ECLI:NL:RBSGR:2009:BK6552

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 09/38377 en 09/38375
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaalde aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel door een homoseksuele Iraakse verzoeker

In deze zaak gaat het om een herhaalde aanvraag van een Iraakse verzoeker om een verblijfsvergunning asiel, waarbij de verzoeker stelt dat hij homoseksueel is en daardoor in Irak het risico loopt op een schending van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM). De verzoeker heeft op 14 oktober 2009 een herhaalde aanvraag ingediend, die op 20 oktober 2009 door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) is afgewezen. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 6 november 2009 heeft de verzoeker zijn standpunt toegelicht, waarbij hij heeft gewezen op de gewijzigde situatie voor homoseksuelen in Irak en het risico dat hij loopt bij terugkeer.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de verzoeker een 'arguable claim' heeft, omdat de feiten en omstandigheden die hij heeft aangevoerd wijzen op een reëel risico op een schending van artikel 3 EVRM. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de IND in het bestreden besluit onvoldoende is ingegaan op de relatie tussen de homoseksualiteit van de verzoeker en de risico's die hij loopt in Irak. De voorzieningenrechter heeft het besluit van de IND vernietigd en geoordeeld dat de aanvraag niet op zorgvuldige wijze is behandeld. De verzoeker heeft recht op een voorlopige voorziening, wat betekent dat de IND zich moet onthouden van uitzettingsmaatregelen totdat er opnieuw op de aanvraag is beslist.

De voorzieningenrechter heeft de IND in de proceskosten veroordeeld en de zaak is van belang voor de rechtsbescherming van homoseksuele asielzoekers uit Irak, gezien de ernstige risico's die zij daar lopen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van asielaanvragen, vooral in het licht van mensenrechten en de bescherming van kwetsbare groepen.

Uitspraak

VOORZIENINGENRECHTER ‘s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
vreemdelingenkamer
nevenzittingsplaats Almelo
regnr.: Awb 09/38377 BEPTDN/CM en 09/38375 BEPTDN/CM
uitspraak van de voorzieningenrechter
inzake
[verzoeker],
alias [verzoeker 1],
geboren op [datum] 1984,
van Iraakse nationaliteit,
IND dossiernummer [X]
verzoeker,
gemachtigde: mr. E.L. Garnett, advocaat te `s-Hertogenbosch;
tegen
DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te ’s-Gravenhage
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. S. Raterink, ambtenaar ten departemente.
1. Procesverloop
Op 14 oktober 2009 heeft verzoeker een herhaalde aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel ingediend. Bij besluit van 20 oktober 2009 heeft verweerder de aanvraag in het Aanmeldcentrum (AC) afgewezen. Bij brief van 20 oktober 2009, aangevuld bij schrijven van 26 oktober 2009, is daartegen beroep ingesteld en tevens is verzocht om een voorlopige voorziening.
Het verzoek is ter zitting van 6 november 2009 behandeld. Verzoeker is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2. Standpunten
Verzoeker heeft aan de herhaalde aanvraag de volgende stukken ten grondslag gelegd.
1. Een militair pasje met vertaling d.d. 15 januari 2001;
2. Twee machtigingen van de Iraakse ambassade van onbekende datum;
3. Een brief van de gemachtigde met bijlagen d.d. 8 oktober 2009.
Volgens verzoeker komt hij, vanwege de gewijzigde situatie voor homoseksuelen in Irak, in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel. Bij terugkeer loopt hij namelijk het risico op schending van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM).
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden (nova) in de zin van artikel 4:6, Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Met betrekking tot het document genoemd onder 1 stelt verweerder zich op het standpunt dat dit reeds in de eerste asielprocedure is meegenomen. Bovendien is hiermee de identiteit van verzoeker nog steeds niet aangetoond, nu blijkens het rapport van de Koninklijke Marechausse (KMAR) van 19 oktober 2009 over dit stuk geen waardeoordeel gegeven kan worden.
Ten aanzien van de documenten genoemd onder 2 stelt verweerder dat de documenten zijn afgegeven op basis van verzoekers valse identiteitskaart, zodat deze ook niet gelden als nova in de zin van artikel 4:6 Awb.
Ten aanzien van verzoekers “ware” asielrelaas, inhoudende dat hij homoseksueel is, stelt verweerder dat verzoeker dit reeds eerder had kunnen en behoren in te brengen en dat er reeds om die reden geen sprake is van een novum in de zin van artikel 4:6 Awb.
Volgens verweerder kan niet worden ingezien dat de ingebrachte rapporten over de situatie in Irak zien op verzoeker; zijn identiteit, nationaliteit en asielrelaas zijn immers niet aannemelijk, aldus verweerder. Evenmin kan worden beoordeeld of verzoeker bij terugkeer een risico loopt om te worden vermoord.
3. Overwegingen
Ingevolge artikel 8:81 Awb kan, indien tegen een besluit bij de voorzieningenrechter beroep is ingesteld, door een partij in de hoofdzaak aan de voorzieningenrechter van de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening worden gevraagd.
De voorzieningenrechter zal toetsen of het beroep een redelijke kans van slagen heeft en of bij afweging van de betrokken belangen uitzetting van de verzoeker in afwachting van de beslissing op het beroep moet worden verboden.
Indien de voorzieningenrechter na de behandeling ter zitting van een verzoek om een voorlopige voorziening van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij, ingevolge artikel 8:86 Awb, onmiddellijk uitspraak doen in de bij de voorzieningenrechter aanhangige hoofdzaak.
Aangezien verweerder de aanvraag heeft afgewezen in het AC dient tevens beoordeeld te worden of de aanvraag op zorgvuldige wijze binnen 48 uur is afgedaan.
Nu verzoeker na het eerdere afwijzende besluit d.d. 2 oktober 2008 op zijn asielaanvraag wederom een asielaanvraag heeft gedaan, is hij op grond van het bepaalde in artikel 4:6 van de Awb gehouden nova te vermelden. Uit het ne bis in idem beginsel vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een materieel vergelijkbaar besluit wordt genomen, voorshands moet worden aangenomen dat laatstgenoemd besluit door de bestuursrechter niet mag worden getoetst als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien door de vreemdeling in de bestuurlijke fase nova zijn aangevoerd, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst.
De voorzieningenrechter beoordeelt ambtshalve of aan de aanvraag nova ten grondslag zijn gelegd. Daaronder moet worden begrepen feiten en omstandigheden die zijn voorgevallen na het nemen van het eerdere besluit of die niet vóór het nemen van dat besluit konden en derhalve, gelet op artikel 31, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), behoorden te worden aangevoerd en bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke beoordeling rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit en de overwegingen waarop dat rust.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het militaire pasje (genoemd onder 1.) en de machtigingen van de Iraakse ambassade (genoemd onder 2.) geen nova zijn. Het militaire pasje is immers reeds aan de orde geweest in de eerste procedure. Daarbij komt dat, zoals verweerder terecht stelt, de KMAR geen waardeoordeel kan geven over dit stuk, zodat verzoeker niet kan worden gevolgd in zijn stelling dat hij hiermee zijn identiteit heeft aangetoond. Met betrekking tot de onder 2. genoemde documenten heeft te gelden dat deze zijn verkregen met behulp van de in de vorige procedure vals bevonden identiteitskaart.
Verzoekers homoseksualiteit – en daarmee de onder 3. genoemde stukken, die immers zien op de positie van homoseksuelen in Irak – kunnen evenmin als novum gelden. Niet valt immers in te zien dat verzoeker zijn seksuele geaardheid niet bij zijn eerdere aanvraag naar voren had kunnen en derhalve, gelet op de mogelijke relevantie daarvan voor de beoordeling van zijn aanvraag, moeten brengen. De stelling dat hij zijn geaardheid uit schaamte en angst heeft verzwegen, doet daaraan niet af; hem is immers bij zijn gehoren in de eerste procedure meegedeeld dat hij in vrijheid kon spreken en dat het belangrijk was de waarheid te vertellen over zijn asielverhaal.
Verzoeker heeft verder, onder verwijzing naar de onder 3. genoemde stukken, aangevoerd dat bij gedwongen terugkeer naar het land van herkomst een risico bestaat op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling of bestraffing. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt echter dat, ook in zo een geval, in beginsel moet worden voldaan aan de in het nationale recht neergelegde procedureregels en dat slechts in het geval van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden de noodzaak kan bestaan deze procedureregels niet tegen te werpen. Daarbij merkt de voorzieningenrechter nog op dat nationale procedureregels er nooit toe mogen leiden dat een persoon wordt uitgezet in strijd met artikel 3 EVRM.
Aldus ligt thans de vraag voor of de feiten en omstandigheden die verzoeker heeft aangevoerd in het kader van artikel 3 EVRM maken dat er een “arguable claim” is omtrent een reëel risico op een schending van voormeld artikel. Ter zitting heeft verweerders gemachtigde, onder verwijzing naar een brief van verweerder van 31 maart 2009 aan deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, verklaard dat Irak (onbestreden) het land van herkomst van verzoeker is. Bovendien is door verzoeker onbetwist gesteld dat hij homoseksueel is. Nu in de door verzoeker overgelegde stukken melding wordt gemaakt van het systematisch vermoorden van homoseksuelen in Irak, heeft verzoeker naar het oordeel van de voorzieningenrechter een “arguable claim” als voormeld.
Dit betekent vervolgens dat verweerders besluit inhoudelijk moet worden getoetst. In het bestreden besluit is (onder meer) het volgende opgenomen: “(…), nu de identiteit, nationaliteit en het asielrelaas van betrokkene nog immer niet aannemelijk zijn kan niet worden ingezien dat de rapporten op betrokkene zien”.
Nu echter niet in geschil is dat verzoeker een uit Irak afkomstige homoseksueel is, kan niet worden staande gehouden dat de rapporten niet op verzoeker zien. Nu daarenboven verder niet (inhoudelijk) is ingegaan op (de relatie tussen) de door verzoeker gestelde schending van artikel 3 EVRM en zijn homoseksualiteit, kan het bestreden besluit niet in stand blijven.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is genomen en niet op een voldoende draagkrachtige motivering berust. Er bestaat strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 Awb. Verweerder kon naar het oordeel van de voorzieningenrechter in het besluit op de herhaalde aanvraag niet volstaan met een verwijzing naar het eerdere besluit. Dit betekent tevens dat de asielaanvraag zich niet leende voor afdoening in een AC en er aanleiding bestaat voor het toewijzen van het verzoek om een voorlopige voorziening. Omdat nader onderzoek niet tot een andere uitkomst zal leiden verklaart de voorzieningenrechter, met toepassing van artikel 8:86 Awb, het beroep gegrond.
Er is aanleiding voor proceskostenveroordeling. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden terzake van verleende rechtsbijstand 2 punten, met een wegingsfactor 1, toegekend waarbij in aanmerking wordt genomen dat er sprake is van samenhangende zaken.
4. Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe en gebiedt verweerder zich te onthouden van uitzettingsmaatregelen ten aanzien van verzoeker tot tenminste vier weken nadat opnieuw op de aanvraag is beslist;
- verklaart het beroep geregistreerd onder Awb 09/38375 gegrond;
- vernietigt het besluit van 20 oktober 2009;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 874,- en te voldoen aan verzoeker.
Aldus gedaan door mr. E. Horsthuis voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van
mr. A. Akfidan-Turan, griffier.
De griffier,
De voorzieningenrechter,
Uitgesproken in het openbaar op
Tegen deze uitspraak, voorzover daarbij in de hoofdzaak is beslist, kunnen partijen binnen een week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: