2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Ingevolge artikel 19 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden ingetrokken op de gronden bedoeld in artikel 18, eerste lid, met uitzondering van onderdeel b.
2.3 Ingevolge artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, Vw kan een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 worden afgewezen, indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid.
2.4 In de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) heeft verweerder beleidsregels over de toepassing van deze bepaling vastgesteld. In B1/5.3.3 Vc is onder meer bepaald dat onder het verstrekken van onjuiste gegevens ook wordt begrepen het achterhouden van essentiële (juiste) gegevens. Indien wordt vastgesteld dat er bij de verlening, verlenging of wijziging van de verblijfsvergunning onjuiste gegevens zijn verstrekt of relevante gegevens zijn achtergehouden, en er nog geen periode van twaalf jaren of langer is verstreken, wordt de ten onrechte verleende verblijfsvergunning ingetrokken of de geldigheidsduur ervan niet verlengd. Voorwaarde is uiteraard dat het verstrekken van de onjuiste gegevens, of het achterhouden van de juiste gegevens er (mede) toe heeft geleid dat de verblijfsvergunning ten onrechte is verleend, verlengd of gewijzigd. Niet van belang is of het verstrekken van onjuiste gegevens dan wel het achterhouden van gegevens opzettelijk is gebeurd. Het gaat er om dat de onjuiste situatie wordt gecorrigeerd. Bepalend is immers of de verblijfsvergunning bij bekendheid met de juiste gegevens zou zijn verleend, verlengd of gewijzigd. Het is niet van belang of de onjuiste gegevens zijn verstrekt of de juiste gegevens zijn achtergehouden door de vreemdeling zelf of andere belanghebbenden. Verblijfsbeëindiging blijft achterwege, indien dat in strijd zou komen met een ieder verbindende verdragsbepaling (bijvoorbeeld artikel 8 EVRM) of voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding met de beleidsregel te dienen doelen (zie artikel 4:84 Awb).
2.5 In artikel 3.14, eerste lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) staat dat de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, wordt verleend aan:
a. de vreemdeling van achttien jaar of ouder die met de hoofdpersoon een naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig huwelijk of een in Nederland geregistreerd partnerschap is aangegaan;
b. de vreemdeling van achttien jaar of ouder, die met de hoofdpersoon een duurzame en exclusieve relatie onderhoudt, waarin de partners:
1°. niet tot elkaar in een zodanig nauwe relatie staan dat die naar Nederlands recht een huwelijksbeletsel zou vormen, en
2°. ongehuwd zijn en geen in Nederland geregistreerd partnerschap zijn aangegaan, tenzij het huwelijk door wettelijke beletselen, waarop geen invloed kan worden uitgeoefend, niet is ontbonden.
2.6 In artikel 3.17 Vb staat dat de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, wordt verleend, indien:
a. de vreemdeling en de hoofdpersoon samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren, en
b. het huwelijk of het geregistreerd partnerschap is ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens.
2.7 In B2/4.2 Vc is onder meer het volgende verwoord. Op grond van artikel 3.14, eerste lid, Vb wordt de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van een relatie verleend, indien de vreemdeling een duurzame en exclusieve relatie onderhoudt met de in Nederland gevestigde hoofdpersoon. Van een duurzame en exclusieve relatie is sprake indien de (homo- of heteroseksuele) relatie in voldoende mate met een huwelijk op één lijn is te stellen. Het bestaan van een duurzame en een exclusieve relatie kan worden aangetoond door de ondertekening van een relatieverklaring door beide partners (bijlage 13 VV). Door de ondertekening van die schriftelijke verklaring verklaren de vreemdeling en de hoofdpersoon feitelijk samen te (gaan) wonen en een duurzame en exclusieve relatie te onderhouden. Dat geldt evenzeer indien de vreemdeling zich erop beroept aanspraken te ontlenen aan artikel 3.13 tot en met 3.22 Vb. Het gaat daarbij om een beleidsregel omtrent de vaststelling van feiten. Deze verklaring vormt geen onweerlegbaar bewijs. De aanvraag wordt, ongeacht de ondertekening van de relatieverklaring, afgewezen indien aannemelijk is dat sprake is van een schijnrelatie. Dit is een relatie die wordt aangegaan met als enig oogmerk een vreemdeling die nog niet (of niet meer) over een verblijfsrecht in Nederland beschikt alsnog een verblijfsrecht te verschaffen. Aanwijzingen dat sprake is van een schijnrelatie zijn onder meer:
– verklaringen van de betrokken partners, samen of afzonderlijk, waaruit de intentie van een schijnrelatie blijkt, of waaruit tegenstrijdigheden zijn af te leiden, die een dergelijke conclusie rechtvaardigen;
– betrouwbare verklaringen van derden; en
– de vaststelling bij proces-verbaal dat de betrokken partners niet samenwonen of geen gemeenschappelijke huishouding voeren.
2.8 In B2/4.9 Vc staat dat de vreemdeling en de persoon bij wie deze wil verblijven feitelijk moeten samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren. Zij dienen ook naar buiten toe, bijvoorbeeld naar de werkgever, de belastingdienst en de zorgverzekeraar, hetzelfde adres te voeren. Daarnaast dienen de vreemdeling en de persoon bij wie deze wil verblijven op hetzelfde adres in de GBA te staan ingeschreven.
2.9 De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eiser is bij besluit van 18 januari 2007 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel “verblijf bij partner [naam]” met ingang van 6 november 2006, geldig tot 6 november 2007.
Verlenging:
2.10 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op de volgende standpunten gesteld. Eiser en referente hebben geen duurzame en exclusieve relatie in de zin van artikel 3.14 Vb en zij voeren voorts geen gemeenschappelijk huishouding in de zin van artikel 3.17 Vb. Verweerder verwijst hiertoe naar de verslagen van de hoorzittingen van 13 mei en 25 november 2008. Gelet hierop wordt geconcludeerd dat eiser onjuiste gegevens heeft verstrekt, dan wel gegevens heeft achtergehouden, die tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag zouden hebben geleid.
2.11 Eiser heeft hiertegen in beroep het volgende aangevoerd. Verweerder heeft niet nader gemotiveerd dat eiser onjuiste gegevens zou hebben verstrekt. Niet is betwist is dat eiser voldoet aan de in artikel 3.14 Vb gestelde voorwaarde. Eiser en referente hebben tijdens de hoorzittingen voldoende naar voren gebracht waaruit blijkt dat sprake is van een gemeenschappelijke huishouding. Eiser verwijst naar de overgelegde foto’s. Eiser en referente kan niet worden verweten dat zij niet willen verklaren over privé aangelegenheden. De enkele constatering in het bestreden besluit dat eiser en referente geen gemeenschappelijke bankrekening hebben noch op andere wijze financieel zijn verstrengeld, is onvoldoende. Verweerder heeft derhalve niet kunnen concluderen dat sprake is van een schijnrelatie. Verweerder overweegt in strijd met het gelijkheidsbeginsel dat geen waarde kan worden gehecht aan de overgelegde informatie omdat deze niet objectief zou zijn, nu in hieraan in andere zaken wel waarde wordt gehecht. Verweerder heeft ten onrechte de richtlijn 2004/38/EG (hercodificatie personenverkeer) buiten beschouwing gelaten. Het besluit is in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiser verzoekt op grond van het voorgaande om schadevergoeding op grond van artikel 8:73 Awb. In aanvulling op het voorgaande heeft eiser nog getuigenverklaringen van verschillende personen overgelegd.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.12 Verweerder heeft zijn standpunt dat eiser onjuiste gegevens heeft verstrekt, dan wel heeft achtergehouden omdat niet is gebleken van een duurzame en exclusieve relatie tussen eiser en referente en zij geen gemeenschappelijke huishouding voeren, gebaseerd op de gehoren van 13 mei en 25 november 2008.
2.13 Eiser stelt zich daarentegen op het standpunt dat uit de verslagen van de hoorzittingen en de overgelegde bewijsstukken voldoende blijkt dat eiser en referente een duurzame en exclusieve relatie hebben en dat zij een gemeenschappelijke huishouding voeren.
2.14 In voornoemde verslagen van de gehoren staat, voor zover van belang, het volgende.
13 mei 2008: Referent zegt dat betrokkene niet haar partner is, Hij slaapt apart. Hij helpt referent. “ik hou van hem als een vriend, we hebben geen relatie. Dat trekt hem niet aan, ik ben 84”. (…). Referent zegt; ik heb een woonkamer en één grote slaapkamer. Van de bijkeuken heb ik een kleine slaapkamer gemaakt waar betrokkene slaapt. Hij heeft nog nooit bij mij in de slaapkamer geslapen. (…). Misschien is het in de toekomst nog nodig als het met mijn gezondheid slechter gaat. Maar tot nu toe wil hij niet met mij op een kamer slapen. De referente geeft aan dat zij in het begin alles heeft betaald. Nu heeft hij werk en betaalt hij boodschappen. De huur wordt door mij betaald. Ik ben in februari dit jaar met hem mee geweest naar India toen zijn vader ziek was. Hij doet wat mijn kinderen hadden moeten doen. Hij zorgt voor mij alsof hij voor zijn eigen moeder zorgt. (…). Een relatie hebben wij niet. Maar hij doet alles voor mij, ik heb hem nodig. Ik heb geen thuiszorg, betrokkene zorgt voor mij.
Betrokkene antwoordt dat er één slaapkamer is, een voorkamer en een kleine kamer met wasmachine en dergelijke naast de keuken. Betrokkene geeft aan dat hij in de slaapkamer slaapt. Betrokkene zegt dat hij met referent slaapt, heel zeker. De voorzitter wijst betrokkene erop dat hij de waarheid moet vertellen. Referent heeft verklaard dat betrokkene in de bijkeuken slaapt. Betrokkene zegt dat hij daar slaapt als hij moet werken, zodat hij referent niet wakker maakt. De voorzitter geeft aan dat referent duidelijk heeft verklaard dat zij nog nooit met hem heeft samen geslapen. De voorzitter vraagt wie van de twee de waarheid spreekt. Betrokkene zegt dat hij eerlijk is. De voorzitter vraagt of betrokkene volhoudt een liefdesrelatie te hebben met referente. Betrokkene zegt dat hij niet liegt. (…). Betrokkene zegt dat voor referent zorgt. Hij heeft wel een liefdesrelatie met referent, maar hij moet ook voor haar zorgen. (…). Betrokkene zegt dat hij met referent slaapt, maar dat hij haar soms niet wakker wil maken.
25 november 2008: (…). Betrokkene zei dat hij had aangegeven dat hij wel degelijk een relatie heeft met referent. Referente heeft ook gezegd dat zij een relatie heeft met betrokkene. Gemachtigde geeft aan dat referente in het Vlaams heeft gezegd dat zij niet over ‘het bed’ praat. (…). Degene die haar op dat moment hoorde heeft volgens haar cliënte privacy gevoelige vragen gesteld. Referente wilde daar geen antwoord op geven. (…). Referente geeft aan dat zij gezegd heeft dat zij niet over seks praat. (…). De secretaris citeert uit het vorige verslag “Hij slaapt apart. Hij helpt referent. Ik hou van hem als een vriend, we hebben geen relatie. Dat trekt hem niet aan, ik ben 84”. De secretaris vraagt of referente dit heeft gezegd. De referente antwoord bevestigend en zegt dat zij echter niet over seks praat. (…). Betrokkene vraagt of een relatie seks betekend of iets anders. (…). Betrokkene zegt dat hij niet over seks gaat praten. (…). Referente zegt dat betrokkene boodschappen voor haar doet. Hij helpt haar met alles. Referente geeft aan dat zij suikerziekte heeft. Betrokkene helpt haar uit bed en helpt haar wanneer zij naar het toilet moet gaan. Referente zegt dat zij van betrokkene houdt en hem niet kwijt wil. Gemachtigde overlegt foto’s van betrokkene en referente. uit de foto’s blijkt dat zij samen met hem naar India is geweest en zijn familie heeft bezocht. Dit zijn duidelijke bewijzen dat sprake is van een relatie. Gemachtigde geeft aan dat ook verklaringen zijn opgevraagd van kennissen.
2.15 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich, onder verwijzing naar de inhoud van bovengenoemde verslagen van de gehoren, op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van tegenstrijdige verklaringen, zoals genoemd in verweerders beleid, die de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van een schijnrelatie en dat geen sprake is van een gemeenschappelijke huishouding noch van een duurzame en exclusieve relatie tussen eiser en referente. Verweerder heeft in dit kader belang mogen hechten aan de omstandigheid dat niet is gebleken dat eiser en referente financieel aan elkaar verbonden zijn. Eisers stelling dat uit de gehoren genoegzaam naar voren komt dat eiser en referente een relatie hebben, volgt de rechtbank niet, nog daargelaten dat eiser daarmee geen verklaring heeft gegeven voor de door verweerder geconstateerde tegenstrijdigheden.
2.16 De door eiser overgelegde stukken, te weten de foto’s van eiser en referente, de verklaringen van kennissen van eiser en referente, heeft verweerder onvoldoende mogen achten voor een ander oordeel. In dit kader heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat deze stukken niet afkomstig zijn uit een objectieve bron. Daarnaast geven deze stukken evenmin een verklaring voor de afgelegde tegenstrijdige verklaringen. Ten aanzien van de, in de nadere reactie van 9 november 2009 opgenomen stukken omtrent de ziekenhuisopname van referente, is de rechtbank van oordeel dat deze gegevens evenmin de geconstateerde tegenstrijdigheden rondom de relatie kunnen wegnemen.
2.17 Eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt reeds, nu eiser dit beroep niet heeft onderbouwd met vergelijkbare gevallen.
2.18 Eiser heeft voorts een beroep gedaan op de richtlijn 2003/38/EG. Artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van deze richtlijn schrijft de lidstaten voor, overeenkomstig hun nationaal recht, de binnenkomst en het verblijf van de partner met wie de Unieburger een duurzaam bewezen relatie heeft te vergemakkelijken. Aan die bepaling wordt in de richtlijn echter geen nadere invulling gegegeven. Voor deze invulling moet worden gekeken naar het nationale recht van de desbetreffende lidstaat. Nu hiervoor is gebleken dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een duurzaam bewezen relatie heeft met referente, kan hij reeds daarom geen rechten ontlenen aan deze richtlijn.
2.19 Het beroep van eiser op artikel 8 EVRM slaagt gezien het bovenstaande evenmin nu geen sprake is van gezinsleven tussen eiser en referente in de zin van dit artikel.
2.20 Uit het vorengaande volgt dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser onjuiste gegevens heeft verstrekt die tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag zouden hebben geleid. Verweerder heeft de onderhavige aanvraag daarom mogen afwijzen.
2.21 De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
2.22 Nu het beroep ongegrond wordt verklaard bestaat voor schadevergoeding op grond van artikel 8:73 Awb geen aanleiding.
2.23 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
Intrekking:
2.24 Nu het bestreden besluit en de gronden van beroep qua inhoud nagenoeg overeenkomen, wordt hetgeen hiervoor is overwogen in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.22 herhaald en ingelast.
2.25 Nu verweerder de aanvraag tot verlenging van de verblijfsvergunning heeft mogen afwijzen, heeft verweerder de eerder verleende verblijfsvergunning ook om deze redenen mogen intrekken per 6 november 2006 nu de intrekking op dezelfde juridische grondslag berust.
2.26 De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
2.27 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
Verzoek om een voorlopige voorziening
2.28 Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.29 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, is aan het verzoek het belang komen te ontvallen, zodat dit reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
2.30 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.