ECLI:NL:RBSGR:2009:BK5378
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bepaling hoofdverblijfplaats en omgangsregeling voor minderjarige na scheiding
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 22 oktober 2009 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van een minderjarige, geboren in 1999, en de omgangsregeling met de vader. De moeder, mevrouw A, verzocht om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar te bepalen en een omgangsregeling met de vader, de heer B, vast te stellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds de scheiding in 2007 bij de vader verblijft en dat er geen verifieerbare omstandigheden zijn die een wijziging van deze situatie rechtvaardigen. De moeder heeft geen objectieve redenen kunnen aanvoeren die zouden wijzen op een onwenselijke situatie voor de minderjarige bij de vader.
De rechtbank heeft ook overwogen dat de minderjarige zich in een loyaliteitsconflict bevindt, maar dat er geen aanleiding is voor een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming, aangezien er al hulp is ingeschakeld. De rechtbank heeft de verzoeken van de moeder afgewezen, omdat de vader heeft gesteld dat de minderjarige in haar vertrouwde omgeving wil blijven en dat de wens van de moeder om bij haar te wonen voortkomt uit emotionele druk. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de huidige situatie in het belang van de minderjarige is en dat er geen reden is om de hoofdverblijfplaats te wijzigen.
De beslissing van de rechtbank is genomen in het kader van de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding, die per 1 maart 2009 in werking is getreden. De rechtbank heeft de verzoeken van de moeder afgewezen en bevestigd dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader blijft, zoals eerder is vastgesteld in het echtscheidingsconvenant. De rechtbank heeft de zaak behandeld met inachtneming van de belangen van de minderjarige en de bestaande zorg- en opvoedingstaken van beide ouders.