ECLI:NL:RBSGR:2009:BK7344
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Toetsing van asielaanvraag op basis van de Definitierichtlijn en Vreemdelingenwet
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 16 november 2009 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiser, van Burundische nationaliteit, een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd had aangevraagd. Eiser verbleef sinds 25 november 2003 in Nederland en had op 22 augustus 2006 een aanvraag ingediend. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie, omdat de grond voor verlening van de verblijfsvergunning was komen te vervallen. Eiser stelde dat hij bij terugkeer naar Burundi een reëel risico liep op ernstige schade, zoals bedoeld in artikel 15 van de Definitierichtlijn, en dat verweerder ten onrechte geen afzonderlijke toets aan dit artikel had uitgevoerd.
De rechtbank oordeelde dat de toets aan artikel 15 van de Definitierichtlijn niet verder reikte dan de toets aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank volgde de eerdere uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd gesteld dat de bescherming die artikel 15 biedt, ook onder de reikwijdte van artikel 3 van het EVRM valt. De rechtbank concludeerde dat er geen zwaarwegende gronden waren om aan te nemen dat eiser bij terugkeer naar Burundi een reëel risico liep op ernstige schade. De rechtbank verwierp het beroep van eiser en verklaarde het ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige toetsing van asielaanvragen en de toepassing van Europese richtlijnen in het nationale recht. De rechtbank bevestigde dat de bescherming die wordt geboden door de Vreemdelingenwet en de Definitierichtlijn in samenhang moet worden bezien, en dat de omstandigheden ten tijde van het besluit bepalend zijn voor de beoordeling van het risico op schade bij terugkeer.