ECLI:NL:RBSGR:2009:BK5955

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-920272-09
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van minderjarige verdachte in ontuchtzaken met andere minderjarigen

Op 2 oktober 2009 heeft de Rechtbank 's-Gravenhage uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een minderjarige verdachte, die werd beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen met andere minderjarigen. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. H. Sytema, verscheen ter zitting, waar ook een benadeelde partij aanwezig was. De officier van justitie, mr. A.M.A. Keulen, eiste vrijspraak voor de meeste tenlastegelegde feiten, maar vroeg ook om een jeugddetentie van 120 dagen en een voorwaardelijke straf van 30 dagen, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend schuldig was aan de hem ten laste gelegde feiten, waaronder het seksueel binnendringen van het lichaam van de slachtoffers, en sprak hem vrij. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor geweld of bedreiging, en dat de slachtoffers niet in een zodanige geestelijke toestand verkeerden dat zij niet in staat waren om hun wil te bepalen. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit waarop de vordering betrekking had. De rechtbank hefte het bevel tot voorlopige hechtenis op en verklaarde de dagvaarding ten aanzien van een van de feiten partieel nietig. De uitspraak werd gedaan in een openbare zitting, waarbij de rechtbank de belangen van de minderjarigen in acht nam.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector strafrecht
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/920272-09
Datum uitspraak: 2 oktober 2009
(Verkort vonnis)
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats],
ingeschreven op [adres],
thans preventief gedetineerd in Forensisch Centrum [naam].
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 1 oktober 2009.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. H. Sytema, advocaat te 's-Gravenhage, is verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie mr. A.M.A. Keulen heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1 primair, 1 subsidiair en 3 ten laste gelegde wordt vrijgesproken en dat de verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1 meer subsidiair en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 120 dagen met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, en tot jeugddetentie voor de duur van 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarden dat hij zich zal houden aan de aanwijzingen hem te geven door of namens de Stichting Bureau Jeugdzorg, afdeling jeugdbescherming, ook als dit eventueel behandeling inhoudt, en dat hij zich niet in de omgeving van [slachtoffer (1)] of diens familie zal begeven.
De officier van justitie heeft voorts geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 255,63 aan materiële kosten en tot een bedrag van € 750,00 bij wijze van voorschot aan immateriële kosten en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige.
De tenlastelegging.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode gelegen tussen 01 juni 2007 en 01 september 2008 te Zoetermeer en/of te Nootdorp en/of te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp, althans in Nederland meermalen althans eenmaal door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer (1)] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer (1)], hebbende verdachte (telkens)
- de penis van die [slachtoffer (1)] aangeraakt en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer (1)] heeft afgetrokken en/of
- zich door die [slachtoffer (1)] laten aftrekken en/of
- de penis van die [slachtoffer (1)] in zijn, verdachtes mond genomen en/of
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer (1)] gebracht en/of
- zijn, verdachtes, penis in en/of tegen de anus van die [slachtoffer (1)] gebracht
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte (telkens),
- die [slachtoffer (1)] heeft meegenomen naar een hut (in het Balijbos) en/of naar een plek nabij het Van der Valkhotel en/of naar de Dobbeplas en/of
- (vervolgens) de broek van die [slachtoffer (1)] naar beneden getrokken en/of uitgetrokken en/of
- toen die [slachtoffer (1)] tegen verdachte zei dat hij dat niet wilde, tegen die [slachtoffer (1)] heeft gezegd dat dat hij het wel lekker zou vinden, althans soortgelijke woorden en/of is doorgegaan met een of meer van de bovenomschreven handelingen, ook al zei die [slachtoffer (1)] tegen verdachte dat hij dat niet wilde en/of
- op boze toon tegen die [slachtoffer (1)] heeft gezegd dat die hem, verdachte, moest aftrekken en/of
- tegen die [slachtoffer (1)] gezegd dat hij het niet tegen een ander mocht zeggen en/of dat hij, verdachte, anderen dat iets aan zou doen, althans soortgelijke woorden en/of
- (aldus) gezien de geestelijke beperking van die [slachtoffer (1)], geestelijk overwicht op die [slachtoffer (1)] heeft gecreëerd en/of (aldus) voor die [slachtoffer (1)] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan
art 242 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode gelegen tussen 01 juni 2007 en 01 september 2008 te Zoetermeer en/of te Pijnacker en/of te Noordorp, gemeente Pijnacker-Nootdorp, althans in Nederland, meermalen althans eenmaal met [slachtoffer (1)], van wie hij, verdachte, wist dat die [slachtoffer (1)] aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn/haar geestvermogens leed dat die [slachtoffer (1)] niet of onvolkomen in staat was zijn wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer (1)], hebbende verdachte (telkens)
- de penis van die [slachtoffer (1)] aangeraakt en/of (vervolgens)
- die Van [slachtoffer (1)] afgetrokken en/of
- zich door die [slachtoffer (1)] laten aftrekken en/of
- de penis van die [slachtoffer (1)] in zijn, verdachtes, mond genomen en/of
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer (1)] gebracht en/of
- zijn, verdachtes, penis in en/of tegen de anus van die [slachtoffer (1)] gebracht
art 243 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode gelegen tussen 01 juni 2007 en 01 september 2008 te Zoetermeer en/of te Pijnacker en/of te Nootdorp, gemeente Pijnacker-Nootdorp, althans in Nederland, meermalen althans eenmaal met [slachtoffer (1)], geboren [geboortedatum], die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer (1)], hebbende verdachte (telkens)
- de penis van die [slachtoffer (1)] aangeraakt en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer (1)] heeft afgetrokken en/of
- zich door die [slachtoffer (1)] laten aftrekken en/of
- de penis van die [slachtoffer (1)] in zijn, verdachtes, mond genomen en/of
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer (1)] gebracht en/of
- zijn, verdachtes, penis in en/of tegen de anus van die [slachtoffer (1)] gebracht
art 245 Wetboek van Strafrecht
2.
hij in of omstreeks 01 januari 2007 tot 01 januari 2008 te Nootdorp, gemeente Pijnacker-Nootdorp, met [slachtoffer (2)] geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit
- het die [slachtoffer (2)] er toe bewegen zijn (onder)broek uit te trekken (zodat zijn geslachtsdeel ontbloot werd) en/of
- het uittrekken van zijn, verdachtes, (onder)broek (zodat zijn, verdachtes, geslachtsdeel ontbloot werd) en/of (vervolgens)
- het tonen van zijn geslachtsdeel aan die [slachtoffer (2)] (terwijl hij een erectie had) en/of vervolgens)
- het zichzelf aftrekken (waar die [slachtoffer (2)] bij aanwezig was)
art 247 Wetboek van Strafrecht
3.
dat hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode gelegen tussen 01 januari 2007 en 01 september 2008 te Zoetermeer en/of te Pijnacker en/of te Nootdorp, gemeente Pijnacker-Nootdorp, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer (3)] die toen de leeftijd van 16 jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd
art 246 Wetboek van Strafrecht
De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
De raadsman van de verdachte heeft ten aanzien van feit 2 een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie op grond van de omstandigheid dat dit een oud feit behelst waarvoor bewust door betrokkenen geen aangifte is gedaan, waarvan de hulpverlening in kennis is gesteld en waarvan destijds is gezegd dat strafrechtelijke vervolging niet opportuun was.
De rechtbank is van oordeel dat de directe betrokkenen en hun ouders en de hulpverlenende instantie weliswaar op de hoogte waren van dit feit, maar dat het pas door de verklaring van de verdachte op 23 juni 2009 tegenover de politie bij justitie bekend is geworden. Het openbaar ministerie heeft daarna de zelfstandige beslissing kunnen en mogen nemen om tot vervolging over te gaan. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsman van de verdachte.
De geldigheid van de dagvaarding.
De rechtbank is van oordeel dat de dagvaarding ten aanzien van feit 3 partieel nietig is. De ontuchtige handelingen worden op geen enkele wijze feitelijk nader omschreven, hetgeen een onvoldoende feitelijke en daarmee onbegrijpelijke dagvaarding met zich meebrengt.,
Vrijspraak.
Ten aanzien van feit 1 primair en subsidiair constateert de rechtbank dat zowel de officier van justitie als de raadsman van de verdachte geconcludeerd hebben tot vrijspraak.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit overweegt de rechtbank dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat er sprake was van andere feitelijkheden, laat staan geweld, dan wel bedreiging daarmee, om het slachtoffer ertoe te bewegen de seksuele handelingen te ondergaan, zodat verkrachting niet kan worden bewezen. Uit het studioverhoor van het slachtoffer blijkt weliswaar dat hij bang was dat de verdachte hem of zijn familie iets aan zou doen als hij niet deelnam aan de seksuele handelingen, maar hij kan niet aangeven waarom hij dit dacht in ieder geval blijkt uit het verhoor van het slachtoffer dat dit is niet gezegd door de verdachte (studioverhoor van pagina 160). Naar het oordeel van de rechtbank is er geen enkel bewijs waaruit blijkt dat verdachte het slachtoffer anderszins onder druk heeft gezet om de seksuele handelingen te ondergaan.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit overweegt de rechtbank dat op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter terechtzitting (waaronder de door de officier van justitie getoonde videobeelden) niet dan wel onvoldoende vast is komen te staan dat het slachtoffer een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis had dat hij niet of onvolkomen in staat was zijn wil ten aanzien van de ten laste gelegde seksuele handelingen te bepalen en kenbaar te maken. Uit de stukken blijkt dat het slachtoffer weliswaar een laag IQ heeft en onder meer lijdt aan ADHD en een stoornis in het autismespectrum, maar daarmee staat nog niet vast dat hij hierdoor zijn wil omtrent de ten laste gelegde handelingen niet kon bepalen of kenbaar maken, laat staan dat de verdachte dit wist en daarvan gebruik kon maken.
Ten aanzien van het meer subsidiair ten laste feit gelegde heeft de officier van justitie overwogen dat uit de verklaringen van zowel het slachtoffer als de verdachte blijkt dat er op verschillende momenten seksueel contact tussen hen heeft plaatshad. Het slachtoffer was ten tijde van dit seksuele contact nog geen zestien jaar en daarmee is naar de mening van de officier van justitie voldaan aan de delictsomschrijving. Zij heeft naar voren gebracht dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad er geen sprake is van seksuele contacten met een ontuchtig karakter indien dit plaatsvindt bij mensen met een gering leeftijdsverschil en met wederzijds goedvinden. In dit geval is er wel sprake van gering leeftijdsverschil tussen de verdachte en het slachtoffer, maar zij ziet voldoende aanwijzingen in het dossier voor het oordeel dat de seksuele handelingen niet met wederzijds goedvinden hebben plaatsgevonden. Zowel uit de verklaringen van de personen die op school in eerste instantie met het slachtoffer hebben gesproken als uit het studioverhoor blijkt naar het oordeel van de officier van justitie overtuigend dat het slachtoffer niet gediend was van de seksuele handelingen. De verklaringen van de verdachte dat het tegenovergestelde het geval was acht zij in dit verband te mager..
De raadsman van de verdachte heeft ten aanzien van dit feit aangegeven dat het seksuele contact volgens zijn cliënt uitdrukkelijk heeft plaatsgevonden met wederzijds goedvinden. Hij acht het denkbaar dat het slachtoffer pas na verloop van tijd anders is gaan denken over het seksuele contact dat hij met verdachte heeft gehad en tot de conclusie is gekomen dat hij het niet wilde, mogelijk uit schaamte tegenover de buitenwereld.
De raadsman heeft aangegeven dat naar zijn mening het ontuchtige karakter wel degelijk aan de handelingen komt te ontvallen, gelet op het minimale leeftijdsverschil tussen de verdachte en het slachtoffer en het ontbreken van de onvrijwilligheid dan wel het ontbreken van het besef daarvan bij de verdachte.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde feit dat vast kan komen te staan dat er op meerdere momenten binnen de ten laste gelegde periode seksueel contact is geweest tussen de verdachte en het slachtoffer. Nu het slachtoffer ten tijde van het seksuele contact de leeftijd van zestien jaren niet had bereikt, is voldaan aan de delictsomschrijving.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of het ontuchtige karakter aan de handelingen komt te ontvallen. De Hoge Raad heeft bij arrest van 24 juni 1997 bepaald dat het ontuchtige karakter kan ontbreken bij seksueel contact met een minderjarige als het gaat om een vrijwillig contact tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen en eventueel een affectieve relatie hebben. Het slachtoffer heeft verklaard dat hij tegen zijn wil seksuele handelingen heeft verricht of bij zichzelf heeft laten verrichten. Hij heeft hierover verklaard dat hij heeft gezegd dat hij het niet wilde. De verdachte heeft echter verklaard dat er naar zijn mening steeds sprake was van vrijwilligheid. Opvallend acht de rechtbank hierbij dat het slachtoffer niet na de eerste keer is gestopt met de omgang met de verdachte; zij speelden nog steeds samen en het slachtoffer ging nog steeds met de verdachte mee fietsen en het slachtoffer liet de verdachte ook binnen op zijn kamer. Het is naar het oordeel van de rechtbank goed mogelijk dat er sprake was van wederzijds goedvinden dan wel dat de verdachte het niet heeft kunnen bemerken als het slachtoffer iets niet meer wilde. Bovendien is het mogelijk dat, zoals betoogd door de raadsman van de verdachte, de onvrijwilligheid aan de zijde van het slachtoffer pas na het seksuele contact is ontstaan, waarmee de rechtbank overigens niet uitsluit dat het slachtoffer hiervan nog dagelijks de nadelige effecten ondervindt.
De rechtbank is alles overwegend dan ook van oordeel dat, gelet op het zeer geringe leeftijdsverschil tussen de verdachte en het slachtoffer, de affectieve relatie tussen hen beiden die zich uitte in een vriendschap en het feit dat de verdachte uitging en mocht uitgaan van de vrijwilligheid van het seksuele contact onder de omstandigheden waarvan blijkt uit het proces-verbaal van de politie, het ontuchtige karakter aan de handelingen komt te ontvallen.
Nu de handelingen zoals gepleegd door de verdachte geen ontuchtig karakter hebben als bedoeld in artikel 245 van het wetboek van Strafrecht, spreekt de rechtbank de verdachte van dit feit vrij.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie geconcludeerd tot bewezenverklaring. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte de handelingen waarvan blijkt uit het proces-verbaal van de politie heeft gepleegd en dat dit, ook al heeft er geen fysiek contact plaatsgevonden, ontuchtige handelingen zijn, nu er wel sprake is geweest van enige interactie.
De raadsman van de verdachte heeft ten aanzien van dit feit aangegeven dat het gaat om een feit met een onschuldig karakter waarvan zowel het slachtoffer als de verdachte geschrokken waren.
De rechtbank is van oordeel dat slechts wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zijn geslachtsdeel heeft laten zien aan het slachtoffer. Voor de overige in de tenlastelegging opgesomde handelingen is naar het oordeel van de rechtbank geen bewijs voorhanden. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of het laten zien van een ontbloot geslachtsdeel een ontuchtige handeling als bedoeld in artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht oplevert. De Hoge Raad heeft bij arrest van 30 november 2004 bepaald dat van ontucht met een minderjarige ook sprake kan zijn ingeval geen lichamelijke aanraking tussen de verdachte en het slachtoffer heeft plaatsgevonden, maar dat voor ontucht met een minderjarige - anders dan voor schennis van de eerbaarheid, wat overigens niet ten laste is gelegd - van enige voor het ontucht relevante interactie tussen de verdachte en het slachtoffer sprake moet zijn. Nu hiervan naar het oordeel van de rechtbank niet blijkt uit de bewijsmiddelen, spreekt zij de verdachte ook van dit feit vrij.
De rechtbank zal het bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.
De vordering van de benadeelde partij.
[slachtoffer (1)], heeft zich ten aanzien van feit 1 als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 6.870,63.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit waarop de vordering betrekking heeft, is vrijgesproken.
Beslissing.
De rechtbank:
verklaart de dagvaarding ten aanzien van feit 3 partieel nietig;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de hem bij dagvaarding onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis;
bepaalt dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.M.D. de Jong, kinderrechter, voorzitter,
mr. E.C. Koekman, kinderrechter,
en mr. A. Tukker, kinderrechter-plv.,
in tegenwoordigheid van mr. D.V. Verbree, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 oktober 2009.