ECLI:NL:RBSGR:2009:BK7663

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/31816
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en risico bij terugkeer naar Guinee

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 11 december 2009 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiser, afkomstig uit Guinee, zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. Eiser stelde dat hij bij terugkeer naar Guinee een reëel risico loopt op ernstige schade, zoals beschreven in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veiligheidssituatie in Guinee ten tijde van de uitspraak verslechterd was, maar oordeelde dat dit niet voldoende was om aan te nemen dat er sprake was van een uitzonderlijke situatie die bescherming rechtvaardigde. De rechtbank overwoog dat de eerder afgewezen asielaanvraag van eiser, die in 2000 was ingediend, als ongeloofwaardig was aangemerkt en dat de nieuwe argumenten van eiser niet als nieuw gebleken feiten konden worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, terecht had geoordeeld dat eiser geen aanspraak kon maken op bescherming op basis van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Vreemdelingenkamer
Nevenzittingsplaats Arnhem
Registratienummer: AWB 08/31816
Datum uitspraak: 11 december 2009
Uitspraak
Ingevolge artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
inzake
[naam eiser],
geboren op [geboortedatum],
v-nummer [nummer],
van Guinese nationaliteit,
eiser,
gemachtigde mr. M. Pals,
tegen
de Staatssecretaris van Justitie,
Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.
Het procesverloop
Bij besluit van 6 augustus 2008 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 27 augustus 2007 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen.
Op 2 september 2008 heeft eiser beroep ingesteld tegen dit besluit.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 19 oktober 2009. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. A.M.M. Jansen.
De beoordeling
1. Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), zie onder meer de uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr. 200706839/1, vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst.
Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de rechter, ter bepaling van de omvang van de door hem te verrichten beoordeling, direct moet treden in de vraag of aan de aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. Daaronder moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die zijn voorgevallen ná het nemen van het eerdere besluit of die niet vóór het nemen van dat besluit konden en derhalve, gelet op artikel 31, eerste lid van de Vw 2000, behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve gelet op laatstgenoemde bepaling, behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke beoordeling rechtvaardigen, indien op voorhand uitgesloten is dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit en de overwegingen waarop dat besluit rust.
2. Eiser heeft eerder, op 9 augustus 2000, een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend, welke aanvraag, in verband met de inwerkingtreding van de Vw 2000, als aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is aangemerkt. Op 1 maart 2004 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie deze aanvraag afgewezen. Bij uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht, van 29 maart 2005 is het tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard, waarmee het besluit van 1 maart 2004 in rechte vaststaat.
3. Het besluit van 6 augustus 2008 is van gelijke strekking als dat van het eerdere besluit van 1 maart 2004, zodat op het tegen dat besluit ingestelde beroep voormeld beoordelingskader van toepassing is.
4. Eiser heeft aan onderhavige aanvraag - blijkens de in de gehoren van 27 augustus 2007 en 3 oktober 2007 door hem afgelegde verklaringen - het volgende ten grondslag gelegd. Allereerst verwijst eiser naar de problemen die hij in zijn vorige asielprocedure naar voren heeft gebracht. Eiser verwacht dat de problemen van zijn broer, die overleden is, op hem worden afgewenteld. Voorts verblijft eiser al vanaf 2000 in Nederland, heeft hij hier een opleiding gevolgd en heeft hij geen familieleden meer in Guinee. Asielzoekers afkomstig uit Guinee worden niet teruggestuurd.
In de zienswijze heeft eiser aangevoerd dat verweerder, in verband met de toegenomen spanningen in Guinee, een categoriaal beschermingsbeleid dient te voeren. Voorts heeft eiser zich in de zienswijze op het standpunt gesteld, en dat standpunt in beroep nader onderbouwd, dat in Guinee sprake is van een gewapend conflict en willekeurig geweld en dat hij, gelet daarop, aanspraak kan maken op (subsidiaire) bescherming als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (hierna: de Definitierichtlijn).
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Vooropgesteld wordt dat in eisers vorige asielprocedure met de uitspraak van 29 maart 2009 van de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht in rechte is komen vast te staan dat het asielrelaas van eisers ongeloofwaardig is. Voor zover in de onderhavige procedure wordt verwezen naar hetzelfde relaas is dit derhalve geen novum. De verklaring van eiser dat hij verwacht dat de problemen van zijn broer op hem zullen worden afgewenteld is, betreft slechts een vermoeden en is niet nader onderbouwd. Daarom is op voorhand uitgesloten dat dit kan afdoen aan het eerdere besluit van 1 maart 2004.
7. Eiser heeft aangevoerd dat hij al langdurig in Nederland verblijft, alhier een opleiding heeft gevolgd en in Guinee geen familieleden (meer) heeft. Deze omstandigheden houden evenwel geen verband met de in artikel 29 van de Vw 2000 vermelde gronden voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel en kunnen dan ook niet worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de hiervoor onder rechtsoverweging 1 aangegeven zin.
8. Voor zover eiser met zijn stelling dat asielzoekers niet naar Guinee worden teruggestuurd een beroep heeft willen doen op het ten tijde van de aanvraag geldende vertrekmoratorium stelt de rechtbank vast dat, reeds omdat het vertrekmoratorium met ingang van 1 april 2008 is beëindigd op voorhand is uitgesloten dat een beroep daarop kan afdoen aan de eerdere afwijzing en de overwegingen waarop die rust.
9. Ten aanzien van het beroep op artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn overweegt de rechtbank als volgt.
10. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in de uitspraak van 25 mei 2009 in zaak nr. 200702174/2 overwogen dat uit rechtsoverweging 43 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 17 februari 2009 in zaak C-465/07; JV 2009/111, gelezen in samenhang met de rechtsoverwegingen 35 tot en met 40 van dat arrest, kan worden afgeleid dat artikel 15, aanhef en onder c, gelezen in samenhang met artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van de richtlijn, bescherming beoogt te bieden in de uitzonderlijke situatie dat de mate van willekeurig geweld in het aan de gang zijnde gewapend conflict dermate hoog is dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar het betrokken land of, in voorkomend geval, naar het betrokken gebied, louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op de in artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn bedoelde ernstige bedreiging. Artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 voorziet in de aldus vereiste bescherming, aangezien deze bepaling de grondslag biedt voor vergunningverlening in situaties die door artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden worden bestreken en laatstgenoemde bepaling - gezien de daaraan door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens gegeven uitleg in het arrest van 17 juli 2008, nr. 25904, NA. tegen het Verenigd Koninkrijk; JV 2008/329 - ook ziet op de uitzonderlijke situatie, beschreven in artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn. Hieruit volgt dat artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn niet kan worden aangemerkt als een wijziging van het recht.
11. Derhalve dient te worden beoordeeld of eiser nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd. Zoals volgt uit voormelde uitspraak van de Afdeling van 25 juni 2009, kan van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in verband met artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn sprake zijn, indien de vreemdeling aantoont dat ten tijde van de totstandkoming van het besluit van gelijke strekking de algemene veiligheidssituatie in zijn land van herkomst zodanig is verslechterd, dat niet op voorhand uitgesloten is dat deze verslechterde situatie kan afdoen aan het eerdere besluit, in zoverre dat ziet op toelating op de voet van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
12. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij bij terugkeer naar Guinee een reëel risico loopt op ernstige schade, als beschreven in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn. Daartoe heeft eiser in de bestuurlijke fase verwezen naar het negatieve reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 28 mei 2008.
13. Voornoemd reisadvies vermeldt dat het jaar 2007 een onrustig jaar was, waarin vele burgerslachtoffers zijn gevallen bij de onderdrukking van protesten tegen de leiding van het land. In januari 2008, aldus het reisadvies, is de sociale spanning opnieuw toegenomen met een politieke climax op 20 mei 2008, toen president Conté de premier Lansana Kouyaté ontsloeg. De situatie is sinds het ontslag van de premier instabiel.
14. Uit het in de zienswijze overgelegde reisadvies, dat dateert van na het eerdere besluit van 1 maart 2004, blijkt dat de veiligheidssituatie ten tijde van de totstandkoming van het besluit van 6 augustus 2008 zodanig is verslechterd ten opzichte van de situatie ten tijde van het besluit van 1 maart 2004 dat niet op voorhand is uitgesloten dat deze verslechterde veiligheidssituatie kan afdoen aan het eerdere besluit, in zoverre dat ziet op toelating op de voet van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Aldus is daarmee sprake van nieuw gebleken feiten als hiervoor onder rechtsoverweging 1 bedoeld, zodat het besluit, wat betreft de weigering eiser een verblijfsvergunning op voormelde gronden te verlenen, in zoverre kan worden getoetst.
15. Verweerder heeft zich in het besluit van 6 augustus 2008, gelezen in samenhang met het daarin ingelaste voornemen, voor zover thans van belang, op het standpunt gesteld dat eiser aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 geen aanspraak op bescherming kan ontlenen. Aan dit standpunt heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij uitzetting naar Guinee een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen. In het verweerschrift alsmede ter zitting heeft verweerder ter nadere toelichting van voornoemd besluit uiteengezet dat daarin ook het standpunt lag besloten dat ten tijde van de totstandkoming van dat besluit geen sprake was van een situatie, als beschreven in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn.
16. Uit het door eiser in de zienswijze overgelegde reisadvies, kan niet worden afgeleid dat de mate van het willekeurig geweld in het kader van het door hem gestelde gewapend conflict in Guinee ten tijde van de totstandkoming van voormeld besluit dermate hoog was dat zwaarwegende gronden bestonden om aan te nemen dat een burger, louter door zijn aanwezigheid aldaar, op dat moment een reëel risico liep op ernstige bedreiging. Verweerder heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling aldus niet aannemelijk heeft gemaakt dat zich op dat moment in de situatie voordeed, beschreven in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn, zodat hij op die grond geen aanspraak op bescherming kan ontlenen aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
17. Bij brieven van 1 oktober 2008, 2 juli 2009 en 9 oktober 2009 heeft eiser, ter nadere onderbouwing van zijn beroep op artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn de volgende stukken naar voren gebracht:
- het rapport ‘Guinea: situation analysis and outlook’ van UNHCR van augustus 2008;
- het Reisadvies van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake Guinee, zoals dat gold op 9 oktober 2009;
- rapporten van Human Rights Watch van 25 februari 2009, 27 april 2009 en 8 juli 2009;
- het rapport ‘Guinea: The transition has only just begun’ van International Crisis Group van 5 maart 2009;
- een internetbericht van Reliefweb van 1 oktober 2009;
- een aantal rechterlijke uitspraken, waaronder een uitspraak van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 19 september 2008.
18. Uit deze stukken blijkt, in de kern weergegeven, dat in december 2008 in Guinee een staatsgreep heeft plaatsgevonden en dat sindsdien de situatie onrustig is. De militaire machthebbers maken zich schuldig aan diefstal en geweldshandelingen ten opzichte van burgers. Tijdens demonstraties tegen de militaire machthebbers zijn burgers gedood.
19. Ingevolge artikel 83, eerste lid, van de Vw 2000 houdt de rechtbank bij de beoordeling van het beroep rekening met feiten en omstandigheden die na het nemen van het bestreden besluit zijn opgekomen, tenzij de goede procesorde zich daartegen.
20. Ingevolge artikel 8:58, eerste lid, van de Awb kunnen partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken indienen.
21. De rechtbank stelt vast dat de door eiser bij brief van 9 oktober 2009 overgelegde stukken niet binnen de in artikel 8:58 van de Awb gestelde termijn van tien dagen zijn ontvangen. Nu verweerder bij brief van 16 oktober 2009 zijn inhoudelijke reactie daarop heeft gegeven en ter zitting heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen het inbrengen van die stukken ziet de rechtbank in de goede procesorde geen grond om de stukken buiten beschouwing te laten.
22. Nu de onder rechtsoverweging 17 genoemde stukken dateren van na het besluit van 6 augustus 2008 en uit deze informatie een gewijzigde veiligheidssituatie blijkt zal de rechtbank, met toepassing van artikel 83 van de Vw 2000, de stukken bij de beoordeling van het beroep betrekken. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het besluit van 6 augustus 2008 in het licht van deze gewijzigde algemene situatie stand kan houden, waarbij de rechtbank het standpunt dat verweerder op de voet van het derde lid van
artikel 83 van de Vw 2000 inneemt, dient te betrekken.
23. Uit de onder rechtsoverweging 17 genoemde stukken, in onderlinge samenhang bezien, is op te maken dat de veiligheidssituatie in Guinee instabiel is, en sprake is van corruptie en machtsmisbruik door de militairen. Daaruit kan evenwel niet worden afgeleid, zoals verweerder terecht betoogt, dat de mate van het willekeurig geweld in het kader van het door eiser gestelde gewapend conflict in Guinee dermate hoog is dat sprake is van de in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn bedoelde uitzonderlijke situatie, waarbij de rechtbank het algemeen ambtsbericht inzake Guinee van de Minister van Buitenlandse Zaken van juli 2009 betrekt, waarnaar verweerder in zijn brief van 16 oktober 2009 heeft verwezen. Uit het voorgaande volgt dat het besluit van 6 augustus 2008, voor zover dat ziet op artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn, stand kan houden.
24. Ter nadere onderbouwing van zijn stelling dat verweerder, gelet op de gewijzigde algemene veiligheidssituatie, gehouden was een categoriaal beschermingsbeleid te voeren, heeft eiser naar dezelfde stukken verwezen waarmee eiser zijn beroep op artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn heeft onderbouwd. Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende.
25. Ingevolge C2/5.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000) worden bij de verlening van een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 de algemene contra-indicaties betrokken.
Ingevolge C4/3.11 juncto B1/4.4 van de Vc 2000 wordt de aanvraag afgewezen, indien de vreemdeling terzake van een misdrijf is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
26. Uit het uittreksel van de Justitiële Informatiedienst van 24 juni 2008 is gebleken dat eiser op 7 mei 2004 door de politierechter te Maastricht is veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met artikel 2, eerste lid, onder b, van de Opiumwet en hiervoor een gevangenisstraf van drie weken heeft gekregen.
27. Aangezien eiser niet heeft bestreden dat sprake is van een contra-indicatie als vorenbedoeld, en gesteld noch gebleken is van bijzondere omstandigheden die geen verband houden met het gepleegde misdrijf, is op voorhand uitgesloten dat eiser in aanmerking kan komen van een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000, zodat reeds daarom een inhoudelijke beoordeling van hetgeen in dit kader is aangevoerd achterwege kan blijven.
28. Derhalve is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.S.M. Bak, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2009 in tegenwoordigheid van mr. R. Barzilay als griffier.
de griffier
de rechter?