Afdeling 1, meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 09/1413 WRO en 09/2457 WRO
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in de gedingen tussen
[A1 t/m A15 ] allen wonende te [plaats], alsmede de vereniging "Belangenvereniging 't Daltonkwartier (AWB 09/1413), gemachtigde mr. A.M.C. Marius-van Eeghen, en
[A16 t/m A26] allen wonende te [plaats], (AWB 09/2457), gemachtigde mr. A.M.C. Marius-van Eeghen,
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg, verweerder.
Bij besluit van 29 november 2005 heeft verweerder onder verlening van een vrijstelling als bedoeld in artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening een reguliere bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een sportkooi met een instandhoudingstermijn van 18 maanden tussen de [a-straat 1] (Dalton-[B]school) en de Parkweg te Voorburg.
Bij uitspraak van 20 december 2005 (AWB 05/8735) heeft de voorzieningenrechter voornoemd besluit geschorst. Het besluit is nadien door verweerder ingetrokken.
Bij besluit van 31 oktober 2006 heeft verweerder, met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een multifunctionele sportvoorziening op een groenstrook gelegen tussen de [a-straat 1] (Dalton-[B]school) en de Parkweg te Voorburg.
Bij uitspraak van 14 maart 2007 (AWB 07/1406 en AWB 07/1442) heeft de voorzieningenrechter dit besluit geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar.
Bij besluiten van 23 februari 2009 heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Commissie voor bezwaarschriften, de hiertegen door eisers gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen die besluiten hebben eisers bij brief van 24 februari 2009, ingekomen bij de rechtbank op 25 februari 2009 (AWB 09/1413), en bij brief van 6 april 2009, ingekomen op dezelfde dag (AWB 09/2457) beroep ingesteld. De gronden zijn daarna aangevuld.
Bij uitspraak van 27 mei 2009 (AWB 09/2250) heeft de voorzieningenrechter de beslissing op bezwaar geschorst tot zes weken nadat op het beroep zal zijn beslist.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd.
De beroepen zijn op 11 november 2009 gevoegd ter zitting behandeld.
Namens eisers zijn verschenen [A10] en [A16], bijgestaan door mr. A.M.C. Marius-van Eeghen, advocaat te Den Haag. Voorts is namens eisers deskundige ir. J.F.C. Kupers verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. Wijten en M. Ribbers.
Voorts is namens verweerder verschenen deskundige R. Jansen.
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden en is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) ingetrokken. Verder zijn bij de inwerkingtreding van de Invoeringswet Wro op 1 juli 2008 enkele bepalingen van de Woningwet (Wow) gewijzigd. Aangezien de aanvraag om bouwvergunning en impliciet dus ook het verzoek om vrijstelling dateert van vóór 1 juli 2008, zijn in dit geval nog de bepalingen van de WRO en de Wow van toepassing zoals deze destijds, vóór 1 juli 2008 luidden.
In artikel 40, eerste lid, van de Wow is bepaald dat het verboden is te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders.
In artikel 44, eerste lid, van de Wow is bepaald dat een reguliere bouwvergunning alleen mag en moet worden geweigerd indien sprake is van een van de daar genoemde weigeringsgronden. Ingevolge het bepaalde onder c dient de bouwvergunning te worden geweigerd indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen.
De verleende bouwvergunning ziet op het plaatsen van een sportkooi van 10,11 meter breed, 20,2 meter lang en 7,15 meter hoog, welke omheind zal worden met een hekwerk en overspannen zal worden met een nylondaknet. Het terreintje is eigendom van de naastgelegen Dalton scholengemeenschap. De school stelt dit terrein om niet ter beschikking ten behoeve van de sportkooi. De directe aanleiding voor het bouwplan was de wedstrijd "doe je ding 2004". Dit betrof een door de gemeenteraad van Leidschendam-Voorburg georganiseerde wedstrijd om de voorzieningen en leefbaarheid in de gemeente te verbeteren. De sportkooi was het winnende voorstel van die wedstrijd. Met de realisering van het bouwplan beoogt verweerder tegemoet te komen aan de vraag om een sport- en speelvoorziening in de wijk. De voorziening biedt een mogelijkheid voor de kinderen om te kunnen spelen en sporten, als alternatief voor het spelen op straat. Vanuit contacten met jongeren in de leeftijd van 12 tot 18 jaar is verweerder gebleken dat er veel behoefte bestaat aan een sportvoorziening.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Parkweg". Aan de gronden waarop het bouwplan betrekking heeft is de bestemming "Verkeersdoeleinden, overige verkeersruimte" gegeven. Op deze gronden zijn onder meer speelplaatsen toegelaten. Eisers stellen dat de sportkooi een grondgebonden karakter heeft, waardoor het een gebouw is, waarvan de bouw niet past in de bestemming.
De rechtbank is van oordeel dat een sportkooi niet in strijd is met de aan de gronden gegeven bestemming. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wow wordt voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde onder een gebouw verstaan: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
Er is geen sprake van een gebouw maar van een terrein dat wordt verhard en dat wordt voorzien van een omheining en een daknet. Dat de omheining en het daknet visueel de vorm van een bouwwerk volgen maakt dat niet anders. Een omheining is geen wand die een ruimte omsluit en een daknet leidt niet tot overdekking als bedoeld in de voornoemde definitie. Een omheining en een daknet zijn daarvoor te doorlatend.
Niet in geschil is dat het bouwplan voor wat betreft de hoogte van de sportkooi (7,15 meter) in strijd is met artikel 19, vierde lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Parkweg" (maximaal twee meter). Vanwege deze strijdigheid met de bestemmingsplan-voorschriften heeft verweerder vrijstelling ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO verleend.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder aanvullend overwogen dat de vrijstelling voor zover nodig wordt uitgebreid met de positionering van de sportkooi ten opzichte van de voorgevelrooilijn.
Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
Voor de toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO hebben gedeputeerde staten van Zuid-Holland (GS) beleid vastgesteld.
Dit beleid was ten tijde van belang neergelegd in de Nota Regels voor Ruimte van 13 december 2005, welk beleid met ingang van 1 januari 2006 in werking is getreden.
Blijkens dit beleid verlenen GS in een aantal limitatief opgesomde situaties op voorhand een verklaring van geen bezwaar, de zogeheten bijzondere verklaring van geen bezwaar. Ook worden in dit beleid gebieden en situaties genoemd waar de bijzondere verklaring van geen bezwaar niet voor geldt.
De bijzondere verklaring van geen bezwaar geldt niet voor gebieden gelegen binnen 800 meter rondom de Randstadrailstations Rotterdam CS en Den Haag CS alsmede de daartussen gelegen stations. Indien er evenwel sprake is van het veranderen, herbouwen, uitbreiden of verbouwen van bestaande bebouwing en/of het realiseren van een nieuw project van minder dan 25 woningen kan de bijzondere verklaring ondanks de situering van het bouwplan toch worden toegepast.
De rechtbank is van oordeel dat de situering binnen de 800 meter-grens niet in de weg behoeft te staan aan het gebruik maken van de bijzondere verklaring van geen bezwaar. Ter zake is er contact geweest tussen verweerder en gedeputeerde staten op grond waarvan kan worden geoordeeld dat voor een voorziening als hier aan de orde - die een beperkter ruimtelijke impact heeft dan een bouwproject van 25 woningen - een uitzondering op het 800 meter-beleid verantwoord is.
Eisers hebben enkele formele bezwaren geuit met betrekking tot de ter inzagelegging van het bouwplan. Niet gebleken is dat niet is voldaan is aan de hiervoor geldende wettelijke vereisten. Eisers zijn hoe dan ook niet in hun belangen geschaad, nu zij hun zienswijze kenbaar hebben kunnen maken en tijdig bezwaar hebben gemaakt.
Ook in geval van toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO dient het bouwplan te zijn voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Naarmate sprake is van een belangrijke inbreuk op het ter plaatse geldende planologische regime, gelden strengere eisen aan die ruimtelijke onderbouwing. De rechtbank is van oordeel dat de inbreuk die plaatsing van de sportkooi op het planologisch regime maakt, los van het gebruik dat daarvan feitelijk zal worden gemaakt en afgezien van mogelijke overlast, gering is. Een speelvoorziening past binnen het bestemmingsplan; slechts de hoogte van het bouwplan levert strijd op met de bestemmingsplanvoorschriften. Dit betekent dat niet al te hoge eisen gelden voor wat betreft de ruimtelijke onderbouwing.
Het bouwplan is vanuit stedenbouwkundig oogpunt naar de mening van verweerder een verbetering ten opzichte van de huidige situatie, die bestaat uit veel onduidelijke ruimtes die niet aansluiten op de omgeving waardoor een rommelig beeld overheerst. Het herinrichtingsplan maakt een duidelijke scheiding tussen een groene ruimte die de woonstraten schakelt aan de Parkweg en een activiteitenruimte op de kop van de school met een sportkooi. Tevens heeft verweerder aangegeven dat er geen verkeersaantrekkende werking van de sportvoorziening uitgaat. Ook heeft verweerder aandacht besteed aan archeologische- en geluidsaspecten, de luchtkwaliteit en de waterhuishouding en geconcludeerd dat er ten aanzien van deze punten geen beletsels zijn om de bouwvergunning te verlenen.
De rechtbank oordeelt, in aanmerking genomen de geringe inbreuk die het bouwplan maakt op het geldende planologische regime dat het bouwplan van een goede ruimtelijke onderbouwing is voorzien.
De rechtbank is voorts van oordeel dat niet staande kan worden gehouden dat welstandsaspecten aan vergunningverlening in de weg hadden moeten staan. Eisers hebben weliswaar een contra-advies doen uitbrengen maar daaraan komt onvoldoende gewicht toe om te concluderen dat verweerder zich niet had mogen baseren op het positieve advies van de gemeentelijke welstandscommissie. De enkele omstandigheid dat de gemeentelijke Welstandsnota niet voorziet in de bouw van een sportkooi leidt niet tot een ander oordeel. Aangenomen moet worden dat niet voor elk bouwwerk afzonderlijke beleidscriteria zijn opgesteld.
Waar het gaat om de toepassing van een discretionaire bevoegdheid, zoals die van artikel 19, tweede lid, van de WRO, dient beoordeeld te worden of verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
Centraal in het betoog van eisers staat de vrees voor (geluids)overlast veroorzaakt door (gebruikers van) de sportkooi. Blijkens de stukken stelt verweerder zich op het standpunt dat de sportkooi binnen de bestemming "Verkeersdoeleinden, overige verkeersruimte" valt, en dat de geluidbelasting bij omliggende gevels niet hoger zal zijn dan de wettelijke maxima, mede gezien het reeds aanwezige verkeerslawaai.
Eisers bestrijden dit standpunt en hebben het bureau Kupers en Niggebrugge B.V. onderzoek laten doen naar de te verwachten geluidbelasting in de omgeving van de sportkooi. De conclusie van dit onderzoek is (samengevat) dat de normaliter aan te houden geluidsnormen ter plaatse van de gevels van de omliggende woningen in ruime mate zullen worden overschreden, als gevolg waarvan klachten over geluidoverlast zijn te verwachten.
Verweerder heeft hangende de bezwaarprocedure nader onderzoek verricht. Dit heeft geresulteerd in een rapport van Peutz B.V., gedateerd 27 mei 2008. In het rapport is geconcludeerd dat op kwantitatieve wijze is aangetoond dat een zekere mate van geluidhinder niet is uit te sluiten. De toelaatbare geluidbelasting van een voetbalkooi nabij woningen is echter niet gereguleerd. Op basis van jurisprudentie dient de keuze voor een locatie gebaseerd te zijn op een afwegingsproces, waarbij de geluidsaspecten, waaronder de mogelijke hinder vanwege menselijk stemgeluid, zijn betrokken, aldus de rapportage van Peutz B.V.
Verweerder heeft aansluitend in het bestreden besluit overwogen dat een zekere mate van geluidsoverlast niet is uit te sluiten. Verweerder meent dat in redelijkheid het standpunt kan worden ingenomen dat aan het algemeen belang dat gebaat is bij de sportkooi op de gekozen locatie meer gewicht toekomt dan aan de nadelen die dit voor omwonenden meebrengt.
Verweerder heeft recent, bij brief van 29 oktober 2009, een rapport deskundigenonderzoek van TNO van 9 september 2009 ingebracht, alsmede een reactie van Peutz op dat rapport. In de brief van verweerder is betoogd dat de 50 meter afstandsnorm, genoemd in de uitspraak van 14 maart 2007, niet geldt voor de onderhavige sportkooi, omdat de 50 meter genoemd in het Speelruimteplan 2005 - 2015 ziet op voorzieningen op gemeentelijk niveau, waar de sportkooi, als zijnde ook bedoeld voor kinderen onder de 12 jaar, een voorziening is op wijkniveau. Eisers hebben bij brief van 30 oktober jl. gereageerd op deze stukken onder meer door toezending van een brief van 27 oktober 2009 van ir. F. Kupers van Kupers & Niggebrugge.
Genoemd TNO-rapport, getiteld "Beoordeling geluidssituatie na realisatie van een sportkooi op de beoogde locatie aan de Parkweg te Voorburg" is opgesteld in opdracht van de rechtbank in het kader van een ten tijde van de behandeling van het onderhavige beroep eveneens lopende civiele procedure. De conclusie van het rapport is dat er een grote kans is op geluidhinder als gevolg van de activiteiten in de sportkooi voor de bewoners van de woning aan de Parkweg [nummer]. Voorts is daarbij opgemerkt dat geen afweging is gemaakt tussen het maatschappelijke belang van de sportgelegenheid in de betreffende woonwijk en de kans op hinder of aantallen omwonenden met een bepaalde kans op geluidhinder. Dat is, zoals in het rapport wordt opgemerkt, een politieke afweging.
De rapportage van TNO meldt dat de resultaten van de ingebrachte onderzoeken van Peutz en Kupers opvallend dicht bij elkaar liggen, zodat de hoeveelheid geluid die rond de sportkooi zal optreden niet het belangrijkste punt van discussie is. Volgens het rapport van TNO verschillen de deskundigen van mening over de vraag of te verwachten is dat de sportkooi (ernstige) geluidsoverlast zal veroorzaken. Gezien het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat er bij gebrek aan normstelling geen sprake is van normoverschrijding, maar dat wel sprake zal zijn van geluidhinder. De rechtbank overweegt in navolging van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 maart 2007 (LJN BA 1184), rechtsoverweging 2.3.5., dat ook als enige geluidsoverlast aannemelijk is, het maatschappelijk belang activiteiten op een speelterrein toelaatbaar kan maken.
De vaststelling dat er geluidsoverlast zal zijn plaatst verweerder - gezien laatstelijk de reactie van 29 oktober 2009 - tegenover het feit dat de gemeenteraad een Speelruimteplan 2005 - 2015 heeft vastgesteld. Verweerder wijst erop dat een sportkooi in dat plan een reële optie is, en dus in de ogen van de raad toelaatbaar wordt gevonden, onder verwijzing naar paragraaf "4.3 Duurzame speelvelden c.q. sportkooi". Verweerder wijst daarbij op wat is vermeld in de tweede alinea, te weten: "Een ander specifiek voorbeeld van duurzame speelruimte is een sportkooi. In dichtbebouwde wijken waar zeer weinig ruimte is voor jeugdvoorzieningen kan hiervoor gekozen worden". Verweerder ziet voordelen aan de onderhavige locatie vanuit het oogpunt van sociale veiligheid en bereikbaarheid.
De rechtbank stelt vast dat in dit gemeentelijk beleidstuk nadere normen zijn beschreven rond speelvoorzieningen, waarbij onderscheid is gemaakt naar de leeftijdsgroepen 0-6 jaar, 6-12 jaar en 12-18 jaar. Desgevraagd is ter zitting bevestigd dat de onderhavige sportkooi bedoeld is voor de laatste twee leeftijdsgroepen. In bijlage V van het Speelruimteplan is vermeld dat het bereik- en verzorgingsgebied van deze leeftijdsgroepen, onderscheidenlijk minder dan 400 meter (voor de groep 6-12 jaar) en 5 km, maar meestal minder dan 2000 meter (voor de groep 12-18 jaar) is. In de bijlage (bladzijde 3 en verder) zijn voorts diverse typen speelvoorzieningen beschreven met daarbij een vermelding van de leeftijdsgroep waarvoor de voorziening bedoeld is, almede een omschrijving van inrichting en voorwaarden ten aanzien van de ligging. Een sportkooi is daarbij niet beschreven. Wel beschreven zijn trapveldjes met al dan niet uitgebreide voorzieningen en een skatevoorziening & multifunctioneel terrein oudere jeugd. De trapveldjes zijn bedoeld voor gebieden met grote tot extreme speeldruk, de skatevoorziening & multifunctioneel terrein voor oudere jeugd kent de vermelding dat voor het voorkomen van overlast een afstand tot woonbebouwing geldt van bij voorkeur meer dan 50 meter. In de geluidsrapportage van Peutz is beschreven dat 7 woningen op een afstand variërend van 13 tot 45 meter afstand zijn gelegen van de beoogde sportkooi. Verweerder heeft aangevoerd dat de sportkooi mede bedoeld is voor de leeftijdsgroep tot 12 jaar, waardoor de voornoemde afstandseis niet zou gelden. De rechtbank kan verweerder daarin niet volgen. Dat de sportkooi mede bedoeld is voor jeugd tot 12 jaar doet niets af aan het feit dat de sportkooi ook bedoeld is voor jeugd van 12 - 18 jaar. De rechtbank stelt in dit verband voorts vast dat ter zitting onweersproken is aangevoerd dat het zeer nabij gelegen Van Deventerplein een voorziening kent voor de jeugd tot 12 jaar. De rechtbank leidt uit het Speelruimteplan af dat de groep van 12 -18 jarigen geacht wordt een grotere actieradius te hebben, zodat voorzieningen op een grotere afstand mogen liggen. Voorts dat deze groep in potentie meer overlast geeft in het gebruik van de voorzieningen, wat voor verweerder reden is geweest om ter voorkoming van overlast voor de omgeving in het plan explicietere afstandeisen te formuleren. Met betrekking tot deze leeftijdsgroep is ter zitting onweersproken door eisers aangevoerd dat inmiddels in het Sijtwendepark een multifunctioneel terrein voor oudere jeugd is aangelegd. Tevens is daarbij onweersproken gesteld dat de afstand van de thans voorziene locatie van de sportkooi naar het Sijtwendepark gezien het gemeentelijke beleid passend is voor de leeftijdsgroep van 12 - 18 jarigen. Bij de aanwezigheid van een dergelijk alternatief voor deze leeftijdsgroep heeft verweerder ten onrechte nagelaten hangende de bezwaarprocedure hernieuwd te beoordelen of het eertijds gehanteerde vertrekpunt - de in 2004 vanuit de jeugd aangedragen behoefte - nog aanwezig was bij het nemen van de beslissing op bezwaar in 2009. Indien door alternatieven de behoefte aan een voorziening hangende bezwaar vermindert, vermindert daarmee het maatschappelijk belang dat door verweerder aanwezig wordt geacht om (een zekere mate van) geluidsoverlast te aanvaarden. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder in die situatie in redelijkheid niet kunnen oordelen dat het maatschappelijk belang verbonden aan de realisatie van de sportkooi opweegt tegen de geluidsoverlast voor omwonenden.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder in bezwaar bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid tot het verlenen van vrijstelling.
De beroepen zijn gegrond.
Verweerder wordt in de door eisers gemaakte proceskosten veroordeeld, waarbij met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht het gewicht van de zaak is bepaald op 1 (gemiddeld) en voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (het indienen van een beroepschrift, het verschijnen ter zitting) 2 punten worden toegekend.
De rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart de beroepen gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
bepaalt dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht, te weten telkens € 150,- vergoedt;
veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten tot een bedrag van telkens € 644,-, welk bedrag aan eisers moet worden vergoed.
Aldus vastgesteld door mr. M.A. Dirks, mr. A.C.M. van Wesenbeeck en mr. G. van Zeben-de Vries, in tegenwoordigheid van de griffier drs. A.C.P. Witsiers.
Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2009.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.