4. Beoordeling
4.1 De kantonrechter heeft zich er van vergewist of het verzoek verband houdt met een opzegverbod zoals bedoeld in artikel 7:685 lid 1 BW.
4.2 Op grond van de over en weer geproduceerde bescheiden en de daarop tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek gegeven toelichtingen, kan in redelijkheid niet anders worden geoordeeld, dan dat een vruchtbare samenwerking tussen partijen niet meer tot de mogelijkheden behoort. Weliswaar heeft [verweerder] verzocht het verzoek af te wijzen, maar nu ook zij heeft aangegeven (sub 27 van het verweerschrift) dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet meer tot de mogelijkheden behoort, dient aan dat (kennelijk uitsluitend formele) standpunt voorbij te worden gegaan. Een beëindiging van de arbeidsovereenkomst op korte termijn ligt dan ook in de rede. Het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal mitsdien worden toegewezen.
4.3 Met betrekking tot de vraag of aan [verweerder] een vergoeding toekomt ten laste van BAS, en zo ja tot welk bedrag, overweegt de kantonrechter het volgende.
4.3.1. Vooropgesteld wordt dat sprake is van een (voortgezet) dienstverband vanaf september 1994, waarin [verweerder] altijd, althans tot aan haar uitval in juni 2006 (meer dan) naar behoren en naar volle tevredenheid van (de rechtsvoorganger van) BAS heeft gepresteerd. Als uitgangspunt dient dan te gelden dat bij een ontbinding van die arbeidsovereenkomst een vergoeding behoort te worden toegekend.
4.3.2. In deze procedure is onvoldoende komen vast te staan dat de uitval van [verweerder] per juni 2006 is te wijten aan handelen of nalaten van (de rechtsvoorganger van) BAS. Daarin ziet de kantonrechter dan ook geen aanleiding voor een opwaartse waardering van de C-factor.
4.3.3. Wel staat voldoende vast (BAS heeft dat ook erkend) dat de rechtsvoorganger van BAS (Getronics) in het eerste ziektejaar onvoldoende reïntegratieverplichtingen heeft ondernomen. Dat leidt echter niet tot een ophoging van de C-factor, nu mede in verband daarmee is afgesproken dat de reïntegratie van [verweerder] in het derde ziektejaar zou worden voortgezet en ook daadwerkelijk is voortgezet.
4.3.4. Voorts staat vast, gelet op hetgeen is overwogen en beslist in het tussen partijen gewezen arrest van het hof van 21 juli 2009 - waarbij de kantonrechter zich aansluit -, dat Getronics [verweerder] op grond van artikel 7:628 BW ten onrechte geen loon heeft betaald over de periode vanaf 15 juli 2008 en dat Getronics [verweerder] ten onrechte niet in aanmerking heeft gebracht voor door [verweerder] met name genoemde functies. In zoverre treft Getronics, en in het verlengde daarvan BAS (als rechtsopvolger) een ernstig verwijt. Dat partijen inmiddels ter zake van die kwesties een regeling hebben getroffen doet aan het bestaan van dit ernstige verwijt verder niet af.
4.3.5. Daaraan doet evenmin af dat BAS de door [verweerder] genoemde functies niet binnen haar eigen organisatie kan aanbieden, nu dit functies bij Getronics betreffen. Het had immers op de weg van BAS als opvolgend werkgever gelegen, gelet op de strekking van het arrest van het hof, naar andere functies binnen haar eigen organisatie te zoeken. In dat verband zijn door [verweerder] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling een viertal functies binnen BAS genoemd welke blijkens de internetsite van BAS thans beschikbaar zouden zijn en welke volgens [verweerder] zonder meer door haar vervuld hadden kunnen worden. Waar gesteld noch gebleken is dat BAS ook maar een poging heeft gedaan te onderzoeken of deze functies wellicht inderdaad door [verweerder] vervuld zouden kunnen worden, heeft BAS niet aan de op haar rustende verplichtingen ter zake voldaan. Ook daarvan kan haar een gegrond verwijt worden gemaakt.
4.3.6. Het verwijt dat BAS [verweerder] maakt ter zake van het van twee/drie walletjes eten snijdt geen hout. Nu immers [verweerder] geen inkomsten genoot gedurende het derde ziektejaar, stond het haar vanzelfsprekend (meer dan) vrij een (voorlopige) WW-uitkering aan te vragen. Datzelfde geldt nog sterker voor het aanvaarden van de werkzaamheden bij het ID College en de werkzaamheden bij het Ministerie van Defensie, omdat dat nu juist het doel van de reïntegratie via het tweede spoor was. Van twee of drie walletjes eten kan geen sprake zijn, omdat BAS geen salaris betaalde en [verweerder] dus wel genoodzaakt was eerst een (voorlopige) WW-uitkering aan te vragen (welke zij overigens thans bruto dient terug te betalen) en later de functies te aanvaarden om in haar levensonderhoud te voorzien.
4.3.7. Dat [verweerder] haar arbeidsovereenkomst niet heeft willen opzeggen kan haar niet met vrucht worden tegengeworpen, nu zij zich aanvankelijk heeft gericht op een terugkeer binnen (de rechtsvoorganger van) BAS in één van de door haar geduide functies; die terugkeer genoot haar grote voorkeur. Haar kan niet worden verweten dat zij uiteindelijk elders functies heeft aanvaard, zonder de arbeidsovereenkomst met BAS - waarin zij geen beloning genoot - op te zeggen. Het aanvaarden van een functie of functies elders wil immers niet, althans zeker niet zonder meer zeggen, dat geen aanspraak meer op een functie binnen BAS kon worden gemaakt.
4.3.8. Voorts alle overige omstandigheden van het geval in aanmerking nemend, waaronder de duur van het dienstverband, de hoogte van het laatstelijk voor [verweerder] geldende salaris bij BAS, haar leeftijd en haar kansen op de arbeidsmarkt, acht de kantonrechter een vergoeding ad € 27.500,-- bruto billijk. De kantonrechter heeft daarbij de kantonrechtersformule toegepast zoals die thans geldt, nu het immers een in 2009 gedaan verzoek betreft en er (dus) geen enkele aanleiding is de oude formule in casu toe te passen. Dat de problemen tussen (de rechtsvoorganger van) BAS en [verweerder] reeds in 2008 zouden zijn ontstaan is daarvoor in ieder geval geen voldoende argument.
4.3.9. De kantonrechter heeft voorts naast de verwijten die BAS gemaakt kunnen worden en/of aan haar als opvolgend werkgever toegerekend kunnen worden, sterk laten meewegen dat [verweerder] inmiddels een dienstbetrekking heeft voor 32 uur per week, waarin zij nagenoeg hetzelfde (iets meer) verdient als tijdens haar arbeidsovereenkomst bij (de rechtsvoorganger van) BAS gedurende 38 uur per week; [verweerder] kan dus met korter werken bij het Ministerie van Defensie hetzelfde verdienen als bij (de rechtsvoorganger van) BAS bij een langere werktijd. De kantonrechter houdt geen rekening met het dienstverband van [verweerder] bij het ID College, nu [verweerder] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling onweersproken heeft aangevoerd, dat dit slechts een baan was tot aan de zomervakantie, welke daarna niet is gecontinueerd.
4.3.10. In de vergoeding is voorts verdisconteerd dat [verweerder] bij (de rechtsvoorganger van) BAS betere secundaire arbeidsvoorwaarden (onder andere auto, laptop, telefoon, jaarlijkse incentive) had dan bij het Ministerie van Defensie, terwijl er sprake is van een pensioenbreuk. Voorts is verdisconteerd dat het dienstverband bij het Ministerie van Defensie een duur heeft van - nu de vrije opzegtermijn inmiddels voorbij is - in beginsel 2 jaar, waarbij echter verlenging zonder meer een reële mogelijk kan zijn.
4.3.11. De kantonrechter heeft geen, althans zeker geen doorslaggevende betekenis toegekend aan de omstandigheid op welke wijze de dienstbetrekkingen bij het ID College en het Ministerie van Defensie tot stand zijn gekomen, te weten (mede) door bemiddeling van [A.] of (uitsluitend) door toedoen van [verweerder] zelf. Van belang is slechts dat beide partijen zich hebben ingespannen - zoals zij in het kader van de reïntegratie ook verplicht waren - om ander werk voor [verweerder] te vinden en niet door wiens toedoen dat uiteindelijk is gelukt. Dat BAS (door de inschakeling van [A.]) en [verweerder] zich daartoe hebben ingespannen is voldoende aannemelijk geworden.
4.3.12. Met de door [verweerder] genoemde emotionele- en imagoschade welke [verweerder] zou hebben opgelopen in de IT-branche, waardoor zij nooit meer werkzaam zou kunnen zijn in die branche houdt de kantonrechter geen rekening, nu die stellingen door BAS zijn betwist en deze ook overigens, bij gebrek aan afdoende onderbouwing, in deze procedure onvoldoende aannemelijk zijn geworden.
4.3.13. Wellicht ten overvloede merkt de kantonrechter nog op, dat het feit dat er sprake is van een uiteindelijk succesvol verlopen reïntegratie via het tweede spoor, er in de omstandigheden van het onderhavige geval niet aan in de weg staat dat aan [verweerder] voornoemde vergoeding wordt toegekend, met name ook niet, omdat bij een correct handelen van Getronics (dat aan BAS als opvolgend werkgever is toe te rekenen) en van BAS zelf die reïntegratie binnen Getronics/BAS zeer zeker tot de mogelijkheden had behoord. Daarmee zou het reeds vanaf 1994 bestaande dienstverband van [verweerder] met (de rechtsvoorgangers van) BAS niet tot een (door [verweerder] in feite niet gewild) einde hebben hoeven komen en zou de reïntegratie via het tweede spoor in het geheel niet nodig zijn geweest.
4.3.14. Ten overvloede: indien en voor zover [verweerder] meent nog (loon)betalingen c.a. van BAS tegoed te hebben op basis van de arbeidsovereenkomst (zoals vakantiegeld, vakantiedagen, incentives etcetera etcetera; zie productie 14 bij het verweerschrift) dient zij haar aanspraken dienaangaande eventueel in een aparte procedure jegens BAS geldend te maken, althans voor zover die aanspraken nog niet zijn verdisconteerd in de tussen partijen getroffen regeling (waarvan de kantonrechter de inhoud niet kent). Die gestelde aanspraken kunnen niet (ook niet via een ophoging van de C-factor) in deze procedure worden toegekend. Datzelfde geldt voor (niet door een rechtsbijstandverzekeraar vergoede) kosten van rechtsbijstand.
4.4. BAS heeft geen vergoeding aangeboden, zodat zij ingevolge artikel 7:685 lid 9 BW in de gelegenheid zal worden gesteld haar verzoek desgewenst in te trekken.
4.5. Indien BAS tot intrekking zou overgaan, is tevens de voorwaarde waaronder het zelfstandig tegenverzoek is ingediend in vervulling gegaan. Voor dat geval oordeelt de kantonrechter op dat verzoek als volgt.
4.6. Op dezelfde gronden als in het verzoek zijn overwogen dient het tegenverzoek voor wat betreft de ontbinding te worden toegewezen. De ontbinding zal daarom (voorwaardelijk, dus alleen bij intrekking van het verzoek van BAS) tegen na te melden tijdstip worden uitgesproken. Aan die ontbinding dient, op grond van dezelfde gronden als ten aanzien van het verzoek van BAS zijn overwogen, een vergoeding aan [verweerder] ten laste van BAS van € 27.500,-- bruto te worden toegekend.
4.7. Nu [verweerder] een hogere vergoeding heeft verzocht dan (voorwaardelijk) zal worden toegewezen, zal zij overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:685 lid 10 BW in de gelegenheid worden gesteld haar verzoek desgewenst in te trekken.
4.8. De kantonrechter ziet in beide procedures geen aanleiding een kostenveroordeling uit te spreken.
4.9. Op hetgeen verder door partijen naar voren is gebracht - onder meer de vraag of al dan niet sprake is van een overgang van onderneming ex artikel 7:662 e.v. BW en of derhalve artikel 7:665 BW van toepassing is - zal de kantonrechter (bij gebrek aan voldoende belang) niet nader ingaan, nu een inhoudelijke behandeling daarvan niet tot een andere beslissing zal leiden.