Sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 13 oktober 2009,
gewezen in de zaak met zaak- / rolnummer: 349022 / KG ZA 09-1330 van:
[eiser]
[woonplaats]
eiser,
advocaat mr. L. Nix te Amsterdam,
de Staat der Nederlanden, (Ministerie van Justitie),
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. A.J. van Spengen te 's-Gravenhage.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als '[eiser]' en 'de Staat'.
Ter terechtzitting van 9 oktober 2009 heeft [eiser] gesteld en gevorderd overeenkomstig de inleidende dagvaarding. De Staat heeft verweer gevoerd. Spoedshalve is op 13 oktober 2009 uitspraak gedaan en is een verkort vonnis afgegeven. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 9 oktober 2009 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1. Bij vonnis van de politierechter in het arrondissement Amsterdam van 5 december 2005 met parketnummer 13/430685-05 zijn aan [eiser] een schadevergoedingsmaatregelen opgelegd van in totaal € 70.740,-, te vervangen door 301 dagen hechtenis, wegens het plegen van oplichting. Daarnaast is [eiser] in dit vonnis veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Dit vonnis is op 20 december 2005 onherroepelijk geworden (verder zaak 1).
2.2. Zaak 1 is ter inning van de schadevergoedingsmaatregelen overgedragen aan het Centraal Justitieel Incasso Bureau (verder CJIB). Bij brief van 22 februari 2006 heeft [eiser] ten aanzien van zaak 1 om een betalingsregeling van € 40,- per maand verzocht. Bij brief van 23 maart 2006 heeft het CJIB [eiser] meegedeeld dat het maandelijkse bedrag minimaal € 2.620,- dient te bedragen omdat het openstaande bedrag van € 70.740,- binnen een termijn van 27 maanden moet zijn betaald.
2.3. Medio 2006 heeft het CJIB zaak 1 overgedragen aan deurwaarderskantoor GGN Swier & Van der Weijden (verder de deurwaarder). De deurwaarder heeft bij exploot van 14 november 2006 beslag gelegd op de uitkering van [eiser] die hij geniet krachtens de WAO en Toeslagenwet. Bij brief van 12 augustus 2009 heeft de deurwaarder [eiser] meegedeeld dat tussen 30 mei 2007 en 24 juli 2009 een bedrag van € 4.661,52 in mindering op het openstaande bedrag van € 80.930,81 (inclusief wettelijke verhogingen) is voldaan.
2.4. Bij brief van 26 augustus 2009 heeft de deurwaarder aan [eiser] ten aanzien van zaak 1 medegedeeld dat, naast het beslag op de WAO-uitkering van [eiser], een betalingsregeling dient te worden overeengekomen. [eiser] heeft aan de hand van een formulier van de deurwaarder dat hij op 1 september 2009 heeft ingevuld, een betalingsregeling van € 75,- per maand voorgesteld. Bij brief van 10 september 2009 heeft de deurwaarder [eiser] bericht dat het maandelijkse bedrag minimaal € 100,- per maand dient te bedragen.
2.5. Bij arrest van het gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 5 maart 2007, met parketnummer 21-003577-06, is aan [eiser] een schadevergoedingsmaatregel opgelegd van € 7.500,-, te vervangen door 150 dagen hechtenis, wegens afpersing en bedreiging. Daarnaast is [eiser] in dit arrest veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Dit arrest is op 15 april 2008 onherroepelijk geworden (verder zaak 2).
2.6. Zaak 2 is eveneens ter inning van de schadevergoedingsmaatregel overgedragen aan het CJIB. Op 7 augustus 2009 is aan [eiser] voor zaak 2 een waarschuwing arrestatiebevel verstuurd.
2.7. Bij brief van 26 augustus 2009 heeft [eiser] ten aanzien van zaak 2 om een betalingsregeling van € 75,- per maand verzocht. Bij brief van 31 augustus 2009 heeft het CJIB dit verzoek afgewezen omdat er al een waarschuwing arrestatiebevel was verzonden.
2.8. Bij brief van 3 september 2009 heeft [eiser] verzocht het beslag op zijn uitkering ten aanzien van zaak 1 ook ten aanzien van zaak 2 te laten gelden en de opbrengst 'ponds ponds gewijs' te verdelen tussen de verschillende gedupeerden. Bij brief van 8 september 2009 heeft het CJIB dit verzoek afgewezen omdat de zaak uit handen is gegeven aan de politie.
2.9. Met ingang van 5 oktober 2009 ondergaat [eiser] de vervangende hechtenis in zaak 2 in het Huis van Bewaring te Lelystad.
3. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
3.1. [eiser] vordert - zakelijk weergegeven - de Staat:
- te veroordelen om [eiser] binnen 12 uur na het wijzen van dit vonnis uit de vervangende hechtenis te ontslaan, op straffe van een dwangsom;
- te verbieden om [eiser] ter zake de schadevergoedingsvorderingen opnieuw in vervangende hechtenis te nemen zolang [eiser] naar zijn volle afloscapaciteit blijft meewerken aan de afbetaling van deze vorderingen;
- te veroordelen om aan [eiser], als voorschot op de werkelijk geleden schade, te betalen een bedrag van € 70,- per dag of gedeelte daarvan dat [eiser] zich onrechtmatig in hechtenis heeft bevonden en zal bevinden, te rekenen vanaf 5 oktober 2009.
3.2. Daartoe voert [eiser] het volgende aan.
De Staat handelt onrechtmatig jegens [eiser] door de vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen. [eiser] heeft de opgelegde werkstraffen voldaan en daarmee meegewerkt aan de tenuitvoerleggingen van zijn veroordelingen in zaak 1 en 2. Tevens heeft hij - meer dan gezien zijn beslagvrije voet mocht worden ingehouden - op de schadevergoedingsvordering in zaak 1 afgelost. Het is onbegrijpelijk dat de lagere schadevergoedingsvordering in zaak 2 niet wordt meegenomen in de aflossingsregeling van de schadevergoedingsmaatregel in zaak 1. [eiser] heeft gedurende meer dan twee jaar trouw afgelost in zaak 1 en de aflossingscapaciteit is onveranderd gebleven. De vervangende hechtenis betekent dat zijn uitkering zal worden stopgezet waardoor ook ten aanzien van zaak 1 de vervangende hechtenis zal worden opgelegd. Hierdoor zal zijn afloscapaciteit gedurende ten minste 451 dagen tot nihil worden gereduceerd. Dit zal tot gevolg hebben dat [eiser] zijn woonruimte wegens wanbetaling zal kwijtraken. De Staat heeft nimmer gesteld geen genoegen te nemen met [eisers] verhaalscapaciteit in zaak 1. [Eiser] frustreert niet moedwillig het verhaal van het CJIB. De vervangende hechtenis heft de schadevergoedingsmaatregelen niet op zodat [eiser] zodra hij de vervangende hechtenis volledig heeft ondergaan weer terug bij af is.
3.3. De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. De Staat heeft allereerst betoogd dat de vordering van [eiser] niet ontvankelijk dient te worden verklaard nu zijn vordering niet kan worden aangemerkt als een voorlopige voorziening. Anders dan de Staat heeft betoogd, is [eiser] in zijn vordering ontvankelijk nu voor hetgeen hij daarmee wil bereiken geen andere mogelijkheden - in het bijzonder ook geen strafrechtelijke rechtsgang - ten dienste staan.
4.2. Kern van het geschil betreft de vraag of de Staat onrechtmatig handelt jegens [eiser] door de vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen.
4.3. Vooropgesteld wordt dat in het wettelijke stelsel besloten ligt dat een veroordelende beslissing van de strafrechter, waartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat, niet alleen mag maar ook moet worden ten uitvoer gelegd. In opdracht van het openbaar ministerie is het CJIB belast met de executie van onder meer schadevergoedingsmaatregelen.
4.4. Uit artikel 561 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) volgt dat een vonnis zo spoedig mogelijk ten uitvoer wordt gelegd. Uit artikel 561 lid 4 Sv volgt verder dat een schadevergoedingsmaatregel in ieder geval binnen twee jaar en drie maanden na de dag waarop het vonnis voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, moet zijn voldaan. De wijze waarop het CJIB deze maatregelen ten uitvoer legt, is neergelegd in de 'Aanwijzing executie (vervangende) vrijheidsstraffen, taakstraffen van meerderjarigen, geldboetes, schadevergoedings- en ontnemingsmaatregelen, Europese geldelijke sancties en toepassing voorwaardelijke invrijheidsstelling' (Staatscourant 23 juni 2008, nr. 118, pagina 12) (hierna: de Aanwijzing). In de Aanwijzing is ten aanzien van betalingsregelingen opgenomen dat de verantwoordelijkheid voor het aangaan hiervan exclusief is voorbehouden aan het CJIB, alsmede dat het CJIB in beginsel geen betalingsregelingen treft, tenzij een verzoek om een betalingsregeling op grond van bijzondere omstandigheden gehonoreerd kan worden. Het CJIB heeft in deze een ruime beleidsvrijheid, wat meebrengt dat de voorzieningenrechter in kort geding deze beslissingen in beginsel slechts marginaal kan toetsen.
4.5. [Eiser] heeft aangevoerd dat de Staat in zaak 1 de indruk heeft gewekt dat er sprake was van een (impliciete) betalingsregeling. De Staat handelt daarom in strijd met het vertrouwens-, rechtszekerheids-, en het evenredigheidsbeginsel. Sinds mei 2007, meer dan twee jaar geleden, lost [eiser] op de schadevergoedingsmaatregel in zaak 1 af, zodat [eiser] erop mocht vertrouwen dat de Staat had gekozen voor een afwijking van de regel dat het openstaande bedrag van € 70.740,- binnen een termijn van 27 maanden moet zijn betaald. In dit licht is het volgens [eiser] vreemd dat het CJIB in zaak 2 de door hem onder 2.7 voorgestelde betalingsregeling heeft afgewezen. Dit is volgens hem geen juist gebruik van de beleidsvrijheid die het CJIB heeft. De Staat stelt zich hiertegenover op het standpunt dat er geen sprake was van een betalingsregeling, maar van een door de deurwaarder gelegd beslag op de uitkering van [eiser].
4.6. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. Bij brief van 23 maart 2006 heeft het CJIB (zie onder 2.2.) het betalingsvoorstel in zaak 1 van [eiser] afgewezen, waarna medio 2006 deze zaak aan de deurwaarder is overgedragen (zie onder 2.3). Uit de overgelegde stukken blijkt derhalve niet dat na voormelde brief van 23 maart 2006 tussen [eiser] en de Staat een (impliciete) betalingsregeling tot stand is gekomen. Daarnaast had [eiser] kunnen weten dat er geen sprake was van een betalingsregeling nu een deurwaarder was ingeschakeld en daarmee het traject van 'een betalingsregeling afsluiten' was afgesloten. Immers, alleen een deurwaarder legt beslag en niet het CJIB waarbij geldt dat bij een beslaglegging "de 27 maanden termijn" niet geldt. De brief van de deurwaarder, gedateerd op 10 september 2009, kan buiten beschouwing blijven nu [eiser] daarop niet ingegaan is. Bovendien werden er volgens de brief van 12 augustus 2009 van de deurwaarder aan [eiser] telkens verschillende bedragen op zijn uitkering ingehouden die varieerden van € 82,99 tot € 739,74 per maand. Van een betalingsregeling kan daarom geen sprake zijn.
4.7. De bevoegdheid om de incassofase in zaak 2 over te slaan ontleent het CJIB aan artikel 573 lid 2 Sv. Dat zal onder meer het geval zijn indien er aanwijzingen zijn waaruit moet/kan worden afgeleid dat niet succesvol geïncasseerd zal kunnen worden. De handelwijze ten aanzien van zaak 2 wordt gerechtvaardigd door de niet succesvolle incasso van het bedrag in zaak 1. Het is het CJIB dat ten aanzien van de tenuitvoerlegging van schadevergoedingsmaatregelen een grote beleidsvrijheid geniet, toegestaan voor verschillende zaken verschillende sporen te volgen. De Staat heeft daarom geen misbruik van zijn bevoegdheid gemaakt.
4.8. Met betrekking tot het verzoek van [eiser] van 26 augustus 2009 om € 75,- per maand in zaak 2 af te lossen (zie onder 2.7), heeft de Staat aangevoerd dat het CJIB niet op dat verzoek is ingegaan gelet op het door hem gevoerde beleid dat geen betalingsregelingen meer worden getroffen indien een arrestatiebevel of een waarschuwing daartoe is uitgevaardigd. Niet kan worden gezegd dat het CJIB onrechtmatig handelt door te oordelen dat het in de door [eiser] aangevoerde argumenten geen aanleiding ziet om van dit beleid af te wijken. Bovendien heeft de Staat terecht aangevoerd dat de betalingsregeling van € 75,-- per maand niet in verhouding staat tot de hoogte van de openstaande vordering. Een en ander leidt tot een zeer langdurige betalingsregeling en verhoudt zich mitsdien in het geheel niet tot het bepaalde in artikel 561 lid 4 Sv.
4.9. Hetgeen onder 4.8 is overwogen geldt eveneens voor het verzoek van [eiser] van 3 september 2009 om het beslag op zijn uitkering ten aanzien van zaak 1 ook ten aanzien van zaak 2 te laten gelden en de opbrengst 'ponds ponds gewijs' te verdelen onder de verschillende gedupeerden.
4.10. [Eiser] heeft nog gesteld dat hij in zaak 2 niet meer dan € 75,- per maand kan aflossen omdat hij niet meer kan opbrengen. Tevens heeft hij al jarenlang - meer dan gezien zijn beslagvrije voet mocht worden ingehouden - in zaak 1 afgelost, aldus [eiser]. De onvermogendheid van [eiser] kan op zichzelf echter geen aanleiding zijn om zijn invrijheidstelling te bevelen. Voor zover er al bij oplegging van schadevergoedingsmaatregelen rekening kan worden gehouden met het onvermogen van betrokkene, moet de strafrechter geacht worden hier oog voor te hebben gehad en past hier terughoudendheid van de civiele rechter.
4.11. Dat de huidige detentie van [eiser] aan de voldoening van de schadevergoedingsmaatregelen in de weg staat, komt voor eigen rekening en risico van [eiser]. Hetzelfde heeft te gelden voor de omstandigheid dat door de hechtenis zijn uitkering zal worden stopgezet en hij zijn woonruimte kwijt zal raken.
4.12. Een en ander leidt tot het oordeel dat voorshands niet gebleken is dat de Staat onrechtmatig handelt jegens [eiser] door de vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen. De vordering zal daarom worden afgewezen.
4.13. [Eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.078,--, waarvan
€ 816,-- aan salaris advocaat en € 262,-- aan griffierecht;
- verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2009.