ECLI:NL:RBSGR:2009:BK7920

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/23879
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.W.P.M. Corbey-Smits
  • K.M.A.W. van Mulken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van regelgeving inzake indiening en leges bij aanvraag verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 22 december 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. T. Thissen, en de Staatssecretaris van Justitie, verweerder. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door verweerder buiten behandeling gesteld. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de regelgeving die gold op het moment van de aanvraag, in het bijzonder de artikelen 3.99 en 3.34i van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). De rechtbank oordeelde dat de aanvraag in persoon moest worden ingediend en dat de leges ook in persoon voldaan dienden te worden, zoals vastgelegd in de gewijzigde regelgeving die op 2 mei 2009 in werking trad. Eiser had echter niet voldaan aan deze verplichtingen, wat leidde tot de beslissing van verweerder om de aanvraag niet in behandeling te nemen. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht had gehandeld door de aanvraag buiten behandeling te stellen, aangezien eiser niet de benodigde documenten had overgelegd en de verschuldigde leges niet had betaald. De rechtbank oordeelde dat het besluit van verweerder om de aanvraag niet te behandelen, in overeenstemming was met de wet en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de rechtmatigheid van deze beslissing. Eiser had ook geen verzoek ingediend om op een andere manier aan zijn verplichtingen te voldoen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van verweerder.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Zittinghoudende te Roermond
Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Vreemdelingenkamer
Procedurenummer: AWB 09 / 23879
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake
[eiser], eiser,
gemachtigde mr. T. Thissen,
tegen
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
1. Procesverloop
1.1. Bij besluit van 9 oktober 2008, verzonden op diezelfde dag, heeft verweerder eisers aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) onder de beperking ‘gezinshereniging bij partner’ buiten behandeling gesteld. Tegen dat besluit heeft eiser bij schrijven van 31 oktober 2008, ontvangen door verweerder op 3 november 2008, bezwaar gemaakt.
1.2. Tevens heeft eiser bij faxbericht van 3 november 2008 de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht bij wege van een voorlopige voorziening uitzetting te verbieden, totdat op het bezwaar is beslist.
1.3. Bij besluit van 16 maart 2009, verzonden op 17 maart 2009, is op voormeld bezwaar beslist. Tegen dit besluit is bij faxbericht van 27 maart 2009 beroep ingesteld.
1.4. Verweerder heeft het besluit van 16 maart 2009 bij schrijven van 2 april 2009 ingetrokken, waarna eiser het beroep alsmede het daarop betrekking hebbende verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingetrokken.
1.5. Bij besluit van 29 juni 2009 is op voormeld bezwaar beslist. Tegen dit besluit is bij faxbericht van 1 juli 2009 beroep ingesteld.
1.6. Tevens heeft eiser bij faxbericht van eveneens 1 juli 2009 de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht bij wege van een voorlopige voorziening uitzetting te verbieden, totdat op het beroep is beslist.
1.7. Bij faxbericht van 31 juli 2009, gedateerd 29 juli 2009, heeft eiser de gronden van het beroep ingediend.
1.8. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden. De ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan eiser gezonden.
1.9. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 18 november 2009, alwaar eiser niet is verschenen, doch zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.E.P. Pijnenburg.
1.10. Voormeld verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening (met procedurenummer AWB 09 / 23881) is op 18 november 2009 eveneens op een zitting behandeld.
2. Overwegingen
2.1. In artikel 4:2, tweede lid, van de Awb is bepaald dat de aanvrager de gegevens en bescheiden verschaft die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
2.2. Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Awb kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
2.3. Zoals blijkt uit artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 is verweerder bevoegd de aanvraag tot verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen.
2.4. Ingevolge artikel 24, eerste lid, onder a en b, van de Vw 2000 worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld omtrent de wijze van indiening en behandeling van een aanvraag en omtrent de gegevens die de vreemdeling in persoon moet verstrekken. Het tweede lid van voornoemd artikel bepaalt dat de vreemdeling, in door verweerder te bepalen gevallen en volgens door verweerder te geven regels, leges verschuldigd is ter zake van de afdoening van een aanvraag. Daarbij kan verweerder tevens bepalen dat de vreemdeling voor de afgifte van een document waaruit het rechtmatig verblijf blijkt leges verschuldigd is. Als betaling achterwege blijft, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen dan wel het document niet afgegeven.
2.5. Ingevolge artikel 3.99, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) wordt de aanvraag, bedoeld in de artikelen 14 en 20 van de Vw 2000, gedaan door het indienen van een formulier, waarvan het model bij ministeriële regeling wordt vastgesteld.
Bij besluit van 24 april 2009 tot wijziging van het Vb 2000 in verband met het vereiste van een machtiging tot voorlopig verblijf en enkele andere onderwerpen Staatsblad 2009,198, in werking getreden met ingang van 2 mei 2009, is aan vorenstaand artikel een derde lid toegevoegd. In dit derde lid staat vermeld dat overeenkomstig bij regeling van Onze Minister te stellen regels de aanvraag door de vreemdeling in persoon wordt ingediend.
2.6. Bij Regeling van de Staatssecretaris van Justitie van 25 maart 2009 nr. 5581242/09, houdende wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (zevenentachtigste wijziging), Staatscourant 2009,68 is op grond van artikel I, onderdeel B, een nieuw artikel toegevoegd. Dit artikel luidt als volgt:
1. De leges, bedoeld in de artikelen 3.34, 3.34a, 3.34c, 3.34g, tweede lid, en 3.34h, worden door de vreemdeling in persoon aan het IND-loket voldaan.
2. In afwijking van het eerste lid worden de leges terzake van de afdoening van een aanvraag als bedoeld in artikel 3.33a, derde lid, van deze regeling of artikel 3.59a van het Besluit door tussenkomst van de onderwijsinstelling, onderscheidenlijk de werkgever die een verklaring als bedoeld in bijlage 12a heeft ondertekend, voldaan per automatische incasso.
3. De leges, bedoeld in de artikelen 3.34d en 3.34g, eerste lid, worden door de vreemdeling door middel van een in opdracht van de IND toegezonden acceptgiro voldaan. Deze bepaling is in werking getreden met ingang van 27 maart 2009.
2.7. Eiser heeft op 8 september 2008 met gebruikmaking van het daartoe bestemde formulier een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingediend. In de toelichting op dat formulier wordt vermeld welke documenten bij het indienen van deze aanvraag moeten worden overgelegd. Vaststaat dat eiser die gegevens en bescheiden niet bij zijn aanvraag heeft overgelegd.
2.8. Bij schrijven van 9 september 2008, verzonden door verweerder op 10 september 2008, heeft verweerder eiser vervolgens verzocht de onvolledige aanvraag aan te vullen en daartoe op woensdag 8 oktober 2008 om 15:00 uur te verschijnen op kantoor “Churchillhof” en de voor de beoordeling van de aanvraag benodigde, maar vooralsnog ontbrekende documenten en bescheiden, over te leggen. Tevens is bij dat schrijven verzocht om op 8 oktober 2008 alsnog de verschuldigde leges ten bedrage van EUR 830,= te betalen. In dit schrijven is tevens vermeld dat indien eiser geen gevolg geeft aan dit verzoek, op grond van de thans bekende gegevens een besluit genomen zal worden op de aanvraag, hetgeen kan betekenen dat de aanvraag niet in behandeling wordt genomen overeenkomstig artikel 4:5 van de Awb.
2.9. Vervolgens heeft verweerder de aanvraag niet in behandeling genomen. Verweerder heeft daaraan blijkens het bestreden besluit twee redenen ten grondslag gelegd. In de eerste plaats vanwege het feit dat eiser niet de voor de indiening verschuldigde leges heeft betaald, terwijl hij in de gelegenheid is gesteld dit gebrek te herstellen. In de tweede plaats vanwege het feit dat eiser een onvolledige aanvraag heeft ingediend en ook nadien geen gebruik heeft gemaakt van de door verweerder geboden gelegenheid de aanvraag te completeren.
2.10. Niet in geschil is dat eiser op 8 oktober 2008 niet is verschenen en de aanvraag niet heeft aangevuld met de in het schrijven van 9 september 2008 genoemde documenten en bescheiden. Hetzelfde geldt voor de betaling van de verschuldigde leges.
2.11. De rechtbank constateert dat het in dit geding aan de orde zijnde besluit is genomen nadat de onder 2.5 en 2.6 weergegeven regelgeving in werking is getreden. Verweerder heeft aan het bestreden besluit echter ten grondslag gelegd de regelgeving zoals die gold ten tijde van de aanvraag en het nemen van het primaire besluit. De rechtbank heeft zich ambtshalve geplaatst gezien voor de beantwoording van de vraag of verweerder hiermee toepassing heeft gegeven aan een juist wettelijk kader. Naar het oordeel van de rechtbank komt die vraag voor bevestigende beantwoording in aanmerking. Uit artikel 3.103 van het Vb 2000 volgt dat de aanvraag dient te worden getoetst aan de regelgeving zoals die gold op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen, tenzij uit de Wet anders voortvloeit of het recht dat geldt op het tijdstip waarop de beschikking wordt gegeven, voor de vreemdeling gunstiger is. Uit de Vw 2000 vloeit niet anders voort en verder is de hierboven onder 2.5 en 2.6 weergegeven regelgeving voor eiser niet gunstiger. Immers op grond van die regelgeving is, anders dan voorheen, bij wettelijk voorschrift vastgelegd dat een vreemdeling in persoon de aanvraag dient in te dienen en de leges dient te voldoen. Subsidiair ziet de rechtbank in de aard van de tegengeworpen verplichtingen, welke zijn te kwalificeren als indieningvereisten met betrekking tot het doen van een aanvraag, een reden gelegen om de beantwoording van de vraag of aan deze verplichtingen is voldaan te beoordelen aan de hand van het ten tijde van de aanvraag geldende recht, te meer nu die indieningvereisten, zoals reeds is overwogen, niet zijn versoepeld als gevolg van de wijziging.
2.12. Uitgaande van dat toetsingskader is de rechtbank van oordeel dat verweerders besluit om de aanvraag van eiser op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb niet te behandelen vanwege het feit dat eiser een onvolledige aanvraag heeft ingediend en ook nadien geen gebruik heeft gemaakt van de door verweerder geboden gelegenheid de aanvraag te completeren, in rechte stand kan houden. Het verzuim is in de onderhavige zaak reeds ontstaan bij het indienen van de aanvraag. Vervolgens is eiser bij schrijven van 9 september 2008 in de gelegenheid gesteld om dit verzuim te herstellen. Niet in geschil is dat eiser dit schrijven heeft ontvangen. Eiser heeft van de gelegenheid om het verzuim te herstellen geen gebruik gemaakt. Zoals gezegd heeft eiser niet in persoon aan deze verplichting voldaan. Evenmin heeft eiser bij verweerder een verzoek ingediend om op een andere geschikte wijze aan de op hem rustende verplichting te mogen voldoen. Derhalve staat vast dat eiser niet alle voor de beoordeling van zijn aanvraag benodigde gegevens en bescheiden heeft overgelegd. Dat eiser bij schrijven van 7 oktober 2008 heeft verzocht om uitstel tot het completeren van de aanvraag , zonder enige motivering waartoe dat uitstel diende te strekken, aangezien hij niet over een geldig paspoort beschikt, maakt het voorgaande niet anders. Immers, wat hier ook van zij, vast staat dat eiser evenmin de overige voor de beoordeling van zijn aanvraag benodigde gegevens en bescheiden heeft overgelegd. Niet is aangetoond dat eiser ook deze overige documenten niet heeft kunnen overleggen en hij niet aan de betalingsverplichting heeft voldaan. Aan het vorenstaande oordeel van de rechtbank doet evenmin af dat volgens eiser in voornoemd schrijven van 17 juni 2008 ten onrechte is vermeld dat eiser in persoon diende te verschijnen teneinde de door hem ingediende aanvraag te completeren, aangezien destijds een wettelijke grondslag daarvoor ontbrak.
2.13. Uit het voorgaande vloeit voort dat het besluit om de aanvraag buiten behandeling te stellen wegens het indienen van een onvolledige aanvraag en het ook nadien geen gebruik maken van de door verweerder geboden gelegenheid de aanvraag te completeren de aan de rechtbank toekomende toets kan doorstaan. Hetzelfde geldt ten aanzien van de buiten behandelingstelling op grond van het niet betalen van de verschuldigde leges.
2.14. Ten aanzien van de beroepsgrond van eiser dat hij ten onrechte niet is gehoord, overweegt de rechtbank het volgende.
2.15. Uitgangspunt is de in artikel 7:2, eerste lid, van de Awb vervatte regel dat er voor het bestuur een hoorplicht is in de bezwaarprocedure. Artikel 7:3 van de Awb somt de uitzonderingen op deze algemene regel op. Ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan van het horen van belanghebbenden worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Van een kennelijk ongegrond bezwaar is sprake wanneer uit het bezwaarschrift zelf, in samenhang met hetgeen in eerste instantie door betrokkene is aangevoerd en met de motivering van de primaire beslissing, reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren van de indiener ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over de conclusie. Gelet op hetgeen door eiser in bezwaar is aangevoerd alsmede gelet op de motivering van het primaire besluit van verweerder, deed naar het oordeel van de rechtbank deze situatie zich hier voor. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid kunnen afzien van het horen in bezwaar.
2.16. Het vorenstaande doet de rechtbank concluderen dat het beroep van eiser ongegrond dient te worden verklaard.
2.17. Van omstandigheden op grond waarvan één van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
2.18. Mitsdien wordt beslist als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. B.W.P.M. Corbey-Smits bij afwezigheid van mr. K.M.A.W. van Mulken in tegenwoordigheid van mr. W.A.M. Bocken als griffier in het openbaar uitgesproken op 22 december 2009
w.g. mr. W.A.M. Bocken,
griffier
w.g. mr. B.W.P.M. Corbey Smits,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
verzonden op: 22 december 2009
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "hoger beroep vreemdelingenzaken", Postbus 16113, 2500 BC te ’s Gravenhage. Ingevolge artikel 85 van de Vw 2000 bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak. Artikel 6:5 van de Awb bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak.