1. Vaststaande feiten.
a. Op 1 november 2006 zijn partijen een arbeidsovereenkomst aangegaan waarbij [eiser] op 6 november 2006 voor de bepaalde tijd van 6 maanden bij [gedaagde] in dienst trad in de functie van commercieel medewerker pompstation, met een optie van verlenging.
b. De overeengekomen arbeidsduur was 0 uur per week op basis van oproep en beschikbaarheid.
c. Partijen kwamen een proeftijd overeen van 1 maand; binnen deze periode kon de arbeidsovereenkomst worden opgezegd zonder inachtneming van de wettelijke voor opzegging geldende bepalingen.
d. Indien de arbeidsovereenkomst na de expiratiedatum (5 mei 2007) zou worden voortgezet, geschiedde dit onder dezelfde voorwaarden waaronder de arbeidsovereenkomst was aangegaan, tenzij anders werd overeengekomen.
e. Het salaris van [eiser] bedroeg € 5.50 netto per uur en zou maandelijks, achteraf worden betaald.
f. De vakantietoeslag bedroeg 8% over het bruto salaris en zou worden uitgekeerd in de maand juni.
g. In geval van ziekte diende [eiser] [gedaagde] terstond, twee uur voor de aanvang van de werkzaamheden, te informeren. [gedaagde] diende zich alsdan beschikbaar te houden voor de benodigde controles namens [gedaagde]
h. Voor ieder der partijen gold een opzegtermijn van 2 maanden, onverminderd het bepaalde in de artikelen 7:670 BW en 7:672 BW.
i. Op de (arbeids)overeenkomst is de CAO Motorvoertuigenbedrijf en Tweewielerbedrijf van toepassing.
j. [eiser] heeft feitelijk vanaf oktober 2006 tot 10 april 2008 gedurende een wisselend aantal uren voor [gedaagde] arbeid verricht. In totaal heeft hij 1200 (dagvaarding) dan wel 1220 (conclusie van antwoord) dan wel 1248 (volgens [eiser] ter comparitie van partijen) uur voor [gedaagde] gewerkt.
k. Op 10 april 2008 heeft [eiser] een zogenaamde tia gehad; hij is toen opgenomen op de afdeling neurologie van het ziekenhuis. [eiser] heeft (een medewerker van) [gedaagde] telefonisch van zijn situatie op de hoogte gesteld.
l. [eiser] heeft later die maand een zogenaamde CVA (beroerte) gehad. Volgens [eiser] is ook vastgesteld dat de eerdere tia ook een CVA was.
m. Bij brief van 20 mei 2008 heeft [eiser] [gedaagde] onder meer meegedeeld dat hij sinds 10 april 2008 ziek is en dat hij zich vanuit het ziekenhuis heeft ziek gemeld. Voorts deelde [eiser] [gedaagde] mee dat hij vanaf oktober 2006 gedurende één of meer dagen in de week had gewerkt en dat gelet op het bepaalde in artikel 7:610b BW de bedongen arbeid werd vermoed een omvang te hebben gelijk aan de gemiddelde arbeid in de drie voorafgaande maanden. Volgens [eiser] betekende dit dat [gedaagde] hem eigenlijk het gebruikelijk aantal uren diende te betalen, ook tijdens ziekte.
n. Verder maakte [eiser] diverse opmerkingen over de uitbetaling van het loon en het vakantiegeld, alsmede verzocht hij aanvulling van zijn loon tot en met april 2007 tot het niveau van het minimum loon.
o. Op 9 juni 2008 en 26 juli 2008 heeft de gemachtigde van [eiser] [gedaagde] aangeschreven/gesommeerd ter zake - kort gezegd - het uitblijven van de betaling van het loon c.a.
p. Na de comparitie van partijen heeft [eiser] een Ziektewetuitkering aangevraagd. Bij brief van 3 april 2009 heeft het UWV [eiser] meegedeeld dat [eiser] geen recht had op ziekengeld, omdat volgens het UWV de werkgever ([gedaagde]) verplicht is [eiser] tijdens diens ziekte salaris door te betalen.
q. Bij brief van 7 april 2009 kreeg [eiser] van zijn Pensioenfonds bericht dat dit Pensioenfonds van de werkgever bericht had ontvangen dat het dienstverband per 28 februari 2009 was beëindigd.