ECLI:NL:RBSGR:2009:BK5378

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
329617 - FA RK 09-727
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling hoofdverblijfplaats en omgangsregeling voor minderjarige na scheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 22 oktober 2009 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van een minderjarige, geboren in 1999, en de omgangsregeling met de vader. De moeder, mevrouw A, verzocht om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar te bepalen en een omgangsregeling met de vader, de heer B, vast te stellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds de scheiding in 2007 bij de vader verblijft en dat er geen verifieerbare omstandigheden zijn die een wijziging van deze situatie rechtvaardigen. De moeder heeft geen objectieve redenen kunnen aanvoeren die zouden wijzen op een onwenselijke situatie voor de minderjarige bij de vader.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de minderjarige zich in een loyaliteitsconflict bevindt, maar dat er geen aanleiding is voor een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming, aangezien er al hulp is ingeschakeld. De rechtbank heeft de verzoeken van de moeder afgewezen, omdat de vader heeft gesteld dat de minderjarige in haar vertrouwde omgeving wil blijven en dat de wens van de moeder om bij haar te wonen voortkomt uit emotionele druk. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de huidige situatie in het belang van de minderjarige is en dat er geen reden is om de hoofdverblijfplaats te wijzigen.

De beslissing van de rechtbank is genomen in het kader van de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding, die per 1 maart 2009 in werking is getreden. De rechtbank heeft de verzoeken van de moeder afgewezen en bevestigd dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader blijft, zoals eerder is vastgesteld in het echtscheidingsconvenant. De rechtbank heeft de zaak behandeld met inachtneming van de belangen van de minderjarige en de bestaande zorg- en opvoedingstaken van beide ouders.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 09-727
Zaaknummer: 329617
Datum beschikking: 22 oktober 2009
Gezag
Beschikking op het op 28 januari 2009 ingekomen verzoek van:
[mevrouw A],
de moeder,
wonende te [plaats A],
advocaat: mr. A.A. Voets te Druten.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de heer B],
de vader,
wonende te [plaats B],
advocaat: mr. M.S. Clarenbeek te Maassluis.
Procedure
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het faxbericht d.d. 22 september 2009 van de zijde van de vader.
Op 24 september 2009 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: beide partijen vergezeld van hun advocaat. Van de zijde van de vader zijn pleitnotities overgelegd.
Verzoek en verweer
Het verzoekschrift strekt tot wijziging van de na te melden beschikking, waarin tevens het door partijen overeengekomen echtscheidingsconvenant is opgenomen, in die zin dat de moeder thans verzoekt:
- de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar te bepalen;
- een omgangsregeling te bepalen, inhoudende dat de minderjarige twee weekenden achtereen van vrijdagavond 19:00 uur tot zondagmiddag 17:00 uur bij de vader zal verblijven, en vervolgens een weekend bij de moeder;
- te bepalen dat de vakanties en feestdagen bij helfte worden verdeeld;
- te bepalen dat ieder der partijen de minderjarige óf zal halen óf zal brengen;
- althans een zodanige omgangsregeling te bepalen, ingaande per een zodanige datum onder verdeling van de reis, althans de reiskosten als de rechtbank juist acht;
- subsidiair een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) te gelasten inzake de hoofdverblijfplaats van en de omgang met de minderjarige.
De vader heeft ter terechtzitting verweer gevoerd, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Feiten
- Partijen zijn gehuwd geweest van 16 juni 1995 tot 19 juli 2007.
- Uit dit huwelijk is het volgende thans nog minderjarige kind geboren, [A], geboren op [datum] 1999 te [plaats C].
- Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over de minderjarige uit.
- Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 4 juli 2007 is – voor zover hier aan de orde – de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is een omgangsregeling bepaald, inhoudende dat de minderjarige bij de vrouw zal zijn, twee weekenden per drie weken van vrijdag uit school tot zondag 16:00 uur, waarbij de vrouw haalt en brengt, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen. In deze beschikking is tevens het door partijen overeengekomen echtscheidingsconvenant opgenomen, waarin de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader is bepaald.
Beoordeling
De rechtbank stelt het volgende voorop. Per 1 maart 2009 is de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding (Stb. 2008, 500) in werking getreden. Nu in deze wet geen overgangsrecht is opgenomen, heeft deze wet onmiddellijke werking. Gelet hierop zal de rechtbank het verzoek van de moeder tot wijziging van een omgangsregeling opvatten als een verzoek tot vaststelling van een regeling aangaande de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling).
Wijziging hoofdverblijfplaats
De moeder heeft gesteld dat [de minderjarige] zelf de wens kenbaar heeft gemaakt bij haar te willen wonen. Daarnaast heeft de moeder gesteld dat het de afspraak tussen partijen was dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de man, zoals neergelegd in het echtscheidingsconvenant, tijdelijk zou zijn, tot zij zelfstandige woonruimte zou hebben. Inmiddels is de moeder hertrouwd en heeft zij samen met haar huidige partner een zelfstandige woonruimte, zodat wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] thans in de rede ligt. Voorts heeft de moeder aangevoerd dat wijziging van de hoofdverblijfplaats in het belang van [de minderjarige] is, daar zij beter in staat is de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] op zich te nemen.
De vader heeft gesteld dat wijziging van de hoofdverblijfplaats niet in het belang van [de minderjarige] is. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat een eventuele uitspraak van [de minderjarige] dat zij liever bij haar moeder woont uitsluitend voortkomt uit een aanhoudende emotionele pressie van de moeder op haar, maar dat [de minderjarige] tegen hem heeft gezegd in haar vertrouwde omgeving te willen blijven en dus niet naar de moeder te willen verhuizen. De vader heeft aangevoerd dat de wens van de moeder [de minderjarige] veel onrust en stress geeft. Hierdoor zou zij, evenals eerder toen de moeder ook druk op haar uitoefende, hulp hebben gezocht bij een maatschappelijk werkster op school. Daarnaast heeft de vader twijfels over de opvoedingsvaardigheden van de moeder. De vader heeft bovendien betwist dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem, zoals neergelegd in het echtscheidingsconvenant, een tijdelijke afspraak tussen partijen betreft en hij wijst erop dat zijn – inmiddels jongmeerderjarige zoon – nog van zijn gezin deel uitmaakt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de moeder geen objectief verifieerbare omstandigheden naar voren gebracht die tot een wijziging van de verblijfsplaats van [de minderjarige] zouden moeten nopen en zijn deze overigens ook niet gebleken, zodat het verzoek zal worden afgewezen. De rechtbank ziet geen aanleiding een onderzoek door de raad voor de kinderbescherming te entameren, nu met betrekking tot de loyaliteitsproblemen al hulp is ingeschakeld en overigens er geen aanwijzingen zijn dat [de minderjarige] zich niet goed zou ontwikkelen dan wel dat de vader tekort zou schieten als opvoeder en verzorger. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Vast staat dat [de minderjarige], die thans tien jaar oud is, sedert het uiteengaan van haar ouders bij de vader verblijft. Gesteld noch gebleken is dat er gedurende deze periode van circa tweeënhalf jaar problemen zijn geweest. Thans woont de moeder in [plaats A] en de vader is met [de minderjarige] in [plaats B] blijven wonen, zodat een verhuizing voor haar ook een wijziging van school en omgeving zou betekenen. De minderjarige heeft in het verleden contact gehad met de schoolmaatschappelijk werkster, mevrouw Hendriks, omdat de wens van haar moeder dat [de minderjarige] bij haar zou gaan wonen onrust en stress opleverde. Ook de huidige procedure zou spanningen bij de minderjarige teweeg hebben gebracht. Hiervoor zou opnieuw de hulp van de schoolmaatschappelijk werkster zijn ingeroepen.
De rechtbank overweegt verder dat het een feit van algemene bekendheid is dat kinderen die in een situatie verkeren waarin zij moeten kiezen tussen hun ouders, althans dat gevoel hebben, loyaal zijn aan hun beide ouders. Dat [de minderjarige] zowel tegen de vader als tegen de moeder zou hebben gezegd bij hem dan wel haar te willen wonen dient dan ook in dat licht te worden bezien en leidt niet tot de conclusie dat haar verblijfplaats moet worden gewijzigd. Wel wordt hiermee duidelijk dat [de minderjarige] zich in een (voor haar onoplosbaar) loyaliteitsconflict bevindt. De rechtbank gaat ervan uit dat de ouders, die hebben verklaard dat het belang van [de minderjarige] bij hen voorop staat, zich tot het uiterste zullen inspannen om een situatie te creëren waarbij zij onbelast met haar beide ouders kan omgaan.
Zorgregeling
Gezien het hiervoor overwogene behoeft het verzoek van de moeder tot vaststelling van een zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] geen behandeling meer. Tot slot heeft de moeder verzocht om ten aanzien van de uitvoering van de thans vigerende zorgregeling tussen haar en [de minderjarige] te bepalen dat ieder der partijen [de minderjarige] ofwel haalt ofwel brengt. De rechtbank is met de vader van oordeel dat het niet redelijk is om hem hiermee te belasten nu de huidige afstand tussen de moeder en [de minderjarige] een gevolg is van de keuze van de moeder om te verhuizen en de vader onweersproken heeft gesteld dat de kosten voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] geheel voor zijn rekening komen. Het verzoek zal derhalve worden afgewezen.
Beslissing
De rechtbank:
wijst af de verzoeken van de moeder.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Dam, kinderrechter, bijgestaan door
mr. C.J.M. Manders als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
22 oktober 2009.