ECLI:NL:RBSGR:2009:BK6851

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/5969
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen toekenning WAO-uitkering en herbeoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 16 december 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A] Nederland B.V. (eiseres) en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder). De zaak betreft een beroep tegen de toekenning van een WAO-uitkering aan de belanghebbende [B], die per 23 juli 2001 een uitkering is toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder, dat het bezwaar van eiseres ongegrond heeft verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische beoordeling van de belanghebbende niet is bestreden en dat er vooralsnog geen schade voor de werkgever is aangetoond. De rechtbank overweegt dat verweerder bevoegd is om een verzoek van een belanghebbende om herbeoordeling van een eerder besluit inhoudelijk te behandelen. De rechtbank concludeert dat het verzoek van belanghebbende om haar situatie opnieuw te bezien terecht is behandeld als een aanvraag op basis van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank heeft geoordeeld dat de toekenning van de WAO-uitkering aan belanghebbende op goede gronden is gedaan, en dat de stelling van eiseres dat verweerder ten onrechte voorbij is gegaan aan artikel 35 van de WAO, faalt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 1, meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 08/5969 WAO
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
In het geding tussen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A] Nederland B.V., gevestigd te [plaats 1], eiseres,
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
Derde partij: [B], wonende te [plaats 2], belanghebbende
IPROCESVERLOOP
Bij besluit van 21 januari 2008 heeft verweerder een verzoek van belanghebbende om herziening van het besluit van 1 juni 2001 toegewezen. Aan haar is alsnog een loondervingsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 23 juli 2001 toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
Bij besluit van 22 januari 2008 is betrokkene medegedeeld dat de loondervingsuitkering met ingang van 23 juli 2003 wordt voortgezet als vervolguitkering.
Bij besluit van 1 juli 2008, verzonden op gelijke datum, heeft verweerder het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 11 augustus 2008, ingekomen bij de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld. De gronden zijn daarna aangevuld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
De belanghebbende heeft bij brief van 10 november 2008 haar zienswijze op het beroep gegeven.
Het beroep is op 1 oktober 2009 ter zitting behandeld.
Namens eiseres zijn verschenen [C], managing director en [D], personeelsfunctionaris, bijgestaan door mr. A.W. Rutten, advocaat te Amsterdam.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. [E].
De belanghebbende is in persoon verschenen.
II OVERWEGINGEN
Belanghebbende heeft zich op 24 juli 2000 ziek gemeld in verband met vermoeidheidsklachten. Na verzekeringsgeneeskundig onderzoek is geconcludeerd dat bij haar geen sprake was van een rechtstreeks door ziekte en/of gebrek veroorzaakte en te objectiveren beperking van de belastbaarheid. Vervolgens is haar bij besluit van 1 juni 2001 een WAO-uitkering geweigerd primair op de grond dat zij niet 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest en subsidiair omdat zij aansluitend aan de wachttijd voor minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Het hiertegen door zowel belanghebbende als de rechtsvoorganger van eiseres, [F] B.V., gemaakte bezwaar is bij besluit van 1 november 2001 ongegrond verklaard. Hiertegen is geen rechtsmiddel aangewend, zodat dit besluit in rechte onaantastbaar is geworden.
Bij brief van 20 juni 2007 heeft belanghebbende verweerder verzocht om een herbeoordeling. Bij besluit van 21 januari 2008 heeft verweerder belanghebbende alsnog per 23 juli 2001 een WAO-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Bij het thans door eiseres bestreden besluit heeft verweerder de toekenning gehandhaafd.
Verweerder heeft het oorspronkelijke besluit herzien onder toepassing van een nieuwe beoordelingsmethode van de aandoening myalgische encephalomyelitis (M.E.) ook wel chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS) genoemd. Op grond van een daarop gebaseerde instructie voor de verzekeringsarts is belanghebbende opnieuw onderzocht door een verzekeringsarts. Deze is blijkens zijn rapport van 24 juli 2007 tot de conclusie gekomen dat er bij belanghebbende sprake is van CVS/M.E. Hij heeft onder meer een urenbeperking aan de orde geacht. Daarna heeft de arbeidsdeskundige een aantal functies geduid. Het verlies aan verdiencapaciteit bedraagt 67,9%.
Ter zitting heeft eiseres medegedeeld dat het beroep zich niet richt tegen de bij belanghebbende vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid. Eiseres kan zich er niet mee verenigen dat de aan het besluit toegekende terugwerkende kracht aanzienlijke financiële gevolgen voor haar heeft. Zij voelt zich hierdoor onevenredig zwaar in haar belangen geschaad.
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, stelt de rechtbank vast dat verweerder het verzoek van belanghebbende om haar situatie opnieuw te bezien heeft aangemerkt als een aanvraag als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een ander oordeel. De stelling van eiseres dat verweerder ten onrechte voorbij is gegaan aan artikel 35 van de WAO, dat ziet op nieuwe aanvragen, faalt reeds om die reden.
De rechtbank overweegt dat een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd is een verzoek van een belanghebbende van een eerder besluit terug te komen inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit - al dan niet in volle omvang - te heroverwegen. Bewoording en strekking van artikel 4:6 van de Awb staan daaraan niet in de weg. Zij ziet zich hierin gesteund door de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 november 2006, LJN AZ3056. Dat laat evenwel onverlet dat, indien hieruit schade voortvloeit voor een derde, voor het bestuursorgaan onder bepaalde omstandigheden een gehoudenheid kan ontstaan deze schade te vergoeden. Een dergelijke gehoudenheid doet zich hier voor.
Nu op grond van hernieuwd medisch en arbeidskundig onderzoek, naar niet is bestreden, is komen vast te staan dat belanghebbende per datum in geding deels arbeidsongeschikt is, heeft verweerder haar terecht en op goede gronden alsnog per 23 juli 2001 een uitkering toegekend naar de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid.
Vast staat dat eiseres nog geen verzoek om vergoeding van de gestelde schade heeft ingediend en deze evenmin concreet heeft aangetoond en onderbouwd, zodat de rechtbank hierover in deze procedure geen oordeel kan geven. De gronden met betrekking tot dit punt dienen dan ook onbesproken te blijven.
Ter zitting heeft verweerder medegedeeld dat, indien eiseres een verzoek om vergoeding van de gestelde schade indient, dit in behandeling zal worden genomen.
Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
IIIBESLISSING
De rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G. van Zeben-de Vries, mr. A.L. Frenkel en mr. D.A.J. Overdijk, in tegenwoordigheid van de griffier B.D. Muntz.
Uitgesproken in het openbaar 16 december 2009.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.