Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer, enkelvoudig
Nevenzittingsplaats Rotterdam
Reg.nr.: AWB 09/34130
V-nummer: […]
Inzake: […], eiser,
gemachtigde mr. M.N.R. Nasrullah, advocaat te Rotterdam,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
1 Eiser, geboren op […] 1978, bezit de Marokkaanse nationaliteit en verblijft als vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in Nederland. Op 30 maart 2009 heeft eiser schriftelijk een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000. Bij besluit van 23 april 2009 heeft verweerder de aanvraag buiten behandeling gesteld. Eiser heeft op 2 mei 2009 bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Verweerder heeft op 16 september 2009 het bezwaar ongegrond verklaard.
2 Op 21 september 2009 heeft eiser tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.1 Ingevolge artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is danwel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
1.2 Ingevolge artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend onder een beperking verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan.
1.3 Ingevolge artikel 4:1 van de Awb wordt, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, de aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen.
1.4 Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Awb kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
1.5 Ingevolge artikel 24, tweede lid, van de Vw 2000 is de vreemdeling leges verschuldigd terzake van de afdoening van een aanvraag. Als betaling achterwege blijft, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen.
1.6 Ingevolge artikel 3.34i, eerste lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV 2000), zoals dat luidt met ingang van 10 april 2009, worden de leges, bedoeld in de artikelen 3.34, 3.34a, 3.34c, 3.34g, tweede lid, en 3.34h, van het VV 2000 door de vreemdeling in persoon aan het loket van de Immigratie- en Naturalisatiedienst voldaan.
1.7 Het beleid met betrekking tot de heffing van leges is neergelegd in onderdeel B1/9.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
2 De rechtbank acht in dit geval termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:54 van de Awb. Zij overweegt daartoe het volgende.
2.1 Eiser heeft aangevoerd dat zijn aanvraag in strijd met artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb en artikel 24 van de Vw 2000 buiten behandeling is gesteld. Hij had uit het oogpunt van zorgvuldigheid moeten worden gewezen op de mogelijkheid dat het legesbedrag ook door een ander, bijvoorbeeld een gemachtigde of een advocaat, kon worden voldaan. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 29 januari 2009 (LJN BH2043) volgt dat het aan verweerder is om hem daarover te informeren. De voorschriften omtrent het innen van de leges betreffen beleidsregels en zijn geen wettelijke vereisten voor het in behandeling nemen van de aanvraag. De buitenbehandelingstelling van de aanvraag heeft plaatsgevonden voor inwerkingtreding van artikel 3.34i van het VV 2000, waarmee de verplichting om de leges in persoon te betalen is opgenomen in een algemeen verbindend voorschrift. Voorts heeft eiser aangevoerd dat het beoogde verblijfsdoel “conform beschikking Staatssecretaris” oftewel schrijnendheid is en zijn aanvraag ertoe strekte dat met inachtneming van IND-werkinstructie 2005/3 en de daarop voortbouwende brief van de Minister van Justitie van 21 februari 2007 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (19 637, nr. 1131) zal worden beoordeeld of in zijn geval sprake is van een schrijnende situatie. Voor de beoordeling op basis van deze beleidsregels inzake schrijnendheid dient een dergelijke aanvraag stapsgewijs te worden beoordeeld. Tenslotte heeft eiser zich beroepen op de beslispraktijk van verweerder in gevallen waarbij een beroep op de discretionaire bevoegdheid wordt gehonoreerd, waarbij het mvv-vereiste niet wordt tegengeworpen en het leges vereiste evenmin, - zoals bijvoorbeeld in maart 2009 is gebeurd, in de zaak met IND-kenmerk 0808-01-1222, en in augustus 2009, in de zaak met IND-kenmerk 0602-07-0038 - hetgeen geheel in lijn is met de ratio van deze bevoegdheid en hetgeen overigens ook ondubbelzinnig blijkt uit de bewoordingen van werkinstructie 2005/3.
2.2 Verweerder heeft eiser bij brief van 3 april 2009 uitgenodigd om op 23 april 2009 om 14:30 uur ten kantore van de Immigratie- en Naturalisatiedienst te Rijswijk te verschijnen om aldaar een volledig ingevuld aanvraagformulier met de benodigde bescheiden in te leveren en de leges te voldoen. Omdat eiser zonder opgaaf van redenen niet is verschenen en de verschuldigde leges niet heeft betaald, heeft verweerder de aanvraag buiten behandeling gesteld.
2.3 Tussen partijen is niet in geschil dat eiser de verschuldigde leges niet heeft voldaan. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 10 juni 2008 (LJN BD3801), overweegt de rechtbank dat eiser reeds in verzuim was op het moment van indiening van de aanvraag op 30 maart 2009. Bij brief van 3 april 2009 is eiser in de gelegenheid gesteld dit verzuim te herstellen. Door niet vóór of op 23 april 2009 de verschuldigde leges te voldoen, is niet voldaan aan een wettelijk voorschrift zoals opgenomen in artikel 24, tweede lid, van de Vw 2000, zodat verweerder gehouden was de aanvraag op de voet van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb buiten behandeling te stellen.
Anders dan eiser betoogt, volgt uit voormelde uitspraak van de Afdeling van 29 januari 2009 niet dat verweerder hem uit een oogpunt van zorgvuldigheid had moeten wijzen op de mogelijkheid de leges door een ander te laten voldoen. Uit die uitspraak volgt enkel dat het bestuursorgaan de aanvrager uit een oogpunt van zorgvuldigheid er uitdrukkelijk op dient te wijzen dat hij er rekening mee moet houden dat zijn aanvraag buiten behandeling wordt gesteld als de aanvraag niet binnen die termijn wordt aangevuld. Overigens is een dergelijke mededeling opgenomen in de brief van 3 april 2009.
Eiser stelt voorts dat de buitenbehandelingstelling van de aanvraag heeft plaatsgevonden vóór inwerkingtreding van artikel 3.34i van het VV 2000. Het besluit tot buitenbehandelingstelling is genomen na 10 april 2009, zodat de stelling van eiser feitelijke grondslag mist. Zoals uit het vorenstaande reeds volgt, was verweerder gehouden de aanvraag op de voet van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb buiten behandeling te stellen. In de legesverplichting als zodanig is met de inwerkingtreding van artikel 3.34i van het VV 2000 geen verandering gekomen.
Voor zover eiser al moet worden gevolgd in zijn stelling dat uit de aanvraag volgt dat het beoogde verblijfsdoel schrijnendheid is, kan dit niet afdoen aan het voorgaande. Immers, ook voor een na 17 maart 2005 met het oog op schrijnendheid ingediende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 dienen volgens paragraaf B1/9.6 van de Vc 2000 leges te worden voldaan. De in IND-werkinstructie 2005/3 onder 5a en c genoemde gevallen voor vrijstelling van het legesvereiste zien niet op de situatie van eiser. In de brief van de Minister van Justitie van 21 februari 2007 is niets anders over vrijstelling van het legesvereiste bepaald.
Voor zover eiser met de verwijzing naar de beslispraktijk van verweerder een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel, is de rechtbank van oordeel dat dit beroep niet kan slagen. Weliswaar heeft hij verwezen naar twee concrete zaken, maar uit informatie van verweerder is gebleken dat in die zaken, anders dan eiser stelt, wel leges zijn voldaan. Om die reden is dan ook geen sprake van gelijke gevallen en bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder de aanvraag van eiser had moeten inwilligen met vrijstelling van het legesvereiste.
Niet in geschil is dat geen legesbetaling heeft plaatsgevonden, zodat niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 24, tweede lid van de Vw 2000 en artikel 3.34i van het VV 2000.
2.4 Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de aanvraag op goede gronden buiten behandeling heeft gesteld en het daartegen gemaakte bezwaar terecht ongegrond heeft verklaard.
2.5 De rechtbank is van oordeel dat voortzetting van het onderzoek niet nodig is omdat het beroep kennelijk ongegrond is. De rechtbank sluit het onderzoek en beslist zoals hieronder is aangegeven.
2.6 De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. A. van ‘t Laar, rechter, in tegenwoordigheid van drs. I.L. Cardoso, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op: 9 december 2009.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.