ECLI:NL:RBSGR:2009:BK5783

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/6986 en 08/30973
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onjuiste adressering van acceptgiro leidt tot niet-ontvankelijkheid van aanvraag verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 20 november 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Turkse nationaliteit, en de staatssecretaris van Justitie. Eiseres had op 22 mei 2008 een aanvraag ingediend voor verlenging van haar verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft deze aanvraag bij besluit van 5 augustus 2008 niet in behandeling genomen, wat eiseres heeft aangevochten. Eiseres heeft bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat op het bezwaar was beslist.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de aanvraag buiten behandeling heeft gesteld omdat eiseres het verschuldigde legesbedrag niet tijdig had voldaan. De acceptgiro's voor de betaling waren echter onjuist geadresseerd, waardoor eiseres niet op de hoogte was van de betalingsverplichting. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet aannemelijk heeft gemaakt dat de eerste acceptgiro naar het juiste adres is verzonden. Hierdoor is eiseres niet in de gelegenheid gesteld om het verzuim te herstellen, wat in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank verklaart het beroep van eiseres gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 644,- worden vastgesteld. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen, omdat het belang daarvan is komen te vervallen nu in de hoofdzaak wordt beslist.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummers: AWB 09 / 6986 (beroep)
AWB 08 / 30973 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 20 november 2009
in de zaak van:
[eiseres],
geboren op [geboortedatum], van Turkse nationaliteit,
eiseres/verzoekster,
verder te noemen eiseres,
gemachtigde: mr. R.H. Wormhout, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. J.S.M. Rietveld, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te ’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eiseres heeft op 22 mei 2008 een aanvraag ingediend tot het verlengen van de aan haar verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel “verblijf bij echtgnoot [naam]”. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 5 augustus 2008 niet in behandeling genomen. Eiseres heeft tegen het besluit op 26 augustus 2008 bezwaar gemaakt. Eiseres heeft op 26 augustus 2008 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Zij verzoekt verweerder te verbieden haar uit te zetten voordat verweerder op het bezwaar heeft beslist.
1.2 Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 5 februari 2009 ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit op 2 maart 2009 beroep ingesteld.
1.3 De rechtbank heeft partijen bij brief van 8 april 2009 bericht dat het reeds ingediende verzoek om een voorlopige voorziening thans wordt opgevat als een verzoek verweerder te verbieden haar uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
1.4 Verweerder heeft op 4 augustus 2009 een verweerschrift ingediend.
1.5 De openbare behandeling van de geschillen heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2009. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Ingevolge artikel 4:1 Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt een aanvraag schriftelijk ingediend, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
2.3 Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Awb kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
2.4 In artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a Vw, is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de wijze van indiening en behandeling van een aanvraag. Het tweede lid bepaalt dat de aanvraag niet in behandeling wordt genomen als de betaling van leges achterwege blijft.
2.5 Regels zoals bedoeld in artikel 24, tweede lid, Vw zijn neergelegd in het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Vv). Ingevolge artikel 3.34d Vv is de vreemdeling ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, een bedrag van € 188,- verschuldigd.
2.6 In B1/9.6.1 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) is het volgende bepaald. De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier wordt rechtstreeks naar de IND gezonden. De aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd wordt eveneens rechtstreeks naar de IND gezonden. Het innen van de leges geschiedt door het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB), welke organisatie ten behoeve van de minister administratieve ondersteuning verleent bij de inning van de legesgelden. Op grond van de door de IND verstrekte gegevens wordt vervolgens door het CJIB binnen zes werkdagen een factuur met een acceptgiro vervaardigd die aan de vreemdeling wordt toegezonden. Deze factuur betreft tevens de ontvangstbevestiging van de aanvraag. De aanvrager wordt daarbij een termijn gesteld van vier weken om het legesbedrag te voldoen. Indien hij de leges na ommekomst van deze periode niet heeft betaald, dan wordt door het CJIB een aanmaning gestuurd om binnen twee weken alsnog te betalen. Deze aanmaning geldt als het bieden van gelegenheid tot herstel van verzuim.
2.7 Verweerder heeft de aanvraag buiten behandeling gesteld omdat eiseres het verschuldigde legesbedrag niet binnen de door verweerder daarvoor gestelde termijn heeft voldaan. Eiseres is op 30 mei 2008 middels een acceptgiro in de gelegenheid gesteld om de leges te betalen. Op 30 juni 2008 is eiseres middels een aanmaning in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken de verschuldigde leges te betalen. De acceptgiro’s zijn gestuurd naar het adres van eiseres zoals dit staat in de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA), zodat ervan uitgegaan wordt dat eiseres de acceptgiro’s heeft ontvangen. Dat eiseres ten tijde van de aanmaning op vakantie was, ontslaat haar niet van de verplichting de leges tijdig te voldoen en komt voor haar eigen risico. Op grond van artikel 7:3, onder b, Awb heeft verweerder van het horen van eiseres afgezien.
2.8 Eiseres heeft hiertegen in beroep, samengevat en zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd. Het besluit is in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Zo is onvoldoende, althans onvoldoende kenbaar, rekening gehouden met hetgeen in bezwaar is aangevoerd. Eiseres heeft de eerste acceptgiro niet ontvangen. Tijdens het versturen van de aanmaning en het verlopen van de daarin gestelde betalingstermijn was eiseres op vakantie. Het niet betalen van de verschuldigde leges kan eiseres derhalve niet worden toegerekend. In dit kader is van belang dat verweerder ten onrechte geen belang heeft gehecht aan de bezwaargrond dat aan eiseres een terugkeervisum was verleend zodat verweerder had kunnen en moeten weten dat eiseres ten tijde van de aanmaning niet in Nederland was. Verweerder had dit moeten nagaan alvorens de aanvraag buiten behandeling te stellen. Verweerder had eiseres moeten horen op haar bezwaarschrift.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.9 Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie onder meer de uitspraken van 19 september 2007, 200701760/1 en 1 juli 2008, 200707984/1) dient, in geval van niet aangetekende verzending van besluiten of andere rechtens van belang zijnde documenten, het bestuursorgaan aannemelijk te maken dat het desbetreffende stuk is verzonden.
2.10 Nu eiseres heeft ontkend dat zij de eerste acceptgiro heeft ontvangen, ligt het in navolging bovengenoemde jurisprudentie op de weg van verweerder om aannemelijk te maken dat de acceptgiro naar het juiste adres is verzonden.
2.11 Verweerder heeft de acceptgiro’s voor het betalen van de leges, blijkens een kopie van de eerste acceptgiro en een uitdraai uit het systeem van KPMG, verstuurd naar het volgende adres: [adres].
Het adres van eiseres is blijkens een uitreksel van de GBA van 21 mei 2008 en haar aanvraag van 22 mei 2008: [adres].
2.12 De rechtbank stelt vast dat verweerder in de adressering van de acceptgiro’s het streepje tussen het huisnummer (6) en de etage waarop de woning van eiseres zich bevindt (1), heeft weggelaten. De adressering van de acceptgiro’s komt derhalve niet overeen met het adres van eiseres, zoals opgenomen in de GBA en de onderhavige aanvraag. Verweerders standpunt ter zitting dat met de spatie tussen het huisnummer en de etage voldoende kenbaar is gemaakt dat het hier een huisnummer en de etage betreft, volgt de rechtbank niet. Door het weglaten van het streepje tussen beide nummers, kunnen vergissingen door de terpostbezorging niet worden uitgesloten. Dat eiseres de tweede acceptgiro wel heeft ontvangen en deze naar het hetzelfde adres is verzonden, maakt de onjuiste adressering niet verschoonbaar.
2.13 Gezien het vorengaande heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat de eerste acceptgiro naar het juiste adres is verzonden. Hierdoor is eiseres eerst met de door haar ontvangen tweede acceptgiro in de gelegenheid gesteld de voor de aanvraag verschuldigde leges te voldoen. Nu verweerder eiseres daarna niet in de gelegenheid heeft gesteld het verzuim, te weten het niet voldoen van de leges, te herstellen, heeft verweerder niet conform zijn beleid in B1/9.6.1 Vc en artikel 4:5, eerste lid, Awb gehandeld en mocht verweerder de aanvraag derhalve niet buiten behandeling stellen.
2.14 Verweerders standpunt ter zitting dat het vorenstaande niet kan leiden tot het alsnog in behandeling nemen van de aanvraag nu eiseres de verschuldigde leges ook in bezwaar niet heeft voldaan, leidt niet tot een ander oordeel. Hiervoor is redengevend dat verweerder in zijn brief van 5 augustus 2008 bij het besluit in primo expliciet heeft aangegeven dat het betalen van de leges in bezwaar niet zal leiden tot het alsnog in behandeling nemen van de aanvraag, zodat niet aan eiseres verweten kan worden dat zij de leges in bezwaar niet heeft betaald.
2.15 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 4:5 Awb.
2.16 Hetgeen overigens is aangevoerd, behoeft geen bespreking meer.
2.17 De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
2.18 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiseres heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
2.19 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb verweerder aanwijzen als rechtspersoon die het betaalde griffierecht vergoedt.
Verzoek om een voorlopige voorziening
2.20 Indien tegen een besluit beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.21 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, is aan het verzoek het belang komen te ontvallen, zodat dit reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
2.22 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiseres heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 322,- in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening (1 punt voor het verzoekschrift, wegingsfactor 1).
2.23 Met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, Awb gelast de rechtbank dat verweerder het betaalde griffierecht moet vergoeden.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 5 februari 2009;
3.3 draagt verweerder op binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 644,- te betalen aan eiseres in verband met het beroep;
3.5 draagt verweerder op € 150,- aan eiseres te betalen als vergoeding voor het betaalde griffierecht, in verband met het beroep.
De voorzieningenrechter:
3.6 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.7 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 322,- te betalen aan eiseres in verband met het verzoek;
3.8 draagt verweerder op € 150,- aan eiseres te betalen als vergoeding voor het betaalde griffierecht, in verband met het verzoek.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.W.S. Kiliç, rechter, tevens voorzieningenrechter, en op 20 november 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. L.I. Siers, griffier.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.