RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Zittinghoudende te Roermond
Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Vreemdelingenkamer
Procedurenummer: AWB 09 / 35709
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
[Eiser], eiser,
gemachtigde mr. Z.M.K.J. Berger,
het bestuur van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA), verweerder.
1.1. Bij fax van 2 oktober 2009 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 10 september 2009. Bij dit besluit heeft verweerder het verzoek tot het vergoeden van de door eiser verschuldigde kosten in verband met het laten verrichten van een contra-expertise taalanalyse derde fase, gedeeltelijk afgewezen.
1.2. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden. De ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan eiser gezonden.
1.3. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2009, alwaar eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.E. de Bruijn. Als tolk was aanwezig de heer M. Elmi.
2.1. Op 9 juli 2009 heeft eiser een verzoek ingediend tot het vergoeden van de door eiser verschuldigde kosten in verband met het laten verrichten van een contra-expertise taalanalyse derde fase. De kosten bedragen volgens de prijsopgave van De Taalstudio EUR 820,= (exclusief BTW).
2.2. Bij besluit van 10 september 2009 heeft verweerder het verzoek gedeeltelijk afgewezen. Aan die afwijzing heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de kosten slechts voor vergoeding in aanmerking komen tot een maximum bedrag van EUR 300,= (exclusief BTW). Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat De Taalstudio ten onrechte voor de derde fase eenzelfde bedrag in rekening brengt als voor de contra-expertise. Verweerder is van mening dat de derde fase minder tijd hoeft te kosten dan het laten verrichten van een contra-expertise. Verder heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat een redelijke vergoeding voor een gekwalificeerd expert varieert van circa EUR 75,= tot maximaal EUR 100,= per uur. Een redelijke inschatting van de tijd die een taalkundig expert nodig heeft voor het formuleren van een reactie op een weerwoord van het BLT is naar de mening van verweerder drie uur. Derhalve acht verweerder het redelijk dat voor de derde fase van de contra-expertise taalanalyse een bedrag van niet meer dan EUR 300,= in rekening wordt gebracht Het verzoek om een volledige vergoeding van de kosten voor de derde fase ten bedrage van 820,= (inclusief BTW) wordt door verweerder afgewezen. Verweerder geeft derhalve toestemming voor het maken van de kosten voor een contra-expertise taalanalyse derde fase ter hoogte van maximaal EUR 300,= (inclusief BTW).
2.3. Eiser heeft in de gronden van het beroep aangevoerd dat De Taalstudio heeft geweigerd om de reactie op het weerwoord voor een bedrag van EUR 300,= te leveren. Daarbij merkt eiser op dat verweerder in het overleg met De Taalstudio ook geen lagere prijs heeft kunnen bedingen. Voorts is er volgens eiser geen andere firma die het weerwoord zou kunnen leveren. Dit maakt volgens eiser de kosten noodzakelijk omdat hij anders geen weerwoord kan verkrijgen welke hij nodig heeft in de asielprocedure. Tot slot heeft verweerder volgens eiser geen rekening gehouden met de moeilijkheidsgraad van het weerwoord in de derde fase in de zaak van eiser.
2.4. Ter beoordeling van de rechtbank ligt voor de vraag of het bestreden besluit van 10 september 2009 de toets in rechte kan doorstaan. Overwogen wordt als volgt.
2.5. In artikel 12 van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: Wet COA) is bepaald dat het bevoegde bestuursorgaan regels kan stellen met betrekking tot verstrekkingen aan asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen. De Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: Rva 2005) strekt tot uitvoering van artikel 12 van de Wet COA.
2.6. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Rva 2005, draagt het COA zorg voor de centrale opvang van asielzoekers door erin te voorzien dat hen opvang wordt geboden in een opvangvoorziening. Artikel 9, eerste lid, aanhef en onder g, van de Rva 2005 bepaalt dat de opvang betaling van buitengewone kosten omvat.
2.7. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Rva 2005 kan een vreemdeling een vergoeding ontvangen voor buitengewone kosten, bedoeld in artikel 9, eerste lid aanhef en onder g, die hij heeft gemaakt. Onder buitengewone kosten worden blijkens het tweede lid van die bepaling verstaan noodzakelijke kosten die vanwege hun aard of hoogte in redelijkheid niet geacht kunnen worden door de asielzoeker zelf te worden betaald. Buitengewone kosten worden ingevolge het derde lid van artikel 17 slechts betaald voor zover vooraf door het COA aan de asielzoeker toestemming is verleend voor het maken van kosten, met uitzondering van kosten die voortvloeien uit noodsituaties waarin geen mogelijkheid bestond tot het verzoeken om toestemming. De toestemming wordt blijkens het vierde lid van artikel 14 verleend, voor zover de kosten noodzakelijk zijn en niet op andere wijze in de betaling kan worden voorzien.
2.8. Verweerder heeft bij het bestreden besluit eiser een vergoeding toegekend van EUR 300,= (inclusief BTW) in verband met het laten verrichten van een contra-expertise taalanalyse derde fase. Het door De Taalstudio daarboven in rekening gebrachte bedrag van EUR 520,= (exclusief BTW) wordt door verweerder niet aangemerkt als noodzakelijke kosten in de zin van artikel 17 van de Rva 2005.
2.9. Onweersproken is dat verweerder tot voor kort alle gevraagde vergoedingen in verband met contra-expertises heeft vergoed, ongeacht de precieze werkzaamheden en hoogte van het bedrag. De sterke stijging van de kosten per verrichte contra-expertise, alsmede het sterk stijgende totaal aantal aangevraagde vergoedingen zijn voor het COA aanleiding geweest om te bezien welke kosten voor het laten verrichten van een contra-expertise (daadwerkelijk) noodzakelijk zijn. Ook de hoogte van het te vergoeden bedrag werd daarbij in ogenschouw genomen. In aansluiting hierop heeft het COA haar beleid met betrekking tot de vergoeding van de kosten van contra-expertises op taalanalyses aangescherpt. Een en ander is neergelegd in de Handleiding Vergoeding Buitengewone Kosten. Met betrekking tot de kosten in verband met het laten verrichten van een contra-expertise taalanalyse derde fase is hierin vermeld dat de kosten van deze fase worden vergoed tot een bedrag van EUR 300,=. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat voor het uitvoeren van een contra-expertise taalanalyse een tijdsbesteding van 4 tot 6 uur redelijk is. Voor wat betreft de uurtarieven heeft het Bureau Land en Taal (hierna: BLT) onderzoek gedaan naar de geldende uurtarieven bij de taalbureaus Sprakab en Verified uit Zweden en Lingua uit Zwitserland, alwaar een tarief van EUR 75,= tot een maximum van EUR 100,= in rekening wordt gebracht. Gebaseerd op de tijdbesteding en uurtarieven voor het uitvoeren van de daadwerkelijk contra-expertise – de tweede fase – is verweerder van mening dat de tijd die gemoeid is met een reactie op het weerwoord van BLT – de derde fase – ongeveer drie uur bedraagt. Immers, de werkzaamheden in de derde fase omvatten niet meer en niet minder dan het geven van een reactie op het weerwoord in BLT. Niet valt volgens verweerder in te zien waarom de kosten voor de derde fase even hoog zouden zijn als de kosten die in rekening worden gebracht voor de tweede fase. Het enkele feit dat De Taalstudio EUR 820,= rekent voor het uitvoeren van de derde fase betekent volgens verweerder niet dat om die reden de kosten als noodzakelijk zijn aan te merken.
2.10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op grond van het vorenstaande op het standpunt kunnen stellen dat een bedrag van EUR 820,= voor het laten verrichten van een contra-expertise taalanalyse derde fase niet als noodzakelijk kosten kan worden aangemerkt. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat de vergoeding van de aan de derde fase verbonden kosten tot een maximum van EUR 300,= kan worden beperkt. Met betrekking tot de stelling van eiser dat De Taalstudio heeft geweigerd de reactie op weerwoord voor een bedrag van EUR 300,= te leveren, dat verweerder ondanks het overleg met De Taalstudio ook geen lagere prijs heeft kunnen bedingen en dat er geen andere firma is die een reactie op het weerwoord kan leveren, overweegt de rechtbank dat eiser hiermee geen deugdelijke onderbouwing van de door de Taalstudio in rekening gebrachte kosten heeft gegeven, terwijl het wel aan eiser is om een dergelijke onderbouwing te verschaffen. Hier staat tegenover dat verweerder een brief van 18 september 2009 van De Taalstudio heeft overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat het mogelijk is om bij De Taalstudio “maatwerk” te laten uitvoeren waarbij op uurbasis wordt gefactureerd. Tot slot overweegt de rechtbank dat eiser niet heeft onderbouwd dat in zijn geval, vanwege de moeilijkheidsgraad van derde fase, een hogere vergoeding noodzakelijk zou zijn.
2.11. Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep ongegrond.
2.12. Van omstandigheden op grond waarvan één van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
2.13. Mitsdien wordt beslist als volgt.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. drs. E.J. Govaers in tegenwoordigheid van mr. R.A. Debets als griffier en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2009.
w.g. mr. R.A. Debets,
griffier
w.g. mr. drs. E.J. Govaers,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
verzonden op: 9 december 2009.
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "hoger beroep vreemdelingenzaken", Postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 van de Vw 2000 bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak. Artikel 6:5 van de Awb bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak.