Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 08/41769 (beroep) AWB 08/41228 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter
verzoekster /eiseres [naam], geboren [datum] in 1988, van Azerbeidzjaanse nationaliteit, hierna: eiseres,
gemachtigde: mr. E.R. Hagenaars, advocaat te Amsterdam
de staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. E. Nardelli, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
Bij besluit van 30 oktober 2007 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 11 januari 2007, ontvangen op 18 januari 2007 tot verlenging van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 onder de beperking “tijdsverloop in asielprocedure” niet in behandeling genomen. Het daartegen ingestelde bezwaar, van 18 maart 2008, is bij besluit van 14 november 2008 niet-ontvankelijk verklaard. Het besluit vermeldt onder meer de rechtsgevolgen dat eiseres na bekendmaking van het besluit niet meer rechtmatig in Nederland verblijft en dat eiseres Nederland uit eigen beweging binnen 24 uur moet verlaten.
Op 26 november 2008 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen. Volgens het besluit schort het beroep de rechtsgevolgen niet op. Bij brief van 20 november 2008 is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2009. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde.
De voorzieningenrechter/rechtbank, hierna te noemen: rechtbank, heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
1. Eiseres is op onbekende datum samen met haar moeder [naam] en haar zus [naam] Nederland binnengereisd. Zij is op 19 september 2002 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘tijdsverloop in de asielprocedure’. Deze verblijfsvergunning is verleend met ingang van 22 april 2002, met een geldigheidsduur tot 22 april 2007. Op 11 januari 2007, ontvangen op 18 januari 2007, heeft eiseres een aanvraag tot verlenging ingediend.
2. Op 30 januari 2007 heeft verweerder een herstel verzuim brief gestuurd omdat het aanvraagformulier niet ondertekend was. Op 21 mei 2007 heeft verweerder aan eiseres aangegeven dat zij tijdig een verlengingsaanvraag heeft ingediend en dat zij totdat op haar aanvraag beslist zou zijn, rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onder g, van de Vw 2000 heeft.
3. Bij brief van 30 juli 2007 heeft verweerder aan eiseres, haar zus en haar moeder een brief gestuurd waarin de beslistermijn werd verlengd.
4. Bij brief van 31 juli 2007, verstuurd naar het adres [straatnaam en huisnummer] te Amsterdam, is verzocht om de betaling van de leges. De acceptgiro van 31 juli 2007 is later retour gekomen.
5. Op 19 oktober 2007 heeft eiseres een verzoek tot afgifte van een artikel 9 brief gedaan.
6. Bij beschikking van 30 oktober 2007 is er positief beschikt op de aanvraag van de moeder en zus van eiseres. Bij beschikking van eveneens 30 oktober 2007 is de aanvraag van eiseres buiten behandeling gesteld wegens het niet voldoen van de leges.
7. Bij brief van 21 november 2007 is aan eiseres meegedeeld dat haar verzoek van 19 oktober 2007 om een artikel 9 brief is afgewezen omdat haar aanvraag bij beschikking van 30 oktober 2007 is ingewilligd en dat er op 14 november 2007 een verblijfsdocument is besteld.
1. Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 bedraagt in afwijking van artikel 6:7 van de Awb de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift vier weken.
2. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
3. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
4. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
5. Ingevolge artikel 24, tweede lid, van de Vw 2000 is de vreemdeling, in door de minister te bepalen gevallen en volgens door de minister te geven regels, leges verschuldigd terzake van de afdoening van een aanvraag. Daarbij kan de minister tevens bepalen dat de vreemdeling voor de afgifte van een document waaruit het rechtmatig verblijf blijkt leges verschuldigd is. Als betaling achterwege blijft, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen dan wel het document niet afgegeven.
1. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verweerder terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens niet verschoonbare overschrijding van de termijn voor het instellen daarvan. Van doorslaggevend belang bij het beantwoorden van deze vraag is of door de brief van 21 november 2007 door verweerder gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt bij eiseres dat haar aanvraag was ingewilligd.
2. Niet in geschil is dat het besluit van 30 oktober 2007, waarbij de aanvraag van eiseres buiten behandeling is gesteld, is verzonden aan het juiste adres en dat eiseres de leges na deze datum, dus in de bezwaarfase, heeft betaald.
3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat door de brief van verweerder van 21 november 2007 het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat op haar aanvraag inwilligend is beslist en dat verweerder zich niet kan beroepen op een ambtelijke misslag. Eiseres heeft immers voor 21 november 2007 de leges betaald. Zij zag de brief van 21 november 2007 als reactie daarop. Haar moeder en zus hebben inwilligende besluiten gekregen op dezelfde datum als de datum waarop eiseres de buiten behandelingstelling ontving. Eiseres heeft het besluit van 30 oktober 2007 naast zich neergelegd en niet, althans niet direct, een rechtsmiddel hiertegen aangewend. Zodra zij vernam dat de aanvraag toch niet ingewilligd was, heeft zij alsnog bezwaar ingediend.
4. Volgens verweerder had eiseres moeten begrijpen dat, gezien de korte tijd tussen het betalen van de leges en de datum van de brief, de brief niet verzonden kon zijn naar aanleiding van het betalen van de leges. De brief van 21 november 2007 berust op een ambtelijke misslag. Eiseres had uit de brief van 21 november 2007 niet mogen afleiden dat haar aanvraag tot verlenging wel degelijk was ingewilligd. Hiertoe is volgens verweerder redengevend dat onder de brief van 21 november 2007 een clausule staat waaruit blijkt dat de genoemde brief geen besluit is. Daarnaast heeft eiseres op 30 oktober 2007 een afwijzende beschikking gekregen. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is volgens verweerder dan ook geen sprake.
5.1. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte de termijnoverschrijding niet verschoonbaar heeft geacht. Redengevend hiervoor zijn de volgende omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien.
5.2. Eiseres maakt onderdeel uit van een gezin dat op onbekende datum Nederland is binnengekomen. De verblijfsvergunning van de andere leden van het gezin is inmiddels verlengd en haar broer en zus zijn inmiddels genaturaliseerd tot Nederlander. Op dezelfde dag dat eiseres de buiten behandelingstelling van haar aanvraag ontving, ontvingen haar moeder en zus de inwilligende besluiten.
5.3. In het besluit tot buitenbehandelingstelling van 30 oktober 2007 wordt op pagina 5, derde alinea, melding gemaakt van een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 21 augustus 2006 (LJN: AY7466) waarin is geoordeeld als een aanvraag niet binnen de daartoe gestelde termijn van vier weken buiten behandeling wordt gesteld, artikel 24, tweede lid, van de Vw 2000, niet aan de behandeling daarvan in de weg staat mits de vreemdeling de leges alsnog in de bezwaarfase betaalt.
5.4. De rechtbank stelt vast dat in onderhavige zaak de buitenbehandelingstelling niet binnen vier weken heeft plaatsgevonden. Verweerder had conform deze termijn op 9 oktober 2007 de aanvraag buiten behandeling moeten stellen. De aanvraag is echter pas op 30 oktober 2007 buiten behandeling gesteld. Voorts stelt de rechtbank vast dat niet in geschil is dat eiseres de leges heeft betaald op ofwel 16 november 2007 ofwel 21 november 2007.
5.5. Op 21 november 2007, binnen de periode waarin eiseres in beginsel bezwaar had dienen te maken tegen het besluit van 30 oktober 2007, heeft eiseres van verweerder meergenoemde brief gekregen met de volgende inhoud: “Gebleken is dat bij beschikking van 30 oktober 2007 uw aanvraag om een verlenging van de geldigheidsduur van de aan u verleende verblijfsvergunning is ingewilligd. Op 14 november 2007 is voor u een verblijfsdocument besteld. De levertijd van een verblijfsdocument bedraagt gemiddeld zes weken.”
5.6. Op 15 maart 2008 heeft eiseres contact opgenomen met verweerder omdat zij meende dat de termijn voor het aanmaken van een verblijfsdocument was verstreken. Op die datum heeft eiseres vernomen dat de brief van 21 november 2007 een ambtelijke misslag betrof. Daarop heeft eiseres op 19 maart 2008 alsnog bezwaar ingediend. Volgens vaste jurisprudentie dient zo spoedig mogelijk na het alsnog bekend worden met het besluit bezwaar te worden ingediend. Zie onder andere de uitspraak van de AbRS van 20 mei 2005 (LJN: AT8324). Eiseres heeft hieraan voldaan nu zij binnen twee weken na bekend te zijn geraakt met het feit dat haar aanvraag niet was verleend, bezwaar heeft ingediend.
5.7. De rechtbank is van oordeel dat op grond van deze omstandigheden, bezien in onderling verband en samenhang, verweerder niet kan volhouden dat er geen sprake is van gerechtvaardigd vertrouwen dat de aanvraag van eiseres alsnog was ingewilligd. De inhoud van de brief van 21 november 2007, bezien in samenhang met hetgeen in het besluit van 30 oktober 2007 is aangegeven omtrent de mogelijkheid van het betalen van de leges in bezwaar alsmede de omstandigheid dat de overige familieleden van eiseres inwilligende beschikkingen hadden gekregen, heeft bij eiseres het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat haar aanvraag alsnog was ingewilligd. Zodra eiseres vervolgens vernam dat dit toch niet zo was, heeft zij zo spoedig mogelijk bezwaar aangetekend. Gelet hierop kan evenmin worden volgehouden dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
5.8. Ten overvloede, mede gelet op de finale geschilbeslechting die in het bestuursprocesrecht steeds belangrijker wordt, wijst de rechtbank erop dat eiseres de leges alsnog in de bezwaarfase heeft betaald. Naar de huidige stand van de jurisprudentie (zie onder andere de uitspraak van de AbRS van 21 augustus 2006, LJN: AY7466) staat er op dit moment niets in de weg aan het alsnog in behandeling nemen van de aanvraag van eiseres.
6. Nu het bestreden besluit is genomen in strijd met het vertrouwensbeginsel en in strijd met artikel 6:11 van de Awb verklaart de rechtbank het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak. Hetgeen overigens door eiseres is aangevoerd, behoeft geen nadere bespreking.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
7. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
8. Gelet op het voorgaande veroordeelt de rechtbank verweerder als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 966,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt
€ 322,--, wegingsfactor 1).
9. Op grond van artikel 8:74 en artikel 8:82, vierde lid, van de Awb, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht ad € 290,-- (zegge: tweehonderdnegentig euro) vergoedt.
De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 08/41769,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 08/41228,
De rechtbank/ voorzieningenrechter,
in alle zaken,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 966 ,-- (zegge: negenhonderdzesenzestig euro), te betalen aan de griffier.
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht ad € 290,-- (zegge: tweehonderdnegentig euro) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. H.J.M. Baldinger , voorzitter, tevens voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.C.E. Krikke, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2009.
Tegen de uitspraak op het beroep staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.