 Verweerder heeft ter zitting verwezen naar een passage uit het rapport van HRW van 2009 waaruit volgens verweerder blijkt dat de politie tegen het geweld is opgetreden. Deze enkele passage acht de rechtbank echter een onvoldoende onderbouwing van het standpunt dat de politie bescherming heeft kunnen en willen bieden, nu uit het rapport tevens blijkt dat dit optreden onverlet heeft gelaten dat er doden en gewonden zijn gevallen en dat er in totaal 300.000 mensen op de vlucht zijn geslagen. Overigens wordt in het rapport over het optreden door de politie ook vermeld dat “(…) Police were responsible for hundreds of deaths during the post-election violence and serious questions remain about the chain of command - who ordered the use of life rounds, and under what circumstances (…).”
2.11 Voorts heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eisers zijn opgevangen in een officieel vluchtelingenkamp Jamhuri Park in Kenia. Dit moet volgens verweerder aangemerkt worden als door de overheid geboden bescherming.
2.12 Eisers hebben uitdrukkelijk betwist dat de Keniaanse overheid betrokken was bij het vluchtelingenkamp Jamhuri Park. Voorts hebben ze betwist dat dit vluchtelingenkamp veilig was. De rechtbank stelt vast dat verweerder hier, ook desgevraagd ter zitting, niets tegenover heeft gesteld. De rechtbank volgt verweerder dan ook niet in de enkele, niet nader onderbouwde stelling, dat het vluchtelingenkamp gezien moet worden als bescherming door de Keniaanse autoriteiten, als bedoeld in paragraaf C2/4.2.4 van de Vc.
2.13 Nu verweerder niet op enige andere wijze heeft onderbouwd dat de Keniaanse autoriteiten in het algemeen in staat of bereid zijn bescherming te bieden, heeft verweerder zijn besluiten op dit punt niet deugdelijk gemotiveerd.
2.14 Verweerder heeft zich in de bestreden besluiten vervolgens op het standpunt gesteld dat aan eisers een vestigingsalternatief kan worden tegengeworpen.
2.15 Paragraaf C2/4.2.4 van de Vc bepaalt dat als de gebeurtenissen hebben plaatsgevonden door toedoen van de centrale overheid, in beginsel geen plaats is voor tegenwerping van een vestigingsalternatief in het kader van het traumatabeleid. Dit alternatief wordt wel tegengeworpen als de feitelijke (regionale) machthebbers of groepering die de gebeurtenissen hebben veroorzaakt in andere delen van het land geen macht uitoefenen en de centrale overheid bescherming kan bieden.
2.16 Onder verwijzing naar hetgeen onder punt 2.12 is overwogen, overweegt de rechtbank dat verweerder zijn standpunt dat het vluchtelingenkamp Jamhuri Park eisers ook als vestingsalternatief kan worden tegengeworpen onvoldoende heeft gemotiveerd.
2.17 Verweerder heeft ter onderbouwing van de stelling dat sprake is van een vestigingsalternatief verder gewezen op het reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 29 januari 2008, waarin staat dat sprake was van lokale onlusten, die wijdverspreid waren, maar niet het hele land troffen en verweerder heeft opgemerkt dat uit het rapport van HRW van 2009 blijkt dat 300.000 mensen zich tijdens en na de geweldsuitbarstingen naar een veiliger plek elders in Kenia hebben verplaatst. De rechtbank overweegt dat verweerder met de verwijzing naar het (algemene) reisadvies van 29 januari 2008 niet heeft onderbouwd dat is voldaan aan de vereisten die gelden voor een vestigingsalternatief, als neergelegd in paragraaf C2/4.2.4 van de Vc. Voorts overweegt de rechtbank dat de enkele opmerking in het rapport van HRW dat 300.000 mensen zich tijdens en na de geweldsuitbarstingen naar een veiliger plek elders in Kenia hebben verplaatst niet betekent dat zij zich hebben kunnen verplaatsen naar een veilige plek als omschreven in paragraaf C2/4.2.4 van de Vc.
2.18 Verweerder heeft derhalve ook dit deel van de bestreden besluiten niet deugdelijk gemotiveerd.
2.19 De beroepen zijn gegrond en de rechtbank vernietigt de bestreden besluiten wegens strijd met het motiveringsbeginsel van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank draagt verweerder daarom op nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes werken na verzending van deze uitspraak.
2.20 De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. De kosten zijn op grond van het bepaalde over samenhangende zaken in artikel 3 in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,- en wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
verklaart de beroepen gegrond;
vernietigt de besluiten van 3 februari 2009;
draagt verweerder op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen op de aanvragen van eisers, met inachtneming van deze uitspraak;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers ten bedrage van in totaal € 644,-, te betalen aan eisers.
Aldus vastgesteld door mr. K.J. Veenstra, als rechter en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2009.
De griffier:
mr. K. S. Smits
De rechter:
mr. K.J. Veenstra
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
De uitspraak van de rechtbank is bindend tussen partijen. Die binding heeft ook betekenis bij een eventueel vervolg van deze procedure, bijvoorbeeld indien het beroep gegrond wordt verklaard en verweerder een nieuw besluit moet nemen. Als een partij niet met hoger beroep opkomt tegen een oordeel van de rechtbank waarbij uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een standpunt van die partij is verworpen, staat de bestuursrechter die partij in beginsel niet toe dat standpunt in een latere fase van de procedure opnieuw in te nemen.